Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb. A.dam 171110 Schade na schildklieroperatie, chirurg voldeed niet aan ervaringseisen; deskundigenbericht; vraagstelling voor vaatchirurg

Rb. A.dam 171110 Schade na schildklieroperatie, chirurg voldeed niet aan ervaringseisen; deskundigenbericht; vraagstelling voor vaatchirurg

Onvoldoende ervaring [B]?
2.1.  Zoals bij tussenvonnis (r.o. 4.21 en volgende) is overwogen, heeft [A] gemotiveerd gesteld dat [B] niet heeft voldaan aan de ervaringseisen, erop neerkomend dat een uitvoerend chirurg van een schildklieroperatie als de onderhavige gedurende een periode van 5 tot 10 jaar 10 tot 15 van deze vergelijkbare operaties moet hebben uitgevoerd. De door [A] gestelde ervaringseisen heeft AMC op zichzelf niet betwist, zodat deze door de rechtbank als vaststaand zijn aangenomen (r.o. 4.23 tussenvonnis). Wel heeft AMC de stelling van [A] dat [B] niet heeft voldaan aan deze ervaringseisen betwist. Ter onderbouwing van deze betwisting heeft AMC aanvankelijk een overzicht (productie 11) overgelegd, waarvan de rechtbank heeft geoordeeld (r.o. 4.26 tussenvonnis) dat hieruit niet reeds kan worden afgeleid dat [B] aan de ervaringseisen heeft voldaan nu het overzicht slechts teruggrijpt tot (bijna) een jaar voorafgaand aan de onderhavige operatie. AMC heeft daarop aangeboden een overzicht van vergelijkbare ingrepen die [B] heeft uitgevoerd sinds 2000 bij akte in het geding te brengen, waartoe AMC in de gelegenheid is gesteld.

2.2.  AMC heeft vervolgens bij akte een overzicht in het geding gebracht van 103 - niet nader omschreven - operaties die door [B] als eerste dan wel tweede operateur zijn verricht vanaf 23 januari 2001 tot en met 21 juli 2006 (productie 14).

2.3.  Met [A] is de rechtbank van oordeel dat dit overzicht geen informatie geeft over het type operaties en of de operaties al dan niet succesvol zijn geweest. AMC stelt wel dat dit overzicht betrekking heeft op ingrepen die vergelijkbaar zijn met de onderhavige operatie, maar met dit overzicht wordt geen enkel handvat geboden teneinde de juistheid van deze stelling te kennen dan wel te controleren. Zulks had echter wel op de weg van AMC gelegen. Verwacht mag immers worden dat deze nadere informatie zich in het domein van AMC bevindt. Dit betekent tevens dat het thans door AMC overgelegde overzicht wederom onvoldoende houvast biedt voor een deskundige om zich te kunnen uitlaten over de vraag of [B] aan de ervaringseisen heeft voldaan. Hieruit volgt dat AMC met het overleggen van dit overzicht de stelling van [A] dat [B] niet heeft voldaan aan de ervaringseisen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat deze stelling slaagt. Bij deze stand van zaken wordt niet toegekomen aan bewijslevering en dus evenmin aan deskundigenadvies hieromtrent.

persoon van de te benoemen deskundige
2.4.  Bij tussenvonnis (r.o. 4.32) zijn partijen uitgenodigd zich uit te laten over de persoon van de deskundige. In de vervolgens door ieder van partijen bij akte voorgestelde namen van deskundigen overlapt de naam van Prof. Dr. J.F. Hamming, als (vaat)chirurg verbonden aan het Leids Universitair Medisch Centrum te Leiden.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de benoeming van Prof. Dr. Hamming voor beide partijen acceptabel zal zijn. Hij heeft desgevraagd verklaard bereid te zijn deze benoeming te aanvaarden. De rechtbank zal hem derhalve benoemen tot deskundige.

de aan de deskundige te stellen vragen
2.5.  Ingevolge het tussenvonnis hebben partijen bovendien ieder bij akte voorstellen gedaan omtrent de aan de deskundige te stellen vragen.

2.6.  De rechtbank overweegt dat voormelde bereidverklaring van Prof. Dr. Hamming veronderstelt dat het niet nodig is om de deskundige nog (weer) de door [A] in randnummer 21 van de antwoordakte voorgestelde vragen omtrent diens onafhankelijkheid en onpartijdigheid te stellen.

2.7.  De rechtbank overweegt dat aan de deskundige de voorvragen en de slotvraag dienen te worden gesteld als omschreven in de beslissing.

2.8.  Gelet op het overwogene in r.o. 4.15 tot en met 4.19 van het tussenvonnis zal aan de deskundige voorts de volgende vraag gesteld worden:

Bent u van mening dat [B] bij de verrichting (onder zijn supervisie) van de onderhavige ingreep op 21 juli 2006, mede gegeven de opgetreden stembandlaesie, heeft gehandeld zoals in 2006 van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mocht worden verlangd, gegeven de toenmalige heersende opvattingen binnen uw beroepsgroep over de professionele standaard met betrekking tot deze ingreep?

2.9.  Indien voormelde vraag ontkennend wordt beantwoord door de deskundige en dus sprake is van een verwijtbare fout, zal de vervolgvraag aan de deskundige luiden:

Indien voormelde vraag door u ontkennend wordt beantwoord en dus sprake is van een verwijtbare fout, acht u dan aannemelijk dat hierdoor de stembandlaesie is veroorzaakt?

2.10.  Indien de onder 2.8 weergegeven vraag bevestigend wordt beantwoord door de deskundige en dus sprake is van een complicatie, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals overwogen onder 2.3, staat - overeenkomstig de onvoldoende weersproken stelling van [A] - vast dat [B] niet heeft voldaan aan de ervaringsregels. Dit brengt mee dat de rechtbank ingevolge r.o. 4.28 van het tussenvonnis toekomt aan de volgende vraag aan de deskundige:

Indien deze vraag door u bevestigend wordt beantwoord en dus sprake is van een complicatie, wilt u dan de volgende vraag beantwoorden?
Kunt u aangeven of (dan wel in hoeverre) u het aannemelijk acht dat sprake is van een complicatie die ook bij het verrichten van de onderhavige ingreep (onder supervisie) door een voldoende ervaren chirurg zou zijn opgetreden of dat de complicatie juist veroorzaakt is doordat [B] onvoldoende ervaring had en de complicatie zich dus niet zou hebben voorgedaan bij een ervaren chirurg?

2.11.  De rechtbank is van oordeel dat in de aldus geformuleerde vragen de door partijen voorgestelde vragen zijn vervat dan wel dat voor opneming van overigens door hen voorgestelde specifieke vragen geen noodzaak bestaat.

de aan het deskundigenonderzoek verbonden voorschriften
2.12.  De deskundige zal het onderzoek zelfstandig dienen te verrichten. Daarbij moet aan partijen gelegenheid worden gegeven om opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit het schriftelijk bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Tevens zal in het deskundigenbericht melding moeten worden gemaakt van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken van partijen. Indien een partij schriftelijk opmerkingen aan de deskundige doet toekomen, verstrekt deze partij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij.

2.13.  Partijen zijn verplicht mee te werken aan het onderzoek van de deskundige. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht.

2.14.  De rechtbank is reeds thans van oordeel dat, indien partijen na het uitbrengen van het deskundigenbericht elk nog een conclusie willen nemen zulks met het oog op hoor en wederhoor is geboden. De zaak zal in afwachting van het deskundigenbericht op de parkeerrol worden geplaatst. Het staat ieder van partijen vrij de zaak van de parkeerrol op de rol te doen plaatsen voor conclusie na deskundigenbericht, indien het deskundigenbericht gereed is of indien voortprocederen anderszins gewenst is.

2.15.  Aan het deskundigenonderzoek zijn voorts de voorschriften verbonden als na te noemen in de beslissing.

het aan de deskundige te betalen voorschot
2.16.  De hoofdregel van artikel 195 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
brengt mee dat in beginsel ten laste van [A] als eisende partij met een toevoeging in afwachting van de eindbeslissing een voorschot ter zake van de volledige kosten van de deskundige door de griffier van deze rechtbank in debet dient te worden gesteld.
De rechtbank ziet in het onderhavige geval aanleiding in zoverre af te wijken van deze hoofdregel dat AMC zal worden belast met de helft van het aan de deskundige te betalen voorschot. Daartoe wordt overwogen dat, als overwogen in r.o. 4.31 van het tussenvonnis, niet is uitgesloten dat de onder 2.10 van het onderhavige vonnis (als tweede) opgenomen vraag niet, althans niet duidelijk beantwoord kan worden, waardoor [A] in bewijsnood komt die niet in haar nadeel behoort uit te vallen zodat alsdan de omkeringsregel zal worden toegepast. Dit brengt mee dat alsdan het causaal verband tussen de geschonden norm en de schade vaststaat, tenzij AMC bewijst (aannemelijk maakt) dat de bedoelde schade ook zonder de verweten gedraging (het niet voldoen aan de ervaringsregels) zou zijn ontstaan. Het onderzoek kan derhalve niet los worden gezien van dit mogelijk op AMC te leggen tegenbewijs.

2.17.  Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.


3.  De beslissing
De rechtbank:

3.1.  beveelt een deskundigenonderzoek;

3.2.  benoemt tot deskundige:

Prof. Dr. J.F. Hamming
(...)
3.3.  bepaalt dat aan deze deskundige de volgende vragen zullen worden voorgelegd:

1. Voorvragen
1.1. Kunt u in de beschikbare gegevens voldoende aanknopingspunten vinden om een oordeel te kunnen geven over de kwaliteit van het medisch handelen (onder supervisie) van [B] en de aan hem te stellen ervaringseisen, zoals in de navolgende vragen is gespecificeerd?

1.2. Zo ja, wilt u dan de volgende vragen beantwoorden? Mocht u aanvullende informatie nodig hebben, dan wordt u verzocht deze schriftelijk bij partijen op te vragen.

1.3. De rechtbank gaat ervan uit dat u kennis heeft genomen van:
- de Leidraad voor deskundigen in civiele zaken van de Raad voor de Rechtspraak
- de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage in bestuurs- en civielrechtelijk verband van de KNMG (RMSR-richtlijn).
Indien u in uw rapportage mocht afwijken hiervan, wilt u dan gemotiveerd aangeven op welke punten wordt afgeweken en waarom?

1.4. Wilt u bij uw antwoorden zo mogelijk relevante literatuur vermelden?

2. Bent u van mening dat [B] bij de verrichting (onder zijn supervisie) van de onderhavige ingreep op 21 juli 2006, mede gegeven de opgetreden stembandlaesie, heeft gehandeld zoals in 2006 van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mocht worden verlangd, gegeven de toenmalige heersende opvattingen binnen uw beroepsgroep over de professionele standaard met betrekking tot deze ingreep?

3. Indien voormelde vraag door u ontkennend wordt beantwoord en dus sprake is van een verwijtbare fout, acht u dan aannemelijk dat hierdoor de stembandlaesie is veroorzaakt?

4. Indien vraag 2 door u bevestigend wordt beantwoord en dus sprake is van een complicatie, wilt u dan de volgende vraag beantwoorden?
Kunt u aangeven of (dan wel in hoeverre) u het aannemelijk acht dat sprake is van een complicatie die ook bij het verrichten van de onderhavige ingreep (onder supervisie) door een voldoende ervaren chirurg zou zijn opgetreden of dat de complicatie juist veroorzaakt is doordat [B] onvoldoende ervaring had en de complicatie zich dus niet zou hebben voorgedaan bij een ervaren chirurg?

5. Slotvraag
Heeft u nog andere opmerkingen die voor de beoordeling van deze kwestie van belang zouden kunnen zijn? LJN BP2567