Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof A.dam 181108 9 jarig kind wordt al dan niet door harde wind tegen auto geblazen

Hof A.dam 181108 9 jarig kind wordt al dan niet door harde wind tegen auto geblazen; automobilist aansprakelijk
3.2 Op 27 februari 1998 heeft een ongeval plaats gehad op de IJsselsteinlaan te Utrecht. Betrokkenen bij dit ongeval waren [appellant] die een personenauto bestuurde en [X] (de toen 9-jarige zoon van [geïntimeerde]) die op een fiets reed. [X] is tegen de auto van [appellant] ten val gekomen. Hij heeft daarbij zijn rechter onderbeen gebroken.

(...) 3.4 [Appellant] voert aan dat hij [X] niet heeft aangereden. Volgens hem is [X] door de harde wind tegen de zijkant van de auto geblazen en is van onrechtmatig handelen zijnerzijds geen sprake. Subsidiair betwist [appellant] dat [X] schade heeft geleden en meer subsidiair doet hij een beroep op de billijkheidscorrectie.

3.5 De rechtbank heeft overwogen dat de toedracht van het ongeval niet terzake doet. Het gaat om een ongeval tussen een motorrijtuig en een niet door dat motorrijtuig vervoerd kind beneden veertien jaar. Nu van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid aan de zijde van [X] geen sprake is, acht de rechtbank [appellant], als bestuurder van het motorrijtuig, volledig aansprakelijk. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat [appellant] ten opzichte van [X] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door als bestuurder van een motorrijtuig betrokken te raken bij het onderhavige verkeersongeval, waarbij aan [X] schade is toegebracht. [Appellant] is veroordeeld tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat, die [X] als gevolg van het onrechtmatig handelen van [appellant] heeft geleden dan wel zal lijden. Het voorschot is afgewezen. (...)

3.8 Met de grieven 2 en 3 maakt [appellant] bezwaar tegen de verklaring voor recht dat hij een onrechtmatige daad heeft gepleegd door als bestuurder van een motorrijtuig betrokken te raken bij het onderhavige verkeersongeval waarbij aan [X] schade is toegebracht. [Appellant] wijst erop dat [geïntimeerde] een dergelijke verklaring niet heeft gevorderd. Bovendien is van een onrechtmatige daad geen sprake aangezien het ongeval het gevolg is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarbij [X] door een harde windvlaag zijn evenwicht verloor en tegen de zijkant van de auto van [appellant] viel. Aldus [appellant], die bewijs aanbiedt van de toedracht van het ongeval.

3.9 Het hof overweegt als volgt.

3.10 Artikel 185 lid 1 WVW 1994 houdt een bijzondere aansprakelijkheid in van de eigenaar of houder van een motorrijtuig (hierna: de automobilist) voor schade die wordt toegebracht aan niet-gemotoriseerde verkeersdeelnemers zoals voetgangers en fietsers. De automobilist is, ook al is van een onrechtmatige daad zijnerzijds geen sprake, verplicht de schade te vergoeden tenzij hij overmacht aannemelijk maakt. Die aansprakelijkheid is derhalve ruimer dan de aansprakelijkheid volgens het gemene recht. De ratio van de verruimde aansprakelijkheid is, dat het met een auto deelnemen aan het wegverkeer een gevaarzettende bezigheid is. Artikel 185 lid 1 WVW 1994 beoogt aan niet-gemotoriseerde verkeersdeelnemers, zoals fietsers, bescherming te bieden tegen de gevolgen van het zich verwezenlijken van dit gevaar.

3.11 Wanneer het daarbij gaat om schade die is toegebracht aan een kind dat jonger is dan veertien jaar, wordt in de rechtspraak bijzondere bescherming verleend in die zin dat fouten van het kind die hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, behoudens in geval van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, voor rekening van de automobilist komen en voor deze geen overmacht opleveren.

3.12 De grieven stellen de vraag aan de orde of de bijzondere rechtsbescherming van de jeugdige fietser tegen de gevaren van het gemotoriseerde verkeer impliceert dat de schade die [X] lijdt doordat een (veronderstelde) hevige windvlaag hem tegen de auto van [appellant] heeft doen vallen en waarbij dus aan de zijde van [appellant] noch aan die van [X] sprake is van een fout die heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, eveneens voor rekening komt van [appellant].

3.13 Die vraag beantwoordt het hof bevestigend. Bovenbeschreven ratio van artikel 185 lid 1 WVW 1994 (auto’s op de weg zijn een gevaar voor fietsers en voetgangers), gevoegd bij de in de rechtspraak ontwikkelde norm dat niet-gemotoriseerde verkeersdeelnemers die jonger zijn dan veertien jaar bijzondere bescherming dienen te krijgen, leidt tot de conclusie dat [appellant] geen beroep op overmacht toekomt wanneer, zoals [appellant] stelt doch [geïntimeerde] betwist, het onderhavige ongeval het gevolg zou zijn van een harde windvlaag, derhalve van een van buiten komende oorzaak. Dit betekent dat het door [appellant] aangeboden bewijs dat het ongeval door een “ongelukkige samenloop van omstandigheden” is ontstaan (waarmee [appellant] kennelijk mede het oog heeft op het bestaan van overmacht aan zijn zijde), niet relevant is voor de vraag of [appellant] verplicht is de schade van [X] te vergoeden. Dit bewijsaanbod wordt derhalve gepasseerd.

3.14 In zoverre falen de grieven 2 en 3.

3.15 Voorzover [appellant] met de grieven 2 en 3 bezwaar maakt tegen de verklaring voor recht dat hij ten opzichte van [X] een onrechtmatige daad heeft gepleegd, zijn zij echter gegrond. Uit hetgeen [geïntimeerde] naar voren heeft gebracht leidt het hof af dat hij accepteert dat de aansprakelijkheid van [appellant] op het bepaalde in artikel 185 lid 1 WVW 1994 (gevaarzetting) wordt gebaseerd en niet op een fout van [appellant] jegens [X]. Het vonnis van de rechtbank moet daarom in zoverre worden vernietigd en het dictum aangepast. LJN BH4157