Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Gravenhage 180912 tegemoetkomende fietsers; linksafslaan en gevaarzetting niet bewezen; onaannemelijk dat uitsteken arm ongeval zou hebben voorkomen

Hof 's-Gravenhage 180912 ongeval twee tegemoetkomende fietsers; linksafslaan en gevaarzetting niet bewezen; onaannemelijk dat uitsteken arm ongeval zou hebben voorkomen

vervolg op: rb-r-dam-030609-botsing-tussen-twee-tegemoetkomende-fietsers-linksafslaan-ged-niet-aangetoond

locatie ongeval:
 maps.google.nl 

Beoordeling van het hoger beroep 

1. De rechtbank heeft in haar vonnis van 3 juni 2009 onder 2.1 tot en met 2.5 een aantal feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling zijn geen grieven gericht of bezwaren ingebracht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. 

2.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 8 november 2005 bevonden [X] en [Y] zich op een fietspad dat - gezien van zuidelijke naar noordelijke richting - aan de linkerzijde van de Prins Alexanderlaan te Rotterdam loopt. Het fietspad is verdeeld in twee rijstroken voor fietsverkeer uit beide richtingen. [Y] kwam uit de noordelijke richting en [X] uit de zuidelijke richting. Op een bepaald punt kruist de Prins Alexanderlaan de Prinsenlaan. [Y] wilde op die kruising linksaf slaan. [X] fietste rechtdoor en kwam ter hoogte van de kruising ten val. Hij brak daarbij zijn heup en is dezelfde dag geopereerd. 

2.2. In deze procedure vordert [X] schadevergoeding van [Y] voor de door hem geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. 

3. Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen niet valt op te maken dat [Y] linksaf sloeg. [X] voert aan dat dat uit de bewijsmiddelen wel valt op te maken, omdat: 
a) hij heeft verklaard dat hij [Y] een insturende beweging naar links zag maken; 
b) [Y] op de situatieschets op het aanrijdingsformulier een stippellijn naar links heeft getekend; en 
c) [Y] op weg was naar zijn werk en daarom linksaf moest slaan. 

4. [Y] heeft in zijn verklaringen steeds erkend dat hij op weg was naar zijn werk en dat hij daarom bij de kruising met de Prinsenlaan linksaf moest slaan. Hij stelt dat hij met de door hem getekende stippellijn alleen wilde aangeven dat hij het voornemen had om af te slaan. Uit de onder (b) en (c) genoemde argumenten kan daarom hoogstens worden afgeleid dat [Y] het voornemen had om linksaf te slaan, maar niet dat hij direct voorafgaande aan de val van [X] daadwerkelijk linksaf sloeg en evenmin dat hij de beweging naar links al had ingezet. 

5. [Y] onrechtmatig handelen kan hierin bestaan dat hij linksaf sloeg terwijl [X] naderde, zodat hij in strijd handelde met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat hem verplicht om [X] voor te laten gaan. Het hof acht een dergelijke gang van zaken echter niet bewezen. 
Weliswaar heeft [X] in het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat hij zag “dat een fietser uit de tegenovergestelde richting op het fietspad op het kruispunt linksaf wilde slaan. Ik zag dat doordat hij voor hem naar links keek en begon met insturen.”, maar hij heeft daaraan toegevoegd dat [Y] nog op zijn eigen weghelft reed. Daarbij komt dat [Y] [X] niet heeft geraakt. De politie noemt het ongeluk zowel in het proces-verbaal als in het mutatierapport een “eenzijdig ongeval”. 

6. [X] is een partijgetuige. Dat betekent dat zijn verklaring geen bewijs in zijn voordeel oplevert, tenzij er ander (onvolledig) bewijs voorhanden is, dat door zijn verklaring wordt aangevuld. Zulk bewijs is er niet. Tegenover de verklaring van [X] staat de verklaring van [Y] als getuige in het voorlopig getuigenverhoor dat [X] al links van hem langs gleed voordat hij een insturende beweging kon maken en diens verklaring op het formulier schade-aangifte aansprakelijkheidsverzekering (productie 1 bij dagvaarding) dat hij linksaf wilde slaan en dat nog voor dat dit ging gebeuren [X] met hoge snelheid kwam aanrijden. Dat betekent dat niet vast staat dat [Y] linksaf sloeg. Daarmee faalt grief 1. 

7. [Y] handelt ook onrechtmatig indien hij onmiddellijk voor de aanrijding gevaarzettend heeft gehandeld en daardoor een situatie in het leven heeft geroepen waarin de waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van zijn handelen zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van zijn handelen had behoren te weerhouden. Daartoe heeft [X] echter onvoldoende gesteld. Daarbij komt dat voor het antwoord op de vraag of van zulk gevaarzettend handelen sprake is, naast de (on)overzichtelijkheid van de kruising en de omstandigheden ter plaatse, ook rekening moet worden gehouden met de snelheid van de beide fietsers en uit de eigen verklaring van [X] volgt dat hij, rijdend op zijn montainbike, de voor een fietser behoorlijk hoge snelheid had van 23 á 24 km per uur. De slotsom moet dan ook zijn dat onvoldoende is gesteld dat [Y] gevaarzettend handelen kan worden verweten. Ook uit de afgelegde getuigenverklaringen kan dit niet worden afgeleid.   

8. Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [Y] niet gehouden was met zijn arm aan te geven dat hij het voornemen had linksaf te slaan. 

9. Artikel 17 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 verplicht fietsers alvorens af te slaan een teken met hun arm te geven. De bepaling vermeldt niet hoe lang vóór het afslaan het teken moet worden gegeven, maar in het algemeen wordt aangenomen dat het teken binnen korte tijd moet worden gevolgd door het afslaan, omdat anders andere weggebruikers in verwarring worden gebracht. Niet is komen vast te staan dat [Y] al linksaf sloeg. Evenmin is komen vast te staan, nu daarover onvoldoende is gesteld, dat het moment al was aangebroken dat [Y] binnen zo korte tijd zou afslaan dat het aangeven van de richting was geboden. Daarnaast wijst [Y] er terecht op dat niet kan worden aangenomen dat door het uitsteken van de arm door [Y] het ongeval van [X] zou zijn voorkomen. Vast staat immers dat [X] met hoge snelheid reed en zowel [Y] als het mutatierapport van politie vermelden dat er bladeren op het wegdek lagen waardoor [X] slipte. Dat [X] niet zou hebben geremd en zijn geslipt, als [Y] richting had aangegeven, acht het hof onaannemelijk. Daarom faalt grief 2. 

10. Aan het bewijsaanbod van [X] wordt voorbijgegaan, omdat hij niet aangeeft wat hij wil bewijzen. Dat mocht wel van hem worden verlangd, want in eerste aanleg, in het voorlopig getuigenverhoor, zijn al getuigen gehoord.  LJN BX8872