Rb Haarlem 240512 botsing 16-jarige scooter-rijdster en 14-jarige fietser; beiden voor 50% aansprakelijk voor elkaars schade; geen billijkheidscorrecties
- Meer over dit onderwerp:
Rb Haarlem 240512 botsing 16-jarige scooter-rijdster en 14-jarige fietser; beiden voor 50% aansprakelijk voor elkaars schade; geen billijkheidscorrecties
Beoordeling van het geschil
Feitelijke vaststellingen
Op grond van wat partijen over en weer aan de orde hebben gesteld en niet of onvoldoende hebben betwist kunnen tenminste de volgende feiten worden vastgesteld.
Op 29 oktober 2009 heeft te [woonplaats] een aanrijding plaatsgehad tussen [X.] en [Z.].
[X.] reed op een scooter met een passagier achterop.
Zij was ouder dan 16 jaar en in het bezit van geldige papieren en zij was verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid bij Unigarant.
[Z.] reed op een fiets.
Hij was 14 jaar oud en niet verzekerd. Zijn moeder had voor hem geen persoonlijke WA-verzekering afgesloten.
De aanrijding vond plaats op een geasfalteerd fietspad met twee rijrichtingen en onderbroken middenstrepen.
Dat fietspad is genaamd de Doplaan en ligt aan de rand van het Burgemeester R. Kooimanpark Park. Het verbindt ter plaatse de doorgaande wegen Hoornselaan en Burgemeester D. Kooimanweg. (zie GoogleMaps)
[Z.] kwam met zijn fiets een onverhard voetpad af fietsen en [X.] kwam uit zijn rijrichting bezien op de T-kruising van rechts.
Het zicht voor [Z.] over het fietspad naar rechts, en voor [X.] over het voetpad naar links, was beperkt door dichte bosschages die nog in blad stonden.
Beide partijen zijn door de aanrijding ten val gekomen en hebben verwondingen en materiële schade opgelopen.
De verwondingen van [X.] en haar passagier hebben zich beperkt tot schaaf- en/of kneusverwondingen, die zijn hersteld. Schade van de passagier is in dit geding niet aan de orde.
[Z.] heeft op meerdere plaatsen middelhandsbeentje(s) en vingerkootje(s) van zijn linkerhand gebroken en het topje van zijn linkerwijsvinger is geamputeerd moeten worden.
De politie (verbalisanten [A.] en [B.]) heeft een proces-verbaal (Registratieset Aanrijding) opgemaakt dat in het geding gebracht is, tezamen met veel door partijen verzamelde foto's en kaartmateriaal van de omgeving.
Er zijn twee getuigen die ten behoeve van partijen een schriftelijke verklaring hebben afgegeven die in het geding is.
Voor beide betrokkenen was de omgeving bekend omdat ze in de buurt woonden en daar regelmatig kwamen en zijn blijven komen.
Na het ongeval is correspondentie tussen de WA-verzekeraar en/of rechtsbijstandverzekeraar van [X.] en de raadsman van [Z.] op gang gekomen.
Unigarant heeft de aansprakelijkheid voor een deel van de schade van [Z.] erkend en in dat kader op 29 oktober 2009 een voorschot betaald aan de gemachtigde van [Z.] van € 500,--.
Het geschil
Aard en omvang van het geschil blijken voldoende uit het bovenstaande. Het gaat in de eerste plaats om beoordeling van de verwijten die partijen elkaar maken om daarmee te betogen dat de mate van verwijtbaarheid aan de zijde van de wederpartij veel hoger is dan aan eigen zijde.
Beoordeling van de geschilpunten
[X.] baseert haar vordering op een onrechtmatige daad van [Z.].
Aan de orde is dat [Z.] ten tijde van de aanrijding 14 jaar oud was. Hij kan dus ingevolge artikel 6:164 BW aansprakelijk worden gesteld voor verkeersfouten als de onderhavige.
De gemachtigde van moeder en zoon doet echter onder meer een beroep op artikel 6:169.2 BW, door te stellen dat [Z.] door een gebrekkige geestelijke ontwikkeling nog niet als een gemiddelde 14 jarige was te beschouwen en terwijl anderzijds moeder [Z.] moet worden gedisculpeerd omdat van haar niet kon worden verlangd dat zij hem het fietsen zou beletten.
Dat beroep faalt. Wat er ook zij van de schoolprestaties van [Z.], er is geenszins aannemelijk gemaakt dat hij destijds niet gewoon, net als andere kinderen van zijn leeftijd, zelfstandig op zijn fiets in de buurt van zijn woning kon fietsen. Ter comparitie heeft [Z.] verklaard dat hij dat al vanaf zijn elfde jaar deed.
Vervolgens moeten de door partijen over en weer aan elkaar gemaakte verwijten aan de orde komen.
De verwijten die aan [Z.] worden gemaakt zijn de volgende.
1. Hij mocht niet eens fietsen op dat voetpad.
De kantonrechter tilt niet zwaar aan dat verwijt. Dat zou wel aan de orde zijn als hij op het voetpad met een voetganger of zaken van die voetganger in aanrijding was gekomen, maar in dit geval is hij op het fietspad met een bromfietser in aanrijding gekomen.
2. Hij kon bij het naderen van de T-kruising met het fietspad verkeer in de vorm van fietsers en bromfietsers van links en rechts verwachten.
Dat verwijt treft doel. [Z.] kende de omgeving en kon, wat er ook zij van de uitzicht belemmerende bosschages en het ontbreken van verkeersborden in zijn loop- of rijrichting, bij nadering voldoende ruim van tevoren zien dat het om een breed geasfalteerd fietspad ging.
3. Hij had gezien het zeer beperkte zicht naar rechts moeten stoppen in plaats van met een ruime bocht het fietspad op te rijden.
Ook dat verwijt treft doel. In zijn verklaring dat hij vlak voor de kruising was gestopt om een muziekafspeler in zijn zakken te stoppen staat [Z.] geheel alleen.
In het proces-verbaal heeft hij verklaard: Ik heb een botsing gehad met een scooter. Ik kwam inderdaad uit een zij straatje.
En in het proces-verbaal verklaart de getuige [C.]: Ik zag de fietser uit het park komen. Ik zag dat de fietser hard moest remmen. Ik zag dat hij wou remmen om een bocht te maken. Op dat moment reden de scooter en de fietser tegen elkaar.
4. Hij is daarbij zelfs op de weghelft van het tegemoet komende verkeer gekomen.
De kantonrechter acht het aannemelijk dat [Z.] tot op of over de middenscheiding van het fietspad is gekomen.
Dit oordeel is gebaseerd op de verklaring van [X.] in het proces-verbaal en de door haar op het aanrijdingformulier gemaakte situatieschets.
Daar doet niet aan af de situatieschets op pagina 7 van het proces-verbaal, die gemaakt is door een van de verbalisanten, niet op basis van eigen waarneming, maar op basis van de verklaringen van partijen en getuigen. Deze schets geeft met stippellijnen vóór de aanrijding beoogde rijroutes weer maar niet de plaats waar het uiteindelijk toch mis is gegaan.
Voorts is dit oordeel gebaseerd op de verklaringen van de getuige [C.], die de aanrijding wel heeft gezien en die verklaart dat [X.] op de rechter weghelft is gebleven.
De getuige [D.], die vóór [X.] uit reed en de aanrijding niet heeft gezien, schrijft ook nog: fietser sloeg af naar links, terwijl nu juist in confesso is dat [Z.] naar rechts afsloeg.
De verwijten die [X.] worden gemaakt zijn de volgende.
A. Zij mocht het fietspad in die richting niet met een bromfiets berijden.
De kantonrechter tilt niet zwaar aan dat verwijt. Het blijkt een tot dusver onverklaarde toevalligheid dat de als fietspad aangeduide Doplaan destijds vanuit de Kooimanweg wel met zoveel woorden toegankelijk was voor bromfietsers en vanuit de Hoornselaan niet.
Die situatie is inmiddels gelijkgetrokken in die zin dat het berijden van dat deel van de Doplaan door bromfietsers in beide richtingen uitdrukkelijk is toegestaan.
[X.] stelt onbetwist dat ook toen al dat stuk weg veelvuldig in beide richtingen werd bereden door fietsers en bromfietsers.
B. Zij had gezien het zeer beperkte zicht naar links vaart moeten minderen en uiterst rechts houden.
Dat verwijt zou opgaan als het zijpad naar links door middel van verkeersborden of –tekens was aangekondigd als fietspad, maar dat was het niet. Het was een voetpad en een voetganger kon gemakkelijk even inhouden voordat hij het fietspad zou betreden en met een scherpe bocht naar rechts meteen op de uiterste rechter kant daarvan blijven.
C. Zij reed veel te hard.
Het kan zijn dat [X.] iets harder reed dan de ter plaatse toegestane 30 kilometer per uur, maar ook als zij minder hard had gereden of op een fiets had gereden, zou de aanrijding zijn gevolgd. Zulks wellicht met wat minder schade, maar daarvoor is dan ook (de reflexwerking van) artikel 185 WVW en het "Betriebsgefahr" van het motorrijtuig.
D. Zij was aan het inhalen en reed op de weghelft voor het tegemoet komende verkeer.
[X.] heeft niet verklaard dat zij "aan het inhalen was" en/of dat zij op de weghelft van het tegemoet komende verkeer reed.
Zij heeft volgens het proces-verbaal verklaard: Er reed een meisje voor ons en die wilde ik inhalen, omdat ik sneller ging. Toen zag ik een jongen op de fiets de bocht om fietsen. Hij maakte een ruime bocht, waardoor ik zag dat hij op onze weghelft kwam. Toen raakten we elkaar en begonnen we te schuiven.
De getuige [D.] (het meisje dat voor haar reed) heeft de aanrijding niet goed kunnen zien.
De getuige [C.], die de aanrijding wel heeft gezien, verklaart dat [X.] op de rechter weghelft is gebleven.
Alles overziende is de kantonrechter van oordeel dat [X.] voor 50% aansprakelijk moet worden gehouden voor de schade van [Z.].
Anders dan de gemachtigde van [Z.] kan de kantonrechter in de als productie 5 bij conclusie van antwoord overgelegde brief van Unigarant van 30 juni 2010 niet lezen dat [X.] 50% aansprakelijkheid erkent.
Zij is nu toevallig de eerste die aan een procedure begint hoewel haar verzekeraar al een voorschot op de schade van [Z.] heeft betaald.
Zij stuurt nu aan op 25%, maar de kantonrechter gaat uit van 50%.
Als [X.] voor 50% aansprakelijk is voor de schade van [Z.] valt niet in te zien waarom [Z.] niet voor 50% aansprakelijk zou zijn voor de schade van [X.].
Er is geen aanleiding voor een billijkheidcorrectie naar de ene of de andere zijde.
Met name de genoemde omstandigheid dat [X.] verzekerd was, op grond van een wettelijk bestaande verplichting, en [de moeder van Z. en Z.] niet, doet daaraan niet af.
Een WA-verzekering voor minderjarige kinderen is weliswaar niet verplicht, maar, zoals ook dit geval weer leert, nuttig.
Ook in het arrest NJ 2002, 214 ziet de kantonrechter onvoldoende argumenten voor een billijkheidscorrectie als in dat geval toegepast
In dat geval was het de toevallig WA verzekerde fietser die in overwegende mate schuld had aan het blijvend letsel van de eveneens WA-verzekerde bromfietser, die geen (letsel) schade aan de fietser behoefde te betalen omdat die geen schade had.
In dit geval is het de WA-verzekerde bromfietser die niet in overwegende mate, maar in gelijke mate schuld heeft aan het letsel van de niet WA-verzekerde fietser, terwijl die om hem moverende reden niet WA-verzekerde fietser in gelijke mate schuld heeft aan de (slechts materiële) schade van de bromfietser.
De kantonrechter komt hiermee toe aan de omvang van de schade, in ieder geval die van [X.].
In deze zaak wordt in conventie wel een bedrag aan schade opgevoerd, terwijl [Z.], zoals ter comparitie toegelicht, graag eerst percentages wil horen om daarna de zaak met schaderegelaars verder te bespreken. Er is ook al een voorschot betaald in de zaak die van beide kanten nog steeds open ligt.
De kantonrechter wil zijn werk niet uit de weg gaan, maar het komt hem opportuun voor om partijen voor te stellen af te rekenen op basis van ieder 50% aansprakelijkheid voor de schade van de ander.
Partijen kunnen dan, onder voorbehoud van rechten, hun berekeningen maken en trachten er uit te komen. Lukt dat niet dan kunnen zij over en weer in een nadere akte een prijskaartje aan hun vorderingen hangen en dat toelichten.
De zaak zal enige maanden worden aangehouden om partijen een daartoe strekkende akte te laten nemen.
Hoger beroep van dit tussenvonnis zal niet dan gelijk met het eindvonnis kunnen plaats hebben. LJN BW8587