Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 090414 aanrijding overstekende fietser door taxi; eigen schuld 30%

Rb Midden-NL 090414 aanrijding overstekende fietser door taxi; eigen schuld 30%; aanvullend voorschot toegekend;
- kosten gevorderd en toegewezen 10 x € 240,-- + 6% + 21% + griffierecht, totaal € 3.155,24

2 De feiten
2.1. Op zondagochtend 26 mei 2013 heeft omstreeks 03.00 uur op/nabij het Janskerkhof te Utrecht een aanrijding plaatsgevonden tussen [verzoekster], rijdende op een fiets, en [A], rijdende in een personenauto/taxi tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden als taxichauffeur.
Komende vanuit de Korte Jansstraat is [verzoekster] via een fietsoversteekplaats de voorrangsweg met busbaan aan het Janskerkhof overgestoken. Daarbij is - toen zij zich bijna halverwege de rijbaan bevond - de achterzijde van haar fiets geraakt door de door [A]bestuurde taxi. [A]reed met een snelheid van 30 kilometer per uur. [verzoekster] is op het gezicht/de kin gevallen en heeft letsel opgelopen aan haar gebit en kaak, onder meer enkele loszittende tanden. [verzoekster] is per ambulance afgevoerd naar de spoedeisende hulp van het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Daarnaast zijn de fiets en kleding van [verzoekster] bij het ongeval beschadigd geraakt.
[verzoekster] voerde ten tijde van het ongeval geen verlichting op haar fiets. Zij had een of meerdere glazen alcohol gedronken. Voor de fietsoversteekplaats waren - voor de fietsers - haaientanden aanwezig. Links van de fietsoversteekplaats en derhalve rechts van de weghelft waarop [A]reed, bevonden zich in daarvoor bestemde vakken enkele geparkeerde auto’s.
De door [A]bestuurde taxi was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij HDI.

2.2. Sinds het ongeval heeft [verzoekster] diverse behandelingen aan kaak en tanden ondergaan (onder meer op 13 juni 2013, 16 juli 2013, 29 juli 2013 en 17 december 2013), waaronder een kaakchirurgische ingreep, wortelkanaalbehandelingen en het plaatsen van implantaten. In de toekomst zal [verzoekster] meer van deze behandelingen moeten ondergaan, wanneer exact is nog onzeker.

2.3. In contact/correspondentie tussen de advocaat van [verzoekster] en HDI (R.D. Robbemond) omstreeks augustus 2013 heeft HDI zich op het standpunt gesteld dat sprake is van overmacht aan de zijde van [A]en derhalve aansprakelijkheid van de hand gewezen. Bij brief van 25 oktober 2013 aan Robbemond heeft de advocaat van [verzoekster] betwist dat sprake is van overmacht aan de zijde van De Waal, een schadestaat toegevoegd wat betreft de materiële schade van [verzoekster] tot dat moment en verzocht tot uitbetaling van een voorschot op de schade.

3 Het deelgeschil
3.1. [verzoekster] verzoekt de rechtbank:
primair voor recht te verklaren dat HDI volledig aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden schade als gevolg van het haar op 26 mei 2013 overkomen ongeval en subsidiair de omvang van de aansprakelijkheid van HDI als gevolg van dit ongeval te bepalen;
HDI te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 5.000,-- op de materiële en immateriële schade van [verzoekster];
tot begroting van en veroordeling van HDI in de kosten van deze deelgeschilprocedure ad € 3.155,24.

3.2. [verzoekster] legt - kort gezegd - aan haar verzoek ten grondslag dat HDI (als verzekeraar van De Waal) op grond van artikel 185 Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) aansprakelijk is jegens [verzoekster]. Tot het moment van indienen van het verzoekschrift heeft HDI deze aansprakelijkheid bestreden. Om te komen tot een schaderegeling tussen [verzoekster] en HDI is het noodzakelijk dat er een beslissing komt over de aard en omvang van de aansprakelijkheid van HDI.

3.3. HDI concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoekster], kosten rechtens.

3.4. Op wat partijen verder over en weer hebben aangevoerd wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.

4 De beoordeling
Deelgeschil
4.1. [verzoekster] heeft haar verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w tot 1019cc Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv).

4.2. Een deelgeschil is een geschil tussen partijen waarbij een persoon een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij of zij lijdt door dood of letsel, omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering.
De deelgeschilprocedure is dus bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de algehele buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Gelet daarop dient de rechtbank te beoordelen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst.

4.3. Hoewel HDI (in haar verweerschrift) bezwaar heeft gemaakt tegen de door [verzoekster] gestarte deelgeschilprocedure en heeft gemeend dat partijen zonder tussenkomst van de rechter en door een pragmatische benadering tot schadeafwikkeling hadden kunnen komen, is gebleken dat tot het moment dat [verzoekster] het onderhavige verzoekschrift had ingediend HDI de aansprakelijkheid van [A]betwistte en zich beriep op overmacht aan zijn zijde. Deze patstelling tussen partijen bood op dat moment geen basis voor (verdere) onderhandelingen. Pas na inschakeling van de advocaat van HDI na ontvangst van het verzoekschrift is er schot in de zaak gekomen en is in ieder geval een vergoedingsplicht van HDI ten aanzien van 50% van de schade van [verzoekster] erkend. Tussen [verzoekster] en HDI bestaat thans verschil van mening over het percentage eigen schuld aan de zijde van [verzoekster] en de invloed daarvan op de schadevergoedingsplicht van HDI voor de resterende 50% van de schade. Een beslissing ter zake van dit principiële punt kan naar het oordeel van de rechtbank bijdragen aan de (spoediger) totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling. Dit is ter zitting ook door beide partijen, althans hun advocaten, bevestigd, en staat los van hoe een en ander meer pragmatisch had kunnen worden aangepakt.

Aansprakelijkheid en eigen schuld
4.4. De schadevergoedingsplicht van [A]en daarmee van HDI ex artikel 185 Wvw (j° artikel 6 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen) staat vast. Van overmacht is geen sprake, althans dit staat niet meer ter discussie.
De stelplicht en eventuele bewijslast ten aanzien van de vraag of de schadevergoedingsplicht van HDI moet worden verminderd met een percentage eigen schuld (maximaal 50% blijkens HR 28 februari 1992, NJ 1993, 566 IZA/Vrerink) van [verzoekster] rust op HDI. HDI beroept zich immers op het rechtsgevolg hiervan, te weten vermindering van de aan [verzoekster] uit te keren schadevergoeding (artikel 150 Wetboek van Rechtsvordering). HDI heeft zich er in dit kader op beroepen dat [verzoekster] aan [A]geen voorrang heeft verleend, [verzoekster] niet goed heeft uitgekeken, [verzoekster] geen verlichting op haar fiets voerde en daardoor minder zichtbaar was en tot slot dat [verzoekster] alcohol had gedronken waardoor haar reactievermogen verminderd was, hetgeen van invloed is geweest op de wijze waarop zij deelnam aan het verkeer en op de aard van het door haar opgelopen letsel. In dit kader wordt het volgende overwogen.

4.5. Vooropgesteld wordt dat [A]voorrang had op [verzoekster]. Hij reed immers op een voorrangsweg en [verzoekster] was daarvan op de hoogte, althans had daarvan op de hoogte moeten zijn, door ter plaatse aangebrachte verkeerstekens. Dat [verzoekster] zich nog op de rechterweghelft bevond toen [A]met 30 km/uur de fietsoversteekplaats naderde, kan er enerzijds dan ook op duiden dat zij de afstand tussen haar en de aanrijdende taxi niet goed heeft ingeschat, in het bijzonder als wordt uitgegaan van de verklaring van [A]dat hij ‘gewoon’ over de weg kwam aanrijden. [verzoekster] heeft hiertegen ingebracht dat de taxi - nu zij deze niet heeft gezien, terwijl zij wel goed naar links stelt heeft gekeken - vanuit stilstand op de parkeerplaats aan de rechterzijde van de weg, achter andere geparkeerde auto’s vandaan, de weg op moet zijn geschoten. Uitgaande van dit scenario (en de bij dagvaarding als productie 4 en 5 overgelegde foto’s) is echter onbegrijpelijk hoe de taxi - na het moment waarop [verzoekster] naar links keek alvorens zij de weg overstak - met een tussen partijen vaststaande snelheid van 30 km/uur reeds bij de fietsoversteekplaats kon zijn toen ook [verzoekster] zich nog daar bevond. Het voorgaande leidt dan ook tot het in ieder geval aannemen van een deel eigen schuld aan de zijde van [verzoekster] en sluit aan bij de als productie 2 bij dagvaarding overgelegde (beperkte) politierapport.
Nu de taxi [verzoekster] echter aan de achterzijde van de fiets heeft geraakt, is het anderzijds - ook uitgaande van de door [A]geschetste situatie dat hij ‘gewoon’ over de weg kwam aanrijden - mogelijk dat ook [A]onvoldoende heeft uitgekeken of geanticipeerd op het naderen van de fietsoversteekplaats, waar dat wel van hem - in het bijzonder als beroepsmatige weggebruiker - gevergd mocht worden. Het zicht van [A]daarop was immers beperkt door de rechts van hem geparkeerde auto’s. Daarnaast kende hij de plaatselijke situatie, had hij gelet op het nachtelijke tijdstip en de locatie nabij horecagelegenheden bedacht kunnen zijn op (plotseling) overstekende fietsers en reed hij niet hard. In zijn verklaring van 19 juni 2013 schrijft [A]ook:
“Plotseling vanuit achter een rij geparkeerde auto’s/taxi’s kwam de jongedame in kwestie de voorrangsweg oprijden, zonder licht. Waarschijnlijk had ze gedronken.
Ik zag haar te laat en ging vol op mijn rem staan en stond binnen een halve meter stil en tikte haar nog aan.”
Dat [verzoekster] geen licht op de fiets voerde en daardoor minder (snel) zichtbaar was, is weliswaar een omstandigheid die [verzoekster] moet worden aangerekend (ook bij een zijwaartse aanrijding), maar doet naar het oordeel van de rechtbank gelet op de stedelijke en niet geheel onverlichte locatie van de aanrijding (onder meer productie 4 bij dagvaarding) niet geheel af aan hetgeen ook van [A]mocht worden verwacht. De omstandigheid dat [verzoekster] alcohol had genuttigd maakt dit niet anders. De hoeveelheid daarvan - variërend tussen 2 en 4 glazen na 23 uur - is na het ongeval niet objectief vastgesteld. Niet, althans onvoldoende, is aannemelijk geworden dat dit daadwerkelijk de kans op het ongeval van [verzoekster] en de door haar geleden schade heeft vergroot. Van toepassing van de door HDI bepleite omkeringsregel - vanwege alcoholgebruik en het niet voeren van verlichting door [verzoekster] - kan dan ook geen sprake zijn.

4.6. Het voorgaande, met inachtneming van de genoemde bewijslastverdeling en de billijkheid, komt de rechtbank tot het oordeel dat de schadevergoedingsverplichting van HDI dient te worden verminderd met een percentage eigen schuld van 30%.
Overigens is aan hetgeen verklaard is door [A], die het ongeval heeft waargenomen omdat zij vanuit de Nobelstraat richting het Janskerkhof liep - parallel aan de voorrangsweg, aan dezelfde zijde als [verzoekster], in tegengestelde richting als de taxi en op enige afstand van de fietsoversteekplaats - geen bijzondere waarde toegekend. Deze verklaring, die ook niet direct na het ongeval ten overstaan van de politie is afgelegd, is met het onder 4.5 vermelde niet onverenigbaar.

Voorschot
4.7. Uit de Parlementaire Geschiedenis van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 14 en 19 alsmede Kamerstukken II, 2008-2009, 31 518, nr. 8, p. 2) volgt dat het verzoek ook gericht kan zijn op het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over de wijze waarop partijen zich bij het regelen van de schade dienen te gedragen. Hieronder valt een beslissing over de toekenning van een (aanvullend) voorschot, hetgeen op het moment van indienen van het verzoekschrift nog niet was uitgekeerd door HDI. Een voorschot op de schadevergoeding kan immers een bijdrage leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling.

4.8. [verzoekster] heeft gesteld dat de materiële schade op het moment van indienen van het verzoekschrift € 3.911,11 bedroeg, te vermeerderen met de op 18 februari 2014 overgelegde facturen van het UMC d.d. 13 november 2013 en 8 januari 2013 ad in totaal € 1.569,12 en met (nog nader te bepalen) smartengeld en wettelijke rente. De gemaakte buitengerechtelijke kosten bedroegen op het moment van indienen van het verzoekschrift € 2.488,24.
Onduidelijkheid bestaat echter over de vraag welke medische/tandheelkundige kosten door de zorgverzekeraar van [verzoekster] vergoed worden. Van indiening bij de verzekeraar van de betreffende facturen en uitkering/afwijzing daarvan door de verzekeraar is niet gebleken. In het kader van bevoorschotting door HDI kan met deze kosten - € 2.435,19 blijkens de brief met bijlagen van [verzoekster] van 17 februari 2013 - dan ook nog geen rekening worden gehouden. Zoals ter zitting besproken is voor het vervolgtraject tussen [verzoekster] en HDI dan ook van belang dat [verzoekster] duidelijk inzicht verschaft in de vergoeding door de zorgverzekeraar van de door haar gemaakte medische kosten en voor zover mogelijk ook in de te verwachten toekomstige medische kosten.
Voornoemde medische/tandheelkundige kosten buiten beschouwing gelaten resteert blijkens het bij dagvaarding overgelegde schadeoverzicht nog een bedrag van € 3.273,44. Hiervan heeft HDI de kosten van de vliegticket (€ 423,--), de gederfde inkomsten (€ 2.038,68) en de door [verzoekster] gemaakte reiskosten Groningen-Utrecht (€ 277,92) weersproken. Nu echter niet ter discussie staat dat [verzoekster] forse gebitsschade heeft opgelopen, dat zij de eerste weken na het ongeval rust moest houden, dat zij noodzakelijkerwijs (door haar moeder in Groningen) is verzorgd en in juni en juli (blijkens de overgelegde producties bij dagvaarding en bij brief van 17 februari 2013) ingrijpende behandelingen aan het gebit heeft (moeten) ondergaan, acht de rechtbank deze kosten echter voor toewijzing vatbaar. [verzoekster] kon in de betreffende periode niet tot werken en het ondernemen van een verre reis in staat worden geacht. De hoogte van de reiskosten, alsmede de gederfde inkomsten als zodanig staan niet ter discussie.

4.9. Daarnaast heeft de gemachtigde van [verzoekster] een bedrag van € 2.488,24 ter zake van buitengerechtelijke werkzaamheden in de periode 12 augustus 2013 tot en met 31 oktober 2013 bij haar in rekening gebracht. Voor de toewijsbaarheid van deze kosten geldt de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 sub b en v BW, hetgeen betekent dat het redelijkerwijs verantwoord moet zijn om de betreffende kosten te maken, die daarnaast binnen een redelijke omvang dienen te blijven. De omstandigheid dat [verzoekster] ter vaststelling van de aansprakelijkheid voor het haar overkomen ongeval en de berekening van de door haar geleden (en te lijden) schade rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dat [verzoekster] een advocaat heeft ingeschakeld. Het aan haar in rekening gebrachte uurtarief (€ 240,-- te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% BTW) en de in rekening gebrachte uren (8,05) komt de rechtbank - anders dan HDI - niet onredelijk voor. De meeste uren zijn in rekening gebracht voor ‘werkzaamheden schadestaat’ en ‘correspondentie derde’/‘correspondentie wederpartij’. Deze correspondentie staat niet ter discussie en de schadestaat is in deze procedure (deels) overgelegd.

4.10. Uitgaande van een bedrag van € 3.273,44 en € 2.488,24 en rekening houdend met een percentage eigen schuld van 30% is de rechtbank van oordeel dat uitkering van een bedrag van € 4.000,-- als voorschot op de schade en buitengerechtelijke kosten van HDI kan worden gevergd. Hierbij is enige vergoeding ter zake van het aan [verzoekster] toe te kennen smartengeld buiten beschouwing gelaten (evenals de genoemde tandartskosten). Dit is in deze procedure onvoldoende aan de orde geweest, althans HDI heeft zich daarover nog onvoldoende kunnen uitlaten.
Nu niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken is dat ten tijde van de mondelinge behandeling in deze zaak HDI aan [verzoekster] een bedrag van € 1.500,-- als voorschot op de door [verzoekster] geleden schade had uitgekeerd alsmede een bedrag van € 1.500,-- als voorschot op de buitengerechtelijke kosten, wordt HDI veroordeeld aan [verzoekster] nog een bedrag van € 1.000,-- te voldoen.

ECLI:NL:RBMNE:2014:1525