RBAMS 020725 aanrijding met scooterrijder met veel alcohol, te hoge snelheid en geen helm; 90% ES; t.z.v letsel 100% ES; geen billijkheidscorr.; letsel was met helm (grotendeels) voorkomen
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 020725 aanrijding met scooterrijder met veel alcohol, te hoge snelheid en geen helm; 90% ES; t.z.v letsel 100% ES; geen billijkheidscorr.; letsel was met helm (grotendeels) voorkomen
locatie ongeval: maps.app.goo.gl
2De feiten
2.1.
In de nacht van 20 november 2022, omstreeks 00:18 uur, heeft in Amsterdam een verkeersongeval plaatsgevonden op de Van Woustraat nabij de kruising met de Ceintuurbaan.
2.2.
[gedaagde] , destijds 27 jaar oud, reed op de Van Woustraat op zijn fiets, in de richting van de Rijnstraat. [eiser] , destijds 21 jaar oud, reed eveneens op de Van Woustraat op een elektrische deelscooter met geel kenteken, zijnde een bromfiets in de zin van artikel 1, lid 1, onder e, sub a, Wegenverkeerswet 1994 (WVW). [eiser] reed in dezelfde richting als [gedaagde] .
2.3.
Voorafgaand aan het ongeval sloeg [gedaagde] vanuit de Ceintuurbaan rechtsaf naar de fietsstrook van de Van Woustraat, maar schoot/bewoog, bij het maken van die bocht, met een slingerbeweging door naar het midden van de rijbaan om daarna weer terug te keren/fietsen naar de fietsstrook. Inmiddels kwam [eiser] , reeds rijdend op de Van Woustraat, (binnendoor) op die fietsstrook aangereden op zijn scooter. Het moment dat [eiser] naast (en rechts van) [gedaagde] reed, was precies het moment dat [gedaagde] weer terugkeerde op de fietsstrook. Hierop raakten de fiets van [gedaagde] en de scooter van [eiser] elkaar en kwamen beide bestuurders ten val. [eiser] , die geen helm droeg, is daarbij hard met zijn hoofd op het wegdek/de stoep geklapt en is daar roerloos blijven liggen totdat omstanders te hulp schoten.
2.4.
[eiser] is na het ongeval per ambulance afgevoerd naar het Amsterdam UMC, locatie AMC (hierna: AMC). Hij kwam daar via de Spoedeisende hulp op de Intensive Care terecht, omdat sprake bleek te zijn van ernstig schedel-hersenletsel.
2.5.
Vlak na het ongeval is de politie ter plaatse gekomen. Een proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2022, opgemaakt door twee verbalisanten, vermeldt:
“Wij zagen dat er een man met zijn rug op de grond lag. Wij zagen dat er bloed op zijn gezicht zat en er bloed over de grond stroomde welke afkomstig was van de man. Wij zagen dat de man uit zijn oor bloedde. Wij zagen dat de man zijn ogen open had en deze soms weer sloot. Wij zagen dat de man reageerde op aanroepen door zijn ogen te openen. De man bleek later te zijn [eiser] (..).
[gedaagde] verklaarde mij (..) het volgende. “Ik reed op mijn fiets op het fietspad bij de Van Woustraat in de richting van de Rijnstraat toen ik aan de achterkant van mijn fiets werd aangetikt. Ik hoorde een knal dus keek achterom. Ik zag dat de jongen van zijn scooter was gevallen en op de grond lag. (..)”
(..)
[naam] was tevens getuige en verklaarde (..) het volgende: “Ik heb eerste hulp verleent. Hij zei dat hij [eiser] heet en uit ‘de Bubbels’ kwam.”
(..)
[eiser] verklaarde (..) dat hij [eiser] heette en 21 jaar oud was. [eiser] riekte naar het inwendig gebruik van alcohol. De AD3136 had een bloedklok overgebracht naar het AMC alwaar [eiser] was opgenomen. (..)
2.6.
Een tweede proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2022, opgemaakt door twee andere verbalisanten, vermeldt:
“(..) Ik, verbalisant (..) ben naast het slachtoffer gaan zitten. Ik heb hem meerdere controle vragen gesteld. Namelijk: (..) Heb je alcohol gebruikt? Ik hoorde [eiser] zeggen: “Ja vijf biertjes ofzo.”(..)
Verbalisanten (..) zijn achter het slachtoffer aan gegaan (..) om bloed af te nemen voor het rijden onder invloed van alcohol. Ter plaatse bij het ongeval was gezien de gezondheid van het slachtoffer geen mogelijkheid om een alcohol test af te nemen. (..) Echter bleek de gezondheid te kritisch te zijn en moest hij direct naar de operatie kamer. De operatie kon uren duren. Om deze reden hebben wij geen bloed kunnen laten afnemen.”
2.7.
Bij brief van 25 november 2022 heeft het neurocenter van het AMC het volgende aan de huisarts van [eiser] bericht:
“Op 20-11 presenteerde bovenstaand patient zich na een eenzijdig scoote ongeval op de spoedeisende hulp (SEH). Patient is zonder helm met zijn hoofd op een stoeprand terecht gekomen. Toedracht van ongeval is geduid bij een alcoholintoxicatie, vanwege een verhoogd alcohol spiegel in he bloed.”
2.8.
Ook in een brief van 12 december 2022 van genoemd neurocenter aan de huisarts staat vermeld dat sprake was van ‘geintoxiceerd scooterongeluk’:
“(..) Geintoxiceerd op scooter, waarschijnlijk zonder helm. (..)
Intoxicaties: nu alcoholintox. (..)”
2.9.
Een proces-verbaal van bevindingen van 13 december 2022 vermeldt:
“Op 20 november was ik ter plaatse bij de aanrijding op de Van Woustraat te Amsterdam. (..) Toen ik, verbalisant, ter plaatse was gekomen werd nadat er eerste hulp was verleend aan het slachtoffer duidelijk dat [gedaagde] betrokken was bij de aanrijding. Ik heb [gedaagde] te woord gestaan. Abusievelijk is er vergeten om bij [gedaagde] een speekseltest dan wel een blaastest af te nemen.
Terwijl ik met [gedaagde] in gesprek was, rook hij niet naar het inwendig gebruik van alcoholische dranken. Zijn ogen waren niet bloeddoorlopen, hij sprak niet met dubbele tong en was vast ter been. Er was geen enkele indicatie waaruit het vermoeden voortvloeide dat [gedaagde] alcoholische dranken had genuttigd. (..)”
2.10.
In een onderzoek naar de toedracht van het ongeval heeft de politie camerabeelden bekeken waarop de toedracht van het ongeval alsook het ongeval zelf te zien zijn. Het naar aanleiding hiervan opgemaakte proces-verbaal van 18 januari 2023 vermeldt het volgende:
“(..)
Foto 1: Verdachte [gedaagde] rijdt op zijn fiets en slingert. Ik zie dat [gedaagde] met zijn fiets buiten de fietsstrook gaat rijden.
Foto 2: Verdachte [gedaagde] rijdt dusdanig ver buiten de fietsstrook dat hij bijna tegen de tram aanfietst.
Foto 3: Verdachte [gedaagde] rijdt weer terug richting de fietsstrook. Verdachte [eiser] komt aanrijden op de bromfiets zonder helm. [eiser] rijdt met zijn bromfiets op de fietsstrook.
Foto 4: Verdachte [eiser] en verdachte [gedaagde] komen naast elkaar te rijden omdat [gedaagde] weer op de fietsstrook rijdt en [eiser] aan de rechterzijde langskomt.
Foto 5: Verdachte [eiser] en verdachte [gedaagde] komen met elkaar in aanraking vermoedelijk doordat de sturen tegen elkaar aankomen.
Foto 6: Beide verdachten komen door de aanrijding ten val.
Foto 7. Verdachte [gedaagde] komt ten val en raakt licht gewond. Verdachte [eiser] komt hard ten val met zijn hoofd op het trottoir. Doordat hij geen helm draagt raakt hij zwaargewond aan zijn hoofd.
Foto 8: Beide verdachten liggen op de grond.
Foto 9: Verdachte [gedaagde] staat weer op. Verdachte [eiser] blijft roerloos liggen.
Foto 10: verdachte [gedaagde] belt 112 en gaat naar verdachte [eiser] toe. Verdachte [eiser] blijft roerloos liggen.”
2.11.
Op 13 december 2022 is [gedaagde] , als verdachte, verhoord door de politie. Uit het proces-verbaal van het verhoor volgt dat [gedaagde] , voor zover van belang, het volgende heeft verklaard:
“(..) Ik was de bewuste nacht van 19 november op 20 november geweest op een verjaardag. (..) Dit was een verjaardag van een oude schoolvriend. Ik was daar ongeveer om 20:00 uur aangekomen. Ik heb daar 2 biertjes gedronken. De verjaardag was bij zijn ouders thuis en die vonden het mooi geweest. Dit was ongeveer om 23:40 uur. Ik heb niets anders gedronken deze avond. Ik heb niet veel gedronken omdat ik in de planning had zitten dat ik mijn vriendin moest helpen met een interview. (..)
Ik reed over de Ceintuurbaan en sloeg rechtsaf de Van Woustraat in. (..) Toen ik de Van Woustraat in reed werd ik ongeveer een meter of 30 verder aangetikt door een bromfietser. Daar schrok ik heel erg van.”
Daarnaast zijn er nog andere vragen aan [gedaagde] gesteld, waarop hij, voor zover van belang, blijkens het proces-verbaal de volgende antwoorden heeft gegeven. De ‘V’ staat voor een vraag, de ‘A’ voor het antwoord van [gedaagde] op die vraag:
“V: Is er op straat nog een blaastest en/of drugtest van je afgenomen?
A: Nee ik was totaal niet onder invloed. Ik kon rustig vertellen wat er was gebeurd.
V: Had je een mobiele telefoon vast tijdens het fietsen?
A: Nee, deze zat denk ik gewoon in mijn broekzak.
V: Waar fietste je precies op de Van Woustraat?
A: Waar ik altijd fiets aan de rechterkant van de weg. Ik weet bijna zeker dat dit op het fietspad was.
(..)
V: Op camerabeelden is te zien dat jij de van Woustraat inrijdt en bijna tegen een tram aanrijdt. Je rijdt op het midden van de weg en komt terug naar rechts op het moment dat de bromfiets rechts naast je komt rijden. Wat kun je hierover verklaren?
A: Zo heb ik het niet ervaren.”
2.12.
Zowel [eiser] als [gedaagde] werd vervolgens door de politie verdacht van het vertonen van gevaarlijk rijgedrag, een overtreding van artikel 5 WVW. [gedaagde] werd daarnaast verdacht van niet zoveel mogelijk rechts houden, een overtreding van artikel 3 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV). [eiser] werd, naast genoemde overtreding, ook verweten geen helm te hebben gedragen als bestuurder van een bromfiets (overtreding van artikel 60 lid 1 RVV). Naar aanleiding van het onderzoek van de politie heeft het Openbaar Ministerie aan [gedaagde] een strafbeschikking met een geldboete van € 300,- opgelegd. [gedaagde] heeft deze boete betaald.
2.13.
[eiser] heeft door het ongeval onder meer ernstig traumatisch schedel-hersenletsel opgelopen. Uit de medische stukken kan worden afgeleid dat bij [eiser] sprake was van een schedelbreuk doorlopend tot in zijn schedelbasis en van een epiduraal hematoom (een bloeduitstorting die optreedt tussen het harde hersenvlies en het schedelbot), in verband waarmee hij kort na het ongeval tweemaal via zijn schedel (craniotomie) is geopereerd. Ook was sprake van uitval van zijn derde hersenzenuw rechts, met als gevolg dubbelzien, uitval van zijn gehoor rechts en van concentratiestoornissen. Tot en met 12 december 2022 is [eiser] opgenomen geweest op de afdeling neurochirurgie. Daarna startte een neurologisch revalidatietraject dat feitelijk nog steeds gaande is. Op 4 juni 2024 heeft [eiser] een strabismusoperatie gehad om het dubbelzien te verhelpen. De huidige situatie is dat [eiser] blijvend 100% gehoorverlies rechts heeft, in welk kader hij een gehoorapparaat draagt. Ook is zijn evenwichtsorgaan rechts (blijvend) beschadigd en kan hij door de hersenschade prikkels niet goed verwerken, is hij snel moe en heeft hij nog altijd concentratieproblemen.
2.14.
In opdracht van de advocaat van [gedaagde] heeft Dekra Automobil GmbH, mede aan de hand van de camerabeelden, het ongeval gereconstrueerd en daarover gerapporteerd.
Het rapport van 29 november 2024 (hierna: het Dekra-rapport) vermeldt, zover hier van belang, het volgende:
“(..)
Eerst is de rijlijn van de fietser in de luchtfoto ingetekend, beginnen bij de eerste positie ter hoogte van het zebrapad. Daarna volgden de slingerbeweging naar links tussen de tweede en derde rijbaanmarkering, de nadering van de tramrails en vervolgens het terugrijden tussen de rijbaanmarkeringen (..). (..)
De scooterrijder is in een nagenoeg rechte lijn van het zebrapad naar de plaats van het ongeval gereden. (..)
Snelheidsanalyse
Op basis van het tijdsverloop en de afstand kan de gemiddelde snelheid van de weggebruikers op de afgelegde routes worden bepaald. De gemiddelde snelheid van de fietser [is; de rb] op 13,7 bepaald. (..)
De snelheid van de scooterrijder bij het naderen van de plaats van het ongeval is op 37 km/h bepaald. (..)
Naderingsgedrag van de weggebruikers
Uit de video blijkt dat beide weggebruikers de plaats van het ongeval met een vrijwel constante snelheid naderden. Er is geen afwerende reactie van een van de weggebruikers te zien.
Vermijdbaarheid
De fietser bevindt zich als eerste weggebruiker in de Van Woustraat. Hij rijdt eerst over het zebrapad en maakt een slingerende beweging naar links, waarbij hij het fietspad kort verlaat. Op de video is te zien dat hij zijn hand niet uitsteekt en niet van plan is het fietspad blijvend te verlaten, maar dat deze beweging eerder het gevolg is van een verplaatsing van het evenwicht. De fietser was van plan om rechtsdoor te blijven rijden.
De fietser kan de naderende scooter niet zien, omdat de scooter hem van achteren nadert. Omdat de fietser de scooterrijder niet kan zien, is er voor hem geen aanleiding om te reageren om het gevaar af te wenden.
De scooterrijder rijdt achter de fietser de Van Woustraat in, zodat de fietser zich steeds voor hem bevindt. Verder kan de scooterrijder zien dat de fietser een slingerbeweging maakt en daarna weer terugkeert naar het fietspad.
Allereerst moet worden vastgesteld dat ondanks de duisternis en het ontbreken van verlichting op de fiets, de fietser dankzij de straatverlichting zichtbaar is voor de scooterrijder. Op de video is bovendien te zien dat op het moment dat de scooterrijder aan de bovenkant het beeld inrijdt, zich tussen hem en de fietser geen andere weggebruiker bevindt. De positie van de scooterrijder kan derhalve al voor het zebrapad worden bepaald. Hierdoor kan deze positie aantoonbaar worden afgebakend als begin van de waarneming. Dat is (..) 2,4 s voor de botsing.
Als de scooterrijder de fietser verder nadert, is te zien dat de fietser een slingerbeweging maakt en daarna weer terugkeert naar het fietspad. Op het tijdstip 1,6 s voor de botsing kan de scooterrijder zien dat de fietser niet meer voor het fietspad zal stoppen, maar het fietspad op zal rijden. Op dat moment moet de scooterrijder reageren. (..)
Om de daarop volgende botsing te voorkomen, had de scooterrijder de fietser met een kleine uitwijkmanoeuvre naar rechts kunnen passeren.
De reactie tijd kan worden bepaald op 0,6 s. De scooterrijder hoeft zijn grip niet te veranderen, en de stuurrichting kent geen zweltijd. De stuurbeweging volgt meteen op de stuurimpuls.
Het begin van de uitwijkmanoeuvre kan worden bepaald op het tijdstip 1,0 s voor de botsing, zodat de scooterrijder op het moment van de botsing de fietser met een veiligheidsafstand van ongeveer 0.5-1,0 m rechts had kunnen passeren. (..)”
2.15.
Op verzoek van de advocaat van [eiser] heeft Bosscha Ongevallenanalyse B.V. (hierna: Bosscha), in reactie op het Dekra-rapport, op 19 februari 205 een rapport uitgebracht (hierna: het Bosscha-rapport). Het Bosscha-rapport vermeldt dat Bosscha uitkomt op een snelheid van de fietser van 14 km/u en van de scooter op 35 km/u (in plaats van 37,1 km/u), maar dat beide uitkomsten kunnen worden voorzien van een tolerantie van +/- 2 km/u. Voorts vermeldt het Bosscha-rapport dat onduidelijk is waarom Dekra de slingerende beweging van [gedaagde] het gevolg acht van “een verplaatsing van het evenwicht” en dat op basis van de videobeelden niet kan worden vastgesteld dat de fietser, ondanks de duisternis en het ontbreken van verlichting, zichtbaar moet zijn geweest voor de scooterrijder. Naar de overtuiging van Bosscha zijn de camerabeelden veel lichter en daarmee meer helder ten opzichte van de werkelijkheid. Tot slot zijn in het Bosscha-rapport vraagtekens geplaatst bij de conclusie in het Dekra-rapport dat het ongeval vermijdbaar was, omdat, kort samengevat:
- -
de teruggaande beweging van [gedaagde] naar de fietsstrook een soort ‘hapering’ vertoont. In deze hapering heeft [eiser] mogelijk aanleiding gezien om aan te nemen dat de fietser niet direct de fietsstrook op zou rijden, waarmee de basis onder het door Dekra gekozen uitgangspunt met betrekking tot het moment waarop gereageerd had moeten worden, komt te vervallen;
- -
bij een situatie waarin sprake is van onduidelijkheid, een reactietijd van 0,6 seconden niet reëel is;
- -
bij de beschreven uitwijkmogelijkheid niet is betrokken dat er een stuurbeweging naar links had moeten worden gemaakt en Dekra de stuur/uitwijkbeweging te eenvoudig voorstelt.
Het rapport vermeldt tot slot dat de fietser, wanneer hij over zijn rechter schouder had gekeken vóórdat hij weer terug stuurde richting de fietsstrook, de naderende scooterbestuurder (aan de brandende koplamp van de scooter) gezien zou kunnen hebben. De fietser zou, door even in te houden (op de rijbaan te blijven), daarmee in staat zijn geweest het ongeval te voorkomen.
2.16.
[gedaagde] was ten tijde van het ongeval niet verzekerd voor wettelijke aansprakelijkheid.
3Het geschil
3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] bij het ongeval van 20 november 2022 geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade;
-
voor recht verklaart dat de schadevergoedingsplicht van [gedaagde] tegenover [eiser] 95% bedraagt;
-
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van schadevergoeding aan [eiser] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente,
-
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van een voorschot voor de geleden schade ter hoogte van € 20.000,00, of een in goede justitie te bepalen voorschot;
-
[gedaagde] veroordeelt in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt, samengevat, aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is voor de door hem, [eiser] , geleden schade. [gedaagde] heeft, door het maken van een grote slingerende beweging richting het midden van de Van Woustraat en door vervolgens - zonder om te kijken - schuin over de rijbaan naar de fietsstrook terug te fietsen, niet alleen gevaarlijk rijgedrag vertoond (artikel 5 WVW), maar ook onvoldoende rechts gehouden (artikel 3 RVV). Daarnaast is sprake van schending van artikel 35 RVV, aangezien [gedaagde] geen licht voerde, en zijn er ook aanwijzingen dat [gedaagde] te veel alcohol op had. Het ongeval en de schade zijn dan ook volledig ontstaan door het gevaarscheppende en dus onrechtmatige gedrag van [gedaagde] .
Hoewel [eiser] meent (zelf) geen verkeersfout te hebben gemaakt en aldus niet te hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, doet hij geen beroep op overmacht. [eiser] realiseert zich dat hem, gelet op de reflexwerking van artikel 185 WVW, die in dit geval aan de orde is omdat [eiser] een scooter bestuurde, het zogenoemde ‘Betriebsgefahr’ kan worden tegengeworpen. Nu het hier evenwel ging om een elektrische scooter, die minder impact heeft dan bijvoorbeeld een auto, was het Betriefbsgefahr in dit geval gering. Dat blijkt ook wel uit het feit dat [gedaagde] ongeschonden uit het ongeval is gekomen. Het ‘eigen schuld percentage’ van [eiser] in relatie tot het ontstaan van het ongeval kan daarmee op 5% worden gesteld.
Het niet dragen van de (verplichte) helm is weliswaar een omstandigheid die heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade, maar het staat geenszins vast in welke mate het dragen van een helm de letselschade zou hebben verminderd. Uit de jurisprudentie blijkt dat bij het niet dragen van een helm, gecombineerd met het rijden onder invloed van alcohol, een kortingspercentage van 25% wordt toegepast. Nu concreet bewijs dat [eiser] onder invloed van alcohol heeft gereden, ontbreekt, ligt een kortingspercentage tussen de 12,5% en 25% voor de hand. Alles gecombineerd, dient te worden uitgegaan van een eigen schuld van [eiser] van maximaal 20%.
Vanwege de ernst van het blijvende letsel van [eiser] , dient vervolgens een billijkheidscorrectie van 15% te worden toegepast. De conclusie is dan ook dat [gedaagde] gehouden is om 95% van de schade te vergoeden. Dat [gedaagde] niet verzekerd is, is in dit geval geen omstandigheid die een andere verdeling rechtvaardigt, aldus (steeds) [eiser] .
3.3.
[gedaagde] betwist primair dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Hij heeft niet ‘slingerend’ over de weg gefietst. Hij heeft, doordat zijn hand van het stuur gleed, één zijdelingse beweging/slinger naar links gemaakt, waardoor hij inderdaad korte tijd niet uiterst rechts heeft gehouden. Dat fietsers door diverse omstandigheden soms een dergelijke slingerbeweging maken, is echter zodanig gebruikelijk dat andere weggebruikers, zoals [eiser] , daarmee rekening moeten houden. Overigens heeft [gedaagde] die beweging, zoals blijkt uit de beelden en het Dekra-rapport, al snel gecorrigeerd door rustig en geleidelijk, zonder het maken van onverwachte (slinger)bewegingen terug te fietsen naar de fietsstrook. [gedaagde] betwist dat hij daarbij niet heeft omgekeken. Hij kon [eiser] echter niet waarnemen: de slingerbeweging en de correctie daarvan deden zich voor op een moment dat [eiser] nog ver achter [gedaagde] reed. [eiser] gaf die omstandigheid juist meer dan voldoende gelegenheid om op de zijwaartse beweging van [gedaagde] te anticiperen. [gedaagde] betwist dat hij onder invloed van alcohol aan het verkeer heeft deelgenomen; hij had slechts twee biertjes gedronken en wijst erop dat de politie zijn nuchtere staat ook heeft bevestigd. [gedaagde] was ook voldoende zichtbaar. Hij betwist dat zijn achterlicht niet werkte en bovendien was zijn fiets aan de achterzijde voorzien van een reflector. Daarbij was de Van Woustraat goed verlicht. Aangezien het voorgaande volgens [gedaagde] met zich brengt dat aansprakelijkheid ontbreekt, wordt volgens [gedaagde] niet toegekomen aan de causaliteitsafweging en billijkheidscorrectie.
Subsidiair, voor het geval geoordeeld zou worden dat [gedaagde] wel aan het ontstaan van het ongeval en de schade heeft bijgedragen, voert [gedaagde] aan dat de causaliteitsafweging in dit geval met zich brengt dat de schade voor 100% voor rekening van [eiser] dient te komen. Hiertoe voert [gedaagde] aan dat [eiser] , als beginnend bestuurder, met (te veel) alcohol op zijn scooter heeft bestuurd. Ook was hij slechts gekleed in een T-shirt, terwijl het die nacht tussen de -5 en -7 graden Celius vroor, zodat aannemelijk is dat sprake is geweest van onderkoeling bij [eiser] . Die alcohol heeft (en de onderkoeling heeft mogelijk) zijn rijvaardigheid beïnvloed. Het enkel dragen van een T-shirt bij dergelijke temperaturen levert in elk geval een indicatie op dat sprake was van fors alcoholgebruik bij [eiser] . Daarbij reed [eiser] volgens het Dekra-rapport te hard, te weten 37,1 km/u, terwijl de toegestane snelheid ter plaatse 30 km/u was. Dit, terwijl [eiser] een druk kruispunt overstak en een zebrapad naderde. Het ongeval was vermijdbaar geweest: [eiser] , die [gedaagde] moet hebben kunnen waarnemen, heeft tijd gehad om uit te wijken. [eiser] heeft echter, vermoedelijk gezien de staat waarin hij verkeerde en de snelheid waarmee hij reed, niet op de situatie geanticipeerd (door niet uit te wijken), heeft [gedaagde] aan de binnenzijde (in strijd met artikel 11 RVV) ingehaald, en heeft daarbij ook onvoldoende rechts gehouden op het fietspad (in strijd met artikel 3 RVV). Tot slot lijkt uit de beelden te kunnen worden afgeleid dat [eiser] een mobiele telefoon in zijn hand heeft gehouden. Bij dit alles dient te worden opgeteld dat de opgetreden schade (schedel-hersenletsel) geheel voorkomen had kunnen worden als [eiser] een helm had gedragen (eigen schuld, artikel 6:101 BW). [gedaagde] wijst in dit verband op een Factsheet van het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV)1, waaruit blijkt dat het dragen van een helm de kans op hoofdletsel met 69% vermindert, en een artikel in the International Journal of Epidemiology2, dat vermeldt dat uit onderzoek is gebleken dat de kans op hersenletsel tien keer zo groot is als geen helm wordt gedragen. Tot slot moet bij de billijkheidscorrectie worden betrokken dat, ook als er een percentueel lage vergoedingsplicht op [gedaagde] komt te rusten, dit nog steeds grote, nadelige financiële gevolgen voor hem heeft, aangezien hij niet verzekerd is tegen deze schade, aldus (steeds) [gedaagde] .
4De beoordeling
Reflexwerking artikel 185 WVW
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de weg en dat bij het ongeval een gemotoriseerde verkeersdeelnemer ( [eiser] als bestuurder van een scooter) en een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer ( [gedaagde] als bestuurder van een fiets) waren betrokken. In zoverre dient het geschil te worden beoordeeld aan de hand van artikel 185 WVW en in deze concrete situatie - waarin de gemotoriseerde verkeersdeelnemer ( [eiser] ) schadevergoeding vordert van de ongemotoriseerde ( [gedaagde] ) - aan de hand van artikel 6:162 BW en de reflexwerking van artikel 185 WVW.
4.2.
De reflexwerking houdt in dat bij een ongeval waarbij een gemotoriseerde en een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer zijn betrokken, waarbij schade aan de gemotoriseerde verkeersdeelnemer ontstaat, de schade, ook als de ongemotoriseerde verkeersdeelnemer schuld heeft aan de aanrijding, in beginsel voor een gedeelte voor rekening blijft van de gemotoriseerde, behalve als sprake is van overmacht aan de zijde van de gemotoriseerde verkeersdeelnemer. Is geen sprake van overmacht, dan blijft in beginsel steeds een gedeelte van de schade van de gemotoriseerde verkeersdeelnemer voor zijn eigen rekening. Het antwoord op de vraag wélk gedeelte, hangt af van de causaliteitsafweging die in het kader van artikel 6:101 BW dient te worden gemaakt, waarna de in dat artikel opgenomen billijkheidscorrectie aan de orde kan komen.
Overmacht
4.3.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een beroep op overmacht als bedoeld in artikel 185 WVW alleen slagen als [eiser] ten aanzien van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Daarbij moet hij ook rekening houden met eventuele fouten van andere weggebruikers. In het verkeer mag men er namelijk in het algemeen niet op vertrouwen dat iedere verkeersdeelnemer zich nauwgezet aan de verkeersregels houdt. Men moet zich zo gedragen dat een adequate reactie op onvoorzichtig gedrag van anderen mogelijk blijft.
4.4.
[eiser] erkent dat ook zijn weggedrag (volgens hem in zeer beperkte mate) heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en heeft daarom geen beroep gedaan op overmacht. In verband met de reflexwerking van artikel 185 WVW blijft daarmee een deel van de schade in beginsel voor rekening van [eiser] , tenzij de causaliteitsafweging en eventuele billijkheidscorrectie dus met zich brengen dat de schade van [eiser] volledig of grotendeels door [gedaagde] moet worden vergoed.
Causaliteitsverdeling
4.5.
Bij de causaliteitsverdeling wordt de schade verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Het gaat dus om de vraag in welke mate enerzijds het weggedrag van [eiser] als bestuurder van de elektrische scooter en anderzijds het rijgedrag van [gedaagde] op zijn fiets aan het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen. Bij deze beoordeling worden de camerabeelden, die de rechtbank tezamen met (de advocaten van) partijen ter zitting heeft bekeken en besproken, betrokken.
[gedaagde]
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] verkeersfouten heeft gemaakt, gezien de grote slingerbeweging die hij, blijkens de camerabeelden, heeft ingezet toen hij vanuit de Ceintuurbaan de Van Woustraat in fietste. Hij begaf zich hiermee immers midden op de weg en hield dus niet uiterst rechts. Uit de camerabeelden blijkt dat [gedaagde] deze beweging vervolgens gelijk corrigeerde door terug te fietsen naar de fietsstrook. Uit de camerabeelden blijkt ook dat [gedaagde] daarbij niet over zijn schouder keek. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat dat ook niet nodig was, omdat hij schuin reed en daarmee het overzicht had, maar nu het met name ging om het verkeer dat van achteren kwam en had kunnen komen, kan hij daarin niet worden gevolgd. In de gegeven situatie was het aangewezen dat hij een blik over zijn schouder zou werpen voordat hij de beweging terug naar de fietsstrook zou inzetten.
4.7.
Daarnaast neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de achter (fiets)verlichting van [gedaagde] niet werkte. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ook in het door [gedaagde] in het geding gebrachte Dekra-rapport (zie 2.14) wordt uitgegaan van niet werkende verlichting en dat [gedaagde] zelf ter zitting heeft verklaard dat hij weliswaar van ‘die kleine lampjes had’, maar dat het kan zijn dat die het niet (meer) deden.
4.8.
Niet is komen vast te staan dat [gedaagde] die avond méér dan de twee biertjes, waarover hij bij de politie heeft verklaard (zie 2.11), had gedronken. Uit het enkele feit dat hij de hiervoor (zie 4.6) beschreven slingerbeweging heeft gemaakt, kan dat niet worden afgeleid. Daar komt bij dat de politie in een proces-verbaal heeft vermeld dat er geen enkele indicatie was dat [gedaagde] alcoholische dranken had genuttigd en ook heeft beschreven waarom tot die conclusie is gekomen (zie 2.9). De enkele omstandigheid dat dit proces-verbaal pas (bijna) vier weken na het ongeval is opgemaakt, geeft - anders dan [eiser] betoogt - onvoldoende aanleiding om aan de juistheid van de daarin opgenomen bevindingen en conclusies te twijfelen.
[eiser]
4.9.
Tegenover dat wat [gedaagde] kan worden verweten in relatie tot de toedracht van de aanrijding, staat het (verkeers)gedrag van [eiser] .
4.10.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten om aan te nemen dat [eiser] tijdens het rijden een mobiele telefoon in zijn hand heeft gehouden. Anders dan [gedaagde] , ziet de rechtbank daarvoor (ook) geen aanwijzingen in het beschikbare beeldmateriaal.
4.11.
Wel kan als vaststaand worden aangenomen dat [eiser] de bewuste avond, voordat hij op de scooter stapte, alcohol had gedronken. Hij heeft niet alleen zelf verklaard dat hij uit Café Bubbles kwam en vijf biertjes had gedronken, de politie heeft het alcoholgebruik ook bevestigd door in het proces-verbaal te vermelden dat [eiser] naar inwendig gebruik van alcohol rook en dat er aanleiding bestond een alcoholtest af te nemen, maar dat dit, gezien de medische conditie van [eiser] , uiteindelijk niet kon (zie 2.5 en 2.6). Daar komt bij dat in de stukken, afkomstig van het neurocenter van het AMC, steeds is vermeld dat bij [eiser] sprake is geweest van een verhoogde alcoholspiegel in het bloed en van alcoholintoxicatie (zie 2.7 en 2.8).
4.12.
Niet in geschil is dat [eiser] een ‘beginnend bestuurder’ was. In artikel 8 lid 3 WVW is bepaald dat het alcoholgehalte in het bloed van een beginnend bestuurder maximaal 0,2 milligram per milliliter bloed mag zijn. Dit promillage wordt gemiddeld genomen al bij het nuttigen van één glas alcohol bereikt. [eiser] heeft aldus met in elk geval te veel, maar waarschijnlijk veel te veel, alcohol in zijn bloed op de scooter gereden. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat ook de omstandigheid dat [eiser] , terwijl het 5 tot 7 graden vroor, slechts met een T-shirt aan op zijn scooter heeft gereden, bijdraagt aan het vermoeden dat het om (veel te) veel alcohol is gegaan. Dat rijden onder invloed betreft een ernstige verkeersfout. Het is tenslotte een feit van algemene bekendheid dat de rijvaardigheid negatief wordt beïnvloed wanneer sprake is van (meer dan het toegestane) alcoholgebruik. Hierdoor is een bestuurder minder goed in staat te anticiperen op onverwachte gebeurtenissen en ook is de reactiesnelheid vertraagd.
4.13.
Dit laatste is relevant, omdat [eiser] juist het niet anticiperen op de verkeerssituatie en het niet reageren toen de situatie daarom vroeg, kan worden tegengeworpen. Op de camerabeelden is duidelijk te zien dat [eiser] , toen [gedaagde] zijn slingerbeweging inzette en vervolgens corrigeerde, nog op behoorlijke afstand achter [gedaagde] reed. Hij had dus, indien alert en oplettend, kunnen zien wat er zich voor zijn ogen afspeelde en daarop kunnen reageren/anticiperen. Dat [eiser] [gedaagde] niet zou hebben kunnen zien, omdat de fiets geen werkende verlichting had, volgt de rechtbank niet. Niet in geschil is immers dat de fiets in elk geval reflectoren had, dat [eiser] een koplamp aan had staan die daarop heeft kunnen reflecteren en dat er in de Van Woustraat ruimschoots straatverlichting aanwezig is. Met name dit laatste is van belang. De omstandigheid dat de camerabeelden volgens het Bosscha-rapport mogelijk een lichter beeld lieten zien dan de werkelijke situatie, kan zo zijn, maar laat onverlet dat die straatverlichting er was. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de conclusie in het Dekra-rapport dat ‘de fietser, dankzij de straatverlichting, zichtbaar was voor de scooterrijder’, voor onjuist te houden.
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak van doorslaggevend belang dat de camerabeelden laten zien dat [eiser] , die vrij zicht had, helemaal niet keek naar wat er zich voor hem afspeelde. Zijn blik is, blijkens de beelden, strak vooruit gericht. Er bestaat dan ook geen aanleiding het Bosscha-rapport te volgen in de conclusie dat [eiser] in de hapering die [gedaagde] zou hebben gemaakt wellicht aanleiding heeft gezien om aan te nemen dat [gedaagde] (nog) niet zou terugkeren naar de fietsstrook. De camerabeelden laten zien dat hij [gedaagde] überhaupt niet heeft opgemerkt. Zoals het Dekra-rapport ook beschrijft, rijdt [gedaagde] , na het kruispunt te zijn overgestoken, in een rechte lijn op de terug bewegende [gedaagde] af, waarbij opvalt dat [eiser] zich helemaal aan de linkerzijde van de fietsstrook begeeft. En daarbij reed hij hard; té hard. De toegestane snelheid ter plaatse was 30 km/u, terwijl beide rapporten uitkomen op een snelheid die daarboven ligt: Bosscha komt uit op 35 km/u (met een marge van 2 km/u) en Dekra op 37,1 km/u. Hiermee is weliswaar in absolute zin geen sprake van een enorme snelheidsovertreding, maar in de gegeven situatie was dat het wel. [eiser] stak met die snelheid immers een kruispunt en vervolgens een zebrapad over om verder te rijden op een weg waarop ook tramverkeer aanwezig is. De Van Woustraat is gemiddeld genomen een drukke straat. Van [eiser] had mogen worden verlangd dat hij zijn snelheid zou aanpassen om de situatie goed te kunnen overzien en daarop te kunnen anticiperen. Hij had, blijkens de beelden en ook blijkens het Dekra-rapport, dat anticiperen (enkele seconden voor de botsing) op verschillende momenten kunnen doen (aanpassen snelheid/inhouden, links - via de rijbaan - passeren) en, dichter op het moment van de botsing, door op de fietsstrook naar rechts uit te wijken. Mede gelet op dat wat de camerabeelden laten zien, onderschrijft de rechtbank de conclusie van het Dekra-rapport dat [eiser] , in het geval hij [gedaagde] zou hebben geregistreerd, nog naar rechts had kunnen uitwijken. Daarmee had hij [gedaagde] echter wel nog altijd rechts ingehaald.
4.15.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de aan [gedaagde] in het kader van de causaliteitsafweging (met betrekking tot de toedracht) toe te rekenen omstandigheden dat zijn fiets geen werkend fietslampje had, dat hij een slingerbeweging heeft gemaakt en zonder (om) te kijken is teruggekomen op de fietsstrook, grotendeels wegvallen ten opzichte van de aan [eiser] toe te rekenen verkeersfouten: het onder invloed van alcohol te hard rijden op een gemotoriseerd voertuig, en het (mogelijk als gevolg van dat rijden onder invloed) niet anticiperen op de situatie zoals die zich voordeed. Dat het juist [eiser] was die letsel heeft opgelopen en [gedaagde] ongeschonden is gebleven, doet niets af aan het gevaar dat in die situatie van de scooter uitging. Eén en ander leidt de rechtbank tot de slotsom dat de fouten van [eiser] voor 90% aan het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen en de rijwijze van [gedaagde] voor 10%.
4.16.
Gezien het (verdere) beroep van [gedaagde] op de eigen schuld van [eiser] (artikel 6:101 BW) in verband met het niet dragen van een helm, wordt nog het volgende overwogen. Voorop gesteld wordt dat [eiser] op grond van artikel 60 lid 1 RVV verplicht was een helm te dragen. Volstrekt helder is dat het niet dragen van een helm door [eiser] er in (zeer) belangrijke mate aan heeft bijgedragen dat hij zulk ernstig letsel heeft opgelopen. Een valhelm is immers juist bedoeld om het schedel-hersenletsel, zoals [eiser] door de klap met zijn hoofd op de stoep heeft opgelopen, te voorkomen of de gevolgen daarvan te beperken, zodat (ook op dit punt) sprake is van eigen schuld van [eiser] . Naar het oordeel van de rechtbank overstijgt de bijdrage die [eiser] hiermee aan het ontstaan van de schade heeft geleverd ruimschoots de in de causaliteitsverdeling resterende 10%. De causale verdeling is daarmee dat de bijdrage die [eiser] aan het ontstaan van het ongeval en de schade heeft geleverd, op 100% moet worden gesteld.
Billijkheidscorrectie
4.17.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de billijkheidscorrectie tot een andere verdeling dan de hiervoor bepaalde verdeling leidt. Voor toepassing van die correctie moet het gaan om de aanwezigheid van specifieke, individuele omstandigheden die tot gevolg hebben dat de billijkheid een andere verdeling eist dan de uitkomst van de beoordeling op basis van causaliteit. Daarbij moet rekening worden gehouden met onder andere de mate en ernst van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten, de ernst van het letsel en het al dan niet verzekerd zijn. Hoewel de ernst van het letsel aanleiding zou kunnen geven de vastgestelde causale verdeling met toepassing van de billijkheidscorrectie in het nadeel van [gedaagde] te verhogen, ziet de rechtbank daar in het onderhavige geval geen aanleiding toe. Hiervoor is redengevend dat, zoals uit het voorgaande ook volgt, juist dit letsel, het schedel-hersenletsel, de ernst en de gevolgen daarvan, (grotendeels) voorkomen hadden kunnen worden als [eiser] zich aan de op hem rustende verplichting had gehouden een helm te dragen.
Conclusie
4.18.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat op [gedaagde] , gezien de causale verdeling, geen schadevergoedingsplicht rust. Dit brengt met zich dat het gevorderde niet toewijsbaar is.
1SWOV Factsheet “Bromfiets- en motorhelmen”, februari 2010.
2Volume 40, Issue 3, juni 2011, “Effectiveness of different types of motorcycle helmets and effects of their improper use on head injuries”.