RBDHA 100120 val wielrijder tijdens toertocht; ondeugdelijkheid weg niet gebleken; andere ongevallen niet bekend; ook geen aansprakelijkheid obv art. 6:162
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 100120 val wielrijder tijdens toertocht; ondeugdelijkheid weg niet gebleken; andere ongevallen niet bekend; ook geen aansprakelijkheid obv art. 6:162
- begroot, niet toegewezen, ondanks ontbreken specificatie (€ 200,00 (incl. 21%) x 4 h + griffierecht)
2
De feiten
2.1.
Op 21 mei 2018 is [verzoeker] met zijn fiets ten val gekomen op de Westeinde in de gemeente Waarder. [verzoeker] maakte onderdeel uit van een groepje wielrijders tijdens een toertocht. Ten gevolge van het ongeval heeft [verzoeker] letsel opgelopen.
2.2.
Op de plek waar [verzoeker] ten val kwam, zijn door de gemeente als wegbeheerder in maart 2018 reparaties met koud asfalt uitgevoerd. Deze reparaties zijn gedaan om scheuren in het wegdek op te vullen. Er is sprake geweest van een reparatie die over de gehele breedte van de weg is uitgevoerd. Die reparatie is uitgevoerd in afwachting van een destijds reeds geplande grootschalige reparatie van de weg die in 2019 is uitgevoerd.
2.3.
[verzoeker] heeft de gemeente aansprakelijk gesteld voor het ongeval. De gemeente heeft de aansprakelijkheid afgewezen.
3
Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat sprake was van een gebrek aan de weg in de zin van artikel 6:174 BW en dat het causaal verband is aangetoond tussen de val van [verzoeker] en dit gebrek, met veroordeling van de gemeente in de buitengerechtelijke kosten, de kosten van de deskundige en de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] heeft aan haar verzoek artikel 6:174 BW ten grondslag gelegd aangezien de gemeente in haar hoedanigheid van wegbeheerder zich niet heeft gehouden aan haar zorgplicht en er is sprake van een gebrek aan het wegdek.
3.3.
De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
4.1.
[verzoeker] stelt dat de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk is voor het aan hem overkomen ongeval. In dit verband geldt het volgende.
4.2.
Uit artikel 6:174 BW vloeit, voor zover hier van belang, het volgende voort. Indien een ongeval ontstaat doordat een openbare weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, het overheidslichaam dat moet zorgen dat die weg in goede staat verkeert aansprakelijk is. Bij het antwoord op de vraag of de weg voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of de weg deugdelijk is waarbij het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan het en het voorkomen van gevaar voor personen en zaken van belang is. Ook is van belang hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is, hoe ernstig het gevaar en welke veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Daarbij kan mede betekenis toekomen aan de aan de gemeente als wegbeheerder toekomende beleidsvrijheid en ter beschikking staande financiële middelen. Onveilige verkeerssituaties dient de wegbeheerder deugdelijk te beveiligen, bijvoorbeeld door ervoor te waarschuwen. Daarbij dient de wegbeheerder zich te realiseren dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] op basis van de in het geding gebrachte foto’s van de situatie ter plaatse onvoldoende heeft onderbouwd dat ter plaatse sprake is van een ondeugdelijke weg. Die foto’s maken in ieder geval duidelijk dat geen sprake is van een hoogteverschil van 20 cm, zoals [verzoeker] ter zitting heeft verklaard. In dit verband is van belang dat de gemeente onbestreden heeft gesteld dat zij recent voor het onderhavige ongeval reparatiewerkzaamheden met koud asfalt heeft laten uitvoeren, hetgeen ook op de foto’s zichtbaar is. Op basis van de foto’s blijkt niet van verkeerd uitgevoerde reparatiewerkzaamheden. Bij het gebruik van koud asfalt is altijd sprake van enig hoogteverschil, terwijl volgens staande jurisprudentie enig hoogteverschil in de weg niet direct een gebrek van de weg oplevert.
4.4.
De door [verzoeker] in het geding gebrachte getuigenverklaringen van de personen met wie [verzoeker] ten tijde van het ongeval een fietstocht maakte, leveren evenmin het bewijs dat sprake is van een gebrekkige weg. Die verklaringen berusten immers op eigen veronderstellingen van deze personen over de oorzaak van de val van [verzoeker] , terwijl zij slechts hebben waargenomen dat het stuur van [verzoeker] haaks naar links kwam te staan, waarna [verzoeker] ten val is gekomen. Zij hebben geen van allen gezien wat de daadwerkelijke oorzaak van de val van [verzoeker] is geweest. Bovendien blijkt dat [verzoeker] de enige fietser is die ten val is gekomen, zodat tevens vaststaat dat geen sprake is van een zodanige situatie ter plaatse dat elke fietser aldaar ten val komt. Van een evident gebrek is daarmee niet gebleken, zodat op artikel 6:174 BW geen aansprakelijkheid van de gemeente kan worden gegrond.
4.5.
[verzoeker] heeft voorts aangevoerd dat bewoners ter plaatse meldingen hebben gemaakt bij de gemeente van eerdere valpartijen van fietsers en dat de ambulance een paar keer ter plaatse is geweest. De kantonrechter begrijpt dat [verzoeker] hiermee een beroep doet op artikel 6:162 BW aangezien dit betoog als volgt is op te vatten. Ondanks dat op grond van de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:174 BW aansprakelijkheid ontbreekt, kan de gemeente in haar hoedanigheid van wegbeheerder op grond van artikel 6:162 BW toch aansprakelijk zijn in het geval de gemeente, na uitvoering van de reparatiewerkzaamheden, ermee bekend is geworden dat zich na die reparaties nog valpartijen voordeden met fietsers en zij vervolgens heeft nagelaten maatregelen te nemen. Uit de door [verzoeker] in het geding gebrachte verklaringen blijkt echter niet wanneer die meldingen aan de gemeente zijn gedaan. De gemeente heeft betwist dat zij meldingen over valpartijen op die locatie heeft ontvangen, waardoor relevant is van wanneer de door [verzoeker] gestelde meldingen dateren. Ter zitting was de wegbeheerder van de gemeente aanwezig, bij wie alle meldingen binnenkomen. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij in maart 2018, dus twee maanden voor het ongeval, op de locatie is geweest en toen bewoonster [betrokkene 3] heeft gesproken. Tussen dat moment in maart 2018 en het [verzoeker] overkomen ongeval in mei 2018 zijn volgens de wegbeheerder van de gemeente geen meldingen over (gebreken aan) de weg binnengekomen bij de gemeente. Verder is niet gebleken wanneer en waarvoor de ambulance ter plaatse is verschenen, zodat ook uit die omstandigheid niet kan worden afgeleid dat de gemeente bekend had kunnen en moeten zijn met een gebrek aan de weg.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter op basis van het beschikbare stukken niet kan vaststellen dat de gemeente aansprakelijk is voor het aan [verzoeker] overkomen ongeval. De kantonrechter zal om die reden het verzoek afwijzen.
Kosten deelgeschil
4.7.
[verzoeker] heeft verzocht de gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure. Nu het verzoek wordt afgewezen, zal ook de gevorderde proceskostenveroordeling worden afgewezen. De kantonrechter dient de kosten van de procedure op grond van artikel 2019aa Rv wel ambtshalve te begroten. [verzoeker] heeft echter nagelaten een kostenspecificatie in het geding te brengen, terwijl de gemeente als verweer heeft gevoerd dat zij bij gebrek aan een onderbouwing geen verweer kan voeren tegen de verzochte proceskostenveroordeling. De kantonrechter zal, met inachtneming van de aard en omvang van het deelgeschil, overgaan tot een begroting van de proceskosten gebaseerd op een uurtarief van € 200,00 (inclusief btw) en een aantal van 4 uren, vermeerderd met het griffierecht. De kantonrechter begroot de kosten van het deelgeschil mitsdien op € 881,00. ECLI:NL:RBDHA:2020:159