RBLIM 130819 ongeval tussen verzoekende aan verkeerde kant van de weg rijdende fietser en verwerende scooter; scooter voor 50% schadevergoedingsplichtig
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 130819 ongeval tussen verzoekende aan verkeerde kant van de weg rijdende fietser en verwerende scooter; scooter voor 50% schadevergoedingsplichtig
- gevorderd en toegewezen 15 uur x € 250,00 + btw + griffierecht; echter x 50% vanwege eigen schuld
2 De feiten
2.1.
Op 31 januari 2017 heeft op het fietspad van de Reinier Nafzgerstraat te Maastricht, ter hoogte van de kruising met de Jonkheer Ruysstraat, een aanrijding plaatsgevonden, waarbij [verzoeker] , als fietser, en [naam bestuurder] , als bestuurder van de scooter van het merk Yamaha, betrokken waren. [verzoeker] heeft daarbij letsel opgelopen.
2.2.
De politie te Maastricht heeft een registratie van het ongeval opgemaakt. Daarin staat voor zover relevant (productie 19 verzoekschrift):
“(…) Ter plaatse bleek dat betrokkene [verzoeker] op zijn fiets aan de verkeerde kant van de weg fietste en daar in aanraking kwam met betrokkene [naam bestuurder] op zijn scooter. Frontale aanrijding. [naam bestuurder] geen letsel, scooter aan voorzijde beschadigd, [verzoeker] oogkas gebroken en kleine snee in het hoofd welke gehecht werd. Verdachte in deze is tevens slachtoffer (…)”
2.3.
De scooter van [naam bestuurder] was ten tijde van het ongeval op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid bij Unigarant.
2.4.
[verzoeker] heeft Unigarant aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Unigarant heeft die aansprakelijkheid voor 50% erkend.
3 Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank op grond van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
- voor recht te verklaren dat Unigarant volledig, dan wel voor een door de rechtbank nader te bepalen percentage, aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade van [verzoeker] als gevolg van het ongeval van 31 januari 2017;
- Unigarant te veroordelen om met [verzoeker] op basis van het door de rechtbank bepaalde percentage aansprakelijkheid door te onderhandelen over de aan [verzoeker] te betalen schadevergoeding;
- de kosten van deze procedure te begroten en Unigarant te veroordelen tot betaling van deze kosten.
3.2.
Unigarant voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek stelt de rechtbank het volgende voorop. De in artikel 1019w e.v. Rv geregelde deelgeschilprocedure is bedoeld om het buitengerechtelijke traject te versterken. De deelgeschilprocedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood van een ander of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. De bij de afhandeling van de letsel- en overlijdensschade betrokken partijen krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. De deelgeschilprocedure kan worden gevoerd over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen partijen rechtens geldt ter zake van aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel in gevallen dat de beëindiging van dat geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou zijn ingesteld indien de zaak ten principale aanhangig zou zijn gemaakt. De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden. Zie voor dit alles de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3).
4.2.
De aansprakelijkheidsvraag kan in een deelgeschil aan de orde worden gesteld. Net als bij andere deelgeschillen zal de rechter zich dan moeten afvragen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Dat beslechting van het geschil over de aansprakelijkheid niet direct tot een vaststellingsovereenkomst zal leiden, is niet doorslaggevend. Voldoende is dat de beslissing een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling en dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval.
4.3.
Het vorenstaande brengt met zich dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van [verzoeker] .
4.4.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag in welke mate Unigarant aansprakelijk is voor de gevolgen van het verkeersongeval dat [verzoeker] op 31 januari 2017 is overkomen.
4.5.
Bij dat ongeval waren een gemotoriseerde en een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer betrokken. Voor deze situatie is artikel 185 lid 1 Wegenverkeerswet (WVW) 1994 geschreven. Daarin is bepaald:
Indien een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden, betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan, niet door dat motorrijtuig vervoerde, personen of zaken, is de eigenaar van het motorrijtuig of - indien er een houder van het motorrijtuig is - de houder verplicht om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht, daaronder begrepen het geval dat het is veroorzaakt door iemand, voor wie onderscheidenlijk de eigenaar of de houder niet aansprakelijk is.
4.6.
Op grond van artikel 185 lid 1 WVW 1994 juncto artikel 6 lid 1 Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen is Unigarant - als verzekeraar van de scooter - aansprakelijk voor de schade van [verzoeker] , tenzij sprake zou zijn geweest van overmacht bij de bestuurder van de scooter. Unigarant beroept zich niet op deze tenzij-regel. Van overmacht is geen sprake.
4.7.
Unigarant dient dan op grond van de in de jurisprudentie aanvaarde zogenaamde 50%-regel op billijkheidsgronden ten minste 50% van de schade van [verzoeker] te vergoeden, wegens de verwezenlijking van het aan motorrijtuigen verbonden gevaar (“Betriebsgefahr”). De zwakke positie van de ongemotoriseerde verkeersdeelnemer [verzoeker] zit in deze 50% reeds verdisconteerd.
4.8.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of er reden is om af te wijken van de 50%-regel, omdat de schade voor meer dan 50% het gevolg is van omstandigheden die aan de bestuurder van de scooter moeten worden toegerekend; de wederzijdse causaliteit.
4.9.
Daarna dient de rechtbank gezien de stellingen van partijen nog te beoordelen of de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval een andere verdeling eist dan de maatstaf van de wederzijdse causaliteit; de zogenoemde billijkheidscorrectie.
4.10.
Artikel 6:101 lid 1 BW geeft een regeling voor het geval dat door een persoon (gelaedeerde) geleden schade niet slechts het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is te houden, maar ook is veroorzaakt door een gebeurtenis, die aan de gelaedeerde zelf is toe te rekenen. Voor het oorzakelijke verband tussen deze laatste gebeurtenis en de schade is ten minste vereist dat de schade zonder die gedraging hetzij in het geheel niet zou zijn ingetreden, hetzij lager zou zijn uitgevallen dan in werkelijkheid is geleden. Daarbij speelt ook artikel 6:98 BW een rol bij de bepaling van het causaal verband. Bij de aan de gelaedeerde toe te rekenen gebeurtenissen gaat het niet slechts om door de gelaedeerde zelf gemaakte fouten, maar ook om omstandigheden die volgens de wet en/of de verkeersopvatting voor zijn/haar risico komen. In genoemd geval wordt de schade over beide personen verdeeld in eerste instantie naar rato van de mate waarin de aan ieder van de betrokken partijen toe te rekenen omstandigheden aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen. Het gaat, anders gezegd, om een afweging van causaliteit, welke afweging in geval van een uit een aanrijding bestaand verkeersongeval neerkomt op het bepalen van de mate van waarschijnlijkheid dat de omstandigheden aan weerszijden aan het ontstaan van de geleden schade hebben bijgedragen. De verwijtbaarheid van gedragingen aan weerszijden blijft in dit stadium van de verdeling van de schadelast buiten beschouwing. Zij kan een rol spelen bij de in tweede instantie te beantwoorden vraag of de ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden, bijvoorbeeld de ernst van het letsel, het billijk doen zijn dat de schade, in afwijking van de verdeling van de schadelast op basis van de causaliteitsafweging, anders wordt verdeeld dan wel dat de vergoedingsplicht geheel vervalt of juist geheel in stand blijft (de ‘billijkheidscorrectie’).
4.11.
Het is aan Unigarant om te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen, dat er aan de zijde van [verzoeker] sprake is geweest van gedragingen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Unigarant heeft in dat kader gesteld dat [verzoeker] in het schemerdonker zonder verlichting op zijn fiets en met een mobiele telefoon in zijn hand tegen het verkeer inreed.
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanrijding heeft plaatsvonden op het fietspad ter hoogte van het reclamebord bij de kruising Jonkheer Ruysstraat en Reinier Nafzgerstraat. Verder staat vast dat [verzoeker] tegen het verkeer in fietste. Dit is een gevaarzettende handeling. Het ongeval is het gevolg van deze aan [verzoeker] toe te rekenen verkeersfout: indien [verzoeker] aan de juiste kant (overzijde) van de weg had gefietst, had de aanrijding immers niet plaatsgevonden. Dat meerdere verkeersdeelnemers deze overtreding hier begaan, zoals [verzoeker] stelt, en dus tegen de rijrichting in rijden, maakt de overtreding niet minder ernstig. Voorts is er geen aanleiding te veronderstellen dat [naam bestuurder] daarvoor aan de overkant van de straat op het fietspad aan de zijde van het Willem Duisenbergplantsoen reed en de Reinier Nafzgerstraat is overgestoken. Anders dan [verzoeker] meent, kan dit niet uit de producties 9 en 14 bij verzoekschrift worden afgeleid. Met het vermelde in productie 14 “Onze verzekerde stak net een weg over toen uw relatie hier tegen het verkeer in kwam fietsen” is het fietspad ter hoogte van de kruising Reinier Nafzgerstraat met de zijstraat Jonkheer Ruysstraat bedoeld. De in het expertiserapport van Dekra (productie 9) weergegeven opgave van verzekerde over hetgeen zich heeft voorgedaan (“Verzekerde (toevoeging rechtbank: [naam bestuurder] ) reed met zijn motorvoertuig op het fietspad in de richting van John F. Kennedysingel. Betrokkene (toevoeging rechtbank: [verzoeker] ) fietste in tegengestelde rijrichting verzekerde tegemoet, hierdoor is een botsing tussen beiden ontstaan.”) kan niet kloppen omdat niet gebleken is dat [verzoeker] van de John F. Kennedysingel af kwam fietsen.
Duidelijk is dat [naam bestuurder] de straatnamen door elkaar gooit. Dat [naam bestuurder] bezig was met een inhaalmanoeuvre is evenmin gebleken. De in het geding gebrachte stukken bevatten daarvoor geen aanknopingspunt. Dat [verzoeker] op het moment van het ongeval een mobiele telefoon in zijn hand had, is gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen in deze procedure niet komen vast te staan. Wel heeft [verzoeker] verklaard dat hij normaliter een koptelefoon draagt en muziek luistert en zijn mobiele telefoon in zijn linkerborstzak heeft. Het tijdstip waarop de aanrijding heeft plaatsgevonden, staat evenmin vast. In de door de politie opgemaakte registratie van het ongeval staat 18.00 uur vermeld. [naam bestuurder] spreekt in het ongevalsformulier over 18.00 uur en later in het verkeersschadeformulier, dat ruim een jaar later op 24 februari 2018 is ondertekend, over 17.00 uur. In ieder geval staat vast dat op het moment van de aanrijding het schemerig/donker was. Dat [naam bestuurder] zijn snelheid - anticiperend op het naderende zebrapad en de kruising met de Jonkheer Ruysstraat - heeft geminderd komt aannemelijk voor. Met welke snelheid [naam bestuurder] de kruising naderde, is niet komen vast te staan. Hoewel de remweg van [naam bestuurder] korter zou zijn geweest bij een snelheid van 30 dan 45 kilometer per uur, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat hij de aanrijding dan had kunnen voorkomen. [naam bestuurder] was op dat moment bezig met de inschatting of de overige verkeersdeelnemers op de kruising hem voorrang zouden verlenen. Gezien de plaats van het ongeval ter hoogte van de kruising met de Jonkheer Ruysstraat en de omstandigheid dat het schemerig/donker was, moet het er voor worden gehouden dat [naam bestuurder] (zeer) weinig tijd heeft gehad te anticiperen op de zich voor hem opdoemende - tegen de rijrichting in fietsende - [verzoeker] . Onder de gegeven omstandigheden oordeelt de rechtbank dat het ongeval hoofdzakelijk is veroorzaakt doordat [verzoeker] in de schemer/in het donker tegen de rijrichting fietste. Derhalve bestaat op grond van de causaliteitsafweging geen aanleiding af te wijken van voornoemde 50%-regel.
4.13.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of de zogenoemde billijkheidscorrectie een andere verdeling eist dan de causale verdeling 50%-50%. Voor toepassing van deze correctie moet het gaan om de aanwezigheid van specifieke, individuele factoren die tot gevolg hebben dat de billijkheid in dit concrete geval een andere verdeling eist dan de uitkomst van de beoordeling op basis van de causaliteit. Daarbij moet rekening worden gehouden met de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten en met alle andere omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het letsel en het al dan niet verzekerd zijn van partijen. Gelet op de ernst en verwijtbaarheid van de verkeersovertreding van [verzoeker] , welke fors bijdraagt aan de causaliteit, is er geen plaats voor een nadere billijkheidscorrectie. Dit betekent dat Unigarant 50% van de schade van [verzoeker] moet vergoeden en dat de resterende schade voor rekening van [verzoeker] blijft.
4.14.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het verzoek in zoverre zal worden toegewezen, dat voor recht verklaard wordt dat Unigarant aansprakelijk is voor 50% van de schade van [verzoeker] als gevolg van het ongeval op 31 januari 2017.
4.15.
Niet gebleken is dat Unigarant zich onwillig opstelt in de schadeafwikkeling. Partijen verschillen van mening over de mate van causaliteit. Er bestaat geen grond voor toewijzing van het verzoek om Unigarant te veroordelen om met [verzoeker] door te onderhandelen.
4.16.
Ten aanzien van de proceskosten overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt, dient te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Dat is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Nu het door [verzoeker] ingediende verzoekschrift niet als volstrekt onnodig of onterecht kan worden beschouwd, zal de rechtbank overgaan tot een begroting van de kosten aan de zijde van [verzoeker] .
4.17.
De advocaat van [verzoeker] stelt in totaal een bedrag van € 4.537,50 (inclusief btw en nog te vermeerderen met griffierecht) aan kosten te hebben gemaakt. Unigarant heeft zich niet verzet tegen het door de advocaat gehanteerde uurtarief en het aantal gedeclareerde uren. De rechtbank acht het gehanteerde uurtarief niet onredelijk. Een tijdsbesteding van in totaal 15 uur wordt redelijk geacht. Het verschuldigde griffierecht bedraagt € 297,00. Gezien het voorgaande zullen de kosten van deze procedure aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op een bedrag van € 4.834,50 (15 uren x € 250,00, vermeerderd met 21% btw en
€ 297,00 griffierecht).
4.18.
Indien de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 BW evenredig met de mate van eigen schuld van de benadeelde wordt verminderd, geldt dit - zoals Unigarant terecht betoogt - ook voor de kosten van de behandeling van het deelgeschil, nu deze kosten op grond van artikel 1019aa lid 2 Rv hebben te gelden als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Unigarant zal derhalve worden veroordeeld tot betaling van 50% van de begrote kosten, zijnde een bedrag van € 2.417,25. ECLI:NL:RBLIM:2019:7979