Overslaan en naar de inhoud gaan

GHAMS 090124 hoger beroep KG t.z.v. verhouding tussen ncnp bureau en advocatenkantoor i.r.t. slachtoffers schietpartij Ridderhof

GHAMS 090124 hoger beroep KG t.z.v. verhouding tussen ncnp bureau en advocatenkantoor i.r.t. slachtoffers schietpartij Ridderhof

in vervolg op:
RBAMS 200422 verhouding tussen ncnp bureau en advocatenkantoor i.r.t. slachtoffers schietpartij Ridderhof

1De zaak in het kort

Corpocon staat slachtoffers van het schietincident in Alphen aan de Rijn in 2011 bij op basis van een no cure no pay overeenkomst. In opdracht van Corpocon heeft Beer sinds 2012 de aansprakelijkheidsprocedure gevoerd van deze slachtoffers tegen de Nationale Politie in drie instanties. Na aansprakelijkheidsvaststelling door de Hoge Raad in 2019 heeft Beer een aantal slachtoffers, waaronder overgestapte cliënten van Corpocon, bijgestaan ter verkrijging van schadevergoeding. Die cliënten hebben hun overeenkomst met Corpocon opgezegd. Het hof komt - net als de voorzieningenrechter van de rechtbank in kort geding - tot het oordeel dat Beer deze slachtoffers mag blijven bijstaan.

(... red. LSA LM)

3 Feiten

De rechtbank heeft onder 2. van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Corpocon grieft tegen deze vaststelling indien daarin het oordeel van de rechtbank besloten zou liggen

i) dat Corpocon pas en dus niet eerder dan in augustus 2012 Beer aansprak om van haar klanten af te blijven (grief 1 tegen het in 2.3 van het vonnis vastgestelde feit) en

ii) dat de overeenkomst tussen Corpocon en Beer met het arrest van de Hoge Raad in 2019 (vanzelf) eindigde (grief 2 tegen in 2.12 van het vonnis vastgestelde feit).

Het hof ziet niet dat de door Corpocon veronderstelde oordelen besloten liggen in deze vaststellingen, aangezien in punt 2 van het vonnis louter de feitelijke gang van zaken op de genoemde momenten wordt weergegeven.

Nu in hoger beroep overigens niet in geschil is dat deze en de overige in het vonnis vastgestelde feiten juist zijn weergegeven, zal ook het hof daarvan uitgaan. Die feiten, beperkt tot wat nodig is voor de beoordeling, komen neer op het volgende.

3.1.

Corpocon is opgericht op 1 april 2014. Voor die tijd (sinds 1991) handelde haar bestuurder, [naam 1] (hierna: [naam 1] ), in de vorm van een eenmanszaak onder de naam Corpocon/Letselschade. Die eenmanszaak is op 1 april 2014 ingebracht in Corpocon.

3.2.

Corpocon staat op no cure no pay basis 105 slachtoffers bij van de schietpartij op 9 april 2011 in winkelcentrum ‘De Ridderhof’ in Alphen aan den Rijn. Corpocon (destijds dus nog de eenmanszaak van [naam 1] ) heeft in 2012 Beer Advocaten ingeschakeld voor te voeren rechtszaken tegen de Nationale Politie, Regionale Eenheid Den Haag (hierna: de Nationale Politie) ten behoeve van de slachtoffers van de schietpartij. Namens Beer Advocaten is de opdracht aangenomen door [naam 2] , partner, en [naam 3] .

3.3.

In augustus 2012 heeft [naam 3] in de media verteld op te treden namens de slachtoffers. Hier was [naam 1] het niet mee eens, omdat Corpocon voor deze slachtoffers optreedt. [naam 2] heeft op 21 augustus 2012 aan [naam 1] , voor zover van belang, het volgende e-mailbericht gestuurd:

“ [naam 3] en ik praten namens de klant en dat ben jij.

Op geen enkele wijze zullen wij ons actief of inactief zelf met jouw claims, dossiers of jouw cliënten bezig houden, wij verwijzen altijd door naar Corpocon en doen niets achter jouw rug om. (…)”

3.4.

Op dit e-mailbericht heeft [naam 1] op 27 augustus 2012 als volgt geantwoord:

“Prima, met name het misverstand kennelijk van [naam 3] dat cliënten (nieuwe en/of bestaande) die zich via jullie kantoor willen melden en vervolgens door [naam 3] of jou vertegenwoordigd willen worden gaat natuurlijk niet en is in strijd met onze eerdere contractuele afspraken en GHV/NCB. Eveneens de echte frustratie van mijzelf zoals besproken over de communicatie van [naam 3] naar de media toe dat ‘wij dit samen doen’, wij huren jullie in en Beer Advocaten werkt voor ons, wij doen dit niet samen. (…) met name ergert zich hieraan en wees mij hierop, let er aub op dat dit veel negatieve sentimenten teweeg brengt bij mijn clienten en mijzelf tegen jouw kantoor en de acties van [naam 3] , ik wil voorkomen dat bestaande en nieuwe clienten dit idee krijgen. Het is niet waar en is misleidend, of hebben jullie ineens andere plannen? (…)”

3.5.

Vervolgens heeft [naam 2] voor zover van belang, aan [naam 1] op 27 augustus 2012 nog het volgende e-mailbericht gestuurd:

“[naam 3] en ik bevestigen beiden dat wij nooit direct of indirect jouw dossier of jouw cliënten zelf ooit zullen vertegenwoordigen. Wij houden ons strikt hieraan, geen zorgen over de geruchten dat wij je bedriegen of je klanten willen overnemen. Een non-concurrentie beding tekenen wij niet. (…)”

3.6.

In 2013 zijn 51 slachtoffers van de schietpartij een bodemprocedure gestart bij de rechtbank Den Haag. In die procedure trad [naam 3] op als advocaat van deze slachtoffers. Corpocon betaalde de facturen van Beer Advocaten. De slachtoffers vorderden van de Nationale Politie primair vergoeding van schade die het gevolg is van het vuurwapengebruik van de schutter van de schietpartij. Subsidiair vorderden zij een verklaring voor recht dat de Nationale Politie jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door aan de schutter een wapenverlof te verlenen. Bij vonnis van 4 februari 2015 heeft de rechtbank Den Haag de vorderingen van de slachtoffers afgewezen.

3.7.

Bij arrest van 27 maart 2018 heeft het gerechtshof Den Haag dat vonnis vernietigd en de primaire vordering van de slachtoffers toegewezen wat betreft materiële en immateriële letsel- en overlijdensschade.

3.8.

Bij e-mail van 25 april 2019 heeft [naam 2] , voor zover van belang, het volgende geschreven aan [naam 1] :

“Wij vertegenwoordigen natuurlijk geen enkel slachtoffer zelf, volgens onze afspraken. Waarom blijft (…) dit gerucht horen. Wij doen niets buiten jou om, jij huurt ons in en wij hebben jouw toestemming daar niet voor, (…)”

3.9.

Bij e-mail van 26 april 2019 heeft [naam 1] , voor zover van belang, het volgende geschreven aan [naam 2] :

“(…) benaderde (…) weer achter mijn rug om, om over te lopen naar jullie? (…) kan getuigen hierover, en (…) zei (…) ‘nog even te wachten hiermee’? Ik geloof (…) en kan er niet bij dat dit nu allemaal achter mijn rug om gebeurt? Is dit waar?

Zoek dit a.u.b. uit, dit gaat anders helemaal verkeerd aflopen tussen ons en ik hou jullie aan het non-concurrentie beding, laten wij het daar snel over hebben. Dit is niet de eerste keer dat (…) mij waarschuwt voor (…).”

3.10.

Sinds juli 2019 is [naam 2] niet meer werkzaam voor Beer Advocaten.

3.11.

Bij arrest van 20 september 2019 heeft de Hoge Raad, kort gezegd, geoordeeld dat de Nationale Politie onrechtmatig heeft gehandeld jegens de slachtoffers door een wapenvergunning af te geven aan de schutter en de Nationale Politie veroordeeld tot vergoeding van de geleden materiele en immateriële schade, op te maken bij staat.

3.12.

Met dit arrest kwam een einde aan de werkzaamheden van Beer Advocaten voor Corpocon.

3.13.

Na de uitspraak van de Hoge Raad heeft Achmea, de verzekeraar van de Nationale Politie, Stichting vergoeding schade slachtoffers schietincident Alphen aan den Rijn (VSSA) opgericht. Sindsdien onderhandelt Corpocon met VSSA over de door haar cliënten te ontvangen schadevergoedingen.

3.14.

Bij e-mail van 2 oktober 2019 heeft [naam 3] , voor zover hier van belang, [naam 1] als volgt bericht:

“Wij hebben elkaar vandaag gesproken. Ik vat de belangrijkste onderwerpen als volgt samen:

(…)

3. Jij bleek onaangenaam verrast door mijn mededeling dat ongeveer 10 slachtoffers zich in de afgelopen jaren rechtstreeks tot ons kantoor hebben gewend. Je vertelde dat je met [naam 2] de afspraak had gemaakt dat alle slachtoffers naar jou doorverwezen zouden worden. Ik zal intern overleggen en kom hierover bij jou terug.

(…)”

3.15.

Bij e-mail van diezelfde dag heeft [naam 1] aan [naam 3] geschreven, voor zover hier van belang, dat hij van Achmea heeft vernomen dat Beer Advocaten al tijden is aangemeld als partij bij de Nationale Politie en dat hij zich bedonderd voelt.

3.16.

In december 2019 en februari 2020 hebben partijen gecorrespondeerd over het bijstaan van Beer Advocaten van slachtoffers van de schietpartij.

3.17.

Bij brief van 11 maart 2022 van haar advocaat heeft Corpocon Beer Advocaten gesommeerd, kort gezegd, om uiterlijk 16 maart 2022 te bevestigen dat zij zal stoppen met het bijstaan van slachtoffers van de schietpartij, ongeacht of deze slachtoffers cliënt zijn geweest van Corpocon.

3.18.

Corpocon heeft een tussen haar en [naam 1] gesloten overeenkomst van lastgeving van 2 april 2022 in het geding gebracht. Hierin staat onder meer dat Corpocon als lasthebber zal optreden om namens [naam 1] vorderingen te incasseren en procedures te voeren en dat Corpocon gerechtigd is om als procespartij voor of namens [naam 1] in rechte op te treden.

4Eerste aanleg

4.1.

Corpocon heeft in eerste aanleg (samengevat) gevorderd Beer Advocaten te gebieden om de schending van het non-concurrentiebeding, althans het onrechtmatig handelen bestaande uit onrechtmatige concurrentie en/of het onrechtmatig benaderen en werven van cliënten van Corpocon te staken en gestaakt te houden en zulks voor de toekomst te verbieden, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van Beer Advocaten in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.2.

De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen.

4.3.

Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Corpocon met zijn grieven op.

5De vordering in hoger beroep

5.1.

Corpocon heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen.

Zij vordert in hoger beroep na wijziging van eis - uitvoerbaar bij voorraad - (samengevat):

-Beer te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 15.000 op de in een tegen haar te starten bodemprocedure te vorderen schadevergoeding;

-Beer te verbieden om in de toekomst cliënten van Corpocon buiten haar om aan te nemen en als advocaat bij te staan ter verkrijging van schadevergoeding vanwege het schietincident, op straffe van een dwangsom van € 20.000 per overtreding, met een maximum van € 500.000;

- Beer te veroordelen tot terugbetaling van alles wat Corpocon ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente;

-met veroordeling van Beer in de proceskosten in beide instanties met nakosten en rente.

5.2.

Corpocon heeft in hoger beroep de rechtsgrond voor haar vordering aangevuld door aan te voeren dat Beer aansprakelijk is uit onrechtmatige daad, gelegen in het profiteren van de gestelde wanprestatie van de slachtoffers tegen Corpocon.

6Beoordeling

6.1.

De grieven komen erop neer dat het geschil in volle omvang aan het hof wordt voorgelegd.

6.2.

Beer heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging in hoger beroep en ook het hof ziet daarvoor geen beletsel.

6.3.

Beer betwist het spoedeisend belang van Corpocon bij de in hoger beroep gevorderde voorlopige voorzieningen. Het hof oordeelt echter dat een spoedeisend belang kan worden aangenomen. Corporon vordert onder meer een verbod aan Beer om in de toekomst cliënten van Corpocon over te nemen en bij te staan ter verkrijging van schadevergoeding. Zij stelt dat een dergelijke switch, nu de schadeafwikkeling nog niet is afgewikkeld voor al haar cliënten, feitelijk nog steeds mogelijk is en dat Corpocon daardoor schade zal lijden aangezien zij voor die clienten werkt op ‘no cure, no pay’ basis. Reeds daarmee is in hoger beroep voldaan aan het vereiste van spoedeisend belang. Het hof is dus bevoegd om deze vordering te beoordelen.

6.4.

Het hof onderscheidt bij de beoordeling van het geschil twee verschillende groepen. Ten eerste gaat het om de slachtoffers die geen cliënt waren van Corpocon en zich bij Beer meldden in de aansprakelijkheidsprocedure. Tussen partijen is niet in geschil dat Beer deze personen heeft doorverwezen naar Corpocon en dat Beer voor zover die slachtoffers zich niet wilden aansluiten bij Corpocon, slechts stuitingshandelingen heeft verricht. Het hof acht niet aannemelijk dat Beer met deze gedragingen een door Corpocon gestelde non-concurrentieafspraak heeft geschonden of onrechtmatig heeft gehandeld jegens Corpocon.

6.5.

Ten tweede is er de groep slachtoffers die wél cliënten van Corpocon waren en die, na de aansprakelijkheidsvaststelling door de Hoge Raad in 2019, door Beer zijn overgenomen voor de afhandeling van het daarop volgende schadeafwikkelingstraject. Met betrekking tot deze groep cliënten geldt het volgende.

6.5.1.

Bij de uitleg van de tussen Corpocon en Beer gesloten opdrachtovereenkomst gaat het niet alleen om de bewoordingen die bij het maken van de afspraak zijn gebruikt, maar ook om de zin die partijen in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen en om wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

6.5.2.

In de opdrachtovereenkomst zelf (standaard opdrachtbevestiging) is een non-concurrentiebeding niet overeengekomen. Tussen partijen is in geschil of desondanks wél (door uitleg van de opdrachtovereenkomst of bij wijze van nadere overeenkomst) een dergelijk beding is overeengekomen. Daarvoor heeft Corpocon een beroep gedaan op de e-mailwisseling die na het sluiten van de overeenkomst tussen partijen heeft plaatsgevonden. Nog daargelaten dat de authenticiteit van een deel van die e-mailcorrespondentie door Beer is betwist, leest het hof daarin niet dat partijen een non-concurrentiebeding zijn overeengekomen. In die correspondentie heeft Beer immers duidelijk en categorisch laten weten een dergelijk beding niet te zullen tekenen. Dat is voor geen enkel misverstand vatbaar. Wat Beer verder nog in die correspondentie heeft (toe)gezegd kan niet de conclusie dragen dat Beer, in weerwil van haar uitdrukkelijke weigering, tóch een non-concurrentiebeding heeft geaccepteerd of dat Corpocon daarop mocht vertrouwen. Voor zover Corpocon zich op het standpunt stelt dat aan die e-mailcorrespondentie ook nog een andere of verdere betekenis toekomt, heeft zij dat standpunt onvoldoende toegelicht. Verder heeft Corpocon nog een beroep gedaan op de Advocatenwet. Voor zover Corpocon daarmee heeft bedoeld dat de rechtsverhouding tussen een advocaat en zijn client naar zijn aard een bijzondere is en, naast hetgeen uitdrukkelijk tussen hen is overeengekomen, mede wordt bepaald door de verplichtingen die de advocaat jegens zijn client heeft op grond van de Advocatenwet, heeft zij ook dat standpunt onvoldoende geconcretiseerd en toegelicht. De conclusie moet dan ook zijn dat een contractuele grondslag voor de vordering van Corpocon onvoldoende aannemelijk is geworden.

6.5.3.

Nu het bestaan van een overeengekomen non-concurrentieafspraak niet aannemelijk is, komt Corpocon evenmin een beroep toe op een (door haar ter zitting in hoger beroep aanvullend gestelde) postcontractuele nawerking daarvan.

6.5.4.

Dat sprake is van een onrechtmatige daad van Beer op grond van bijkomende omstandigheden, is evenmin aannemelijk. Corpocon stelt dat Beer met de cliëntenovername zou hebben geprofiteerd van de door haar opgedane kennis in de aansprakelijkheidsprocedure, indertijd bekostigd door Corpocon, maar zij licht dit onvoldoende toe in het licht van het door Beer naar voren gebrachte verschil tussen enerzijds de rechtsbijstand van Beer in de aansprakelijkheidsprocedure en anderzijds de werkzaamheden van Beer ná de cliëntenovername ter vaststelling van de omvang van geleden materiële en immateriële schade en de onderhandelingen om tot een definitieve schadevaststelling te komen. Dat Corpocon heeft horen zeggen dat Beer zich jegens deze cliënten laatdunkend over haar heeft uitgelaten, is niet geconcretiseerd en faalt reeds daarom. Tegenover het verwijt van Corpocon dat Beer deze cliënten heeft aangeraden om na opzegging aan Corpocon een vergoeding te bieden van ‘een paar duizend euro’, heeft Beer aangevoerd dat hij de cliënten heeft geadviseerd na opzegging een beroep te doen op artikel 7:411 lid 1 BW, inhoudende een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Corpocon heeft ook deze stelling onvoldoende nader gespecificeerd. Hieruit kan geen onrechtmatige daad gedestilleerd worden.

6.5.5.

In hoger beroep heeft Corpocon aanvullend gesteld dat Beer onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door te profiteren of gebruik te maken van wanprestatie door de slachtoffers tegen Corpocon. Deze stelling leidt niet tot een ander oordeel.

Volgens Corpocon bestaat die wanprestatie eruit dat de door Beer overgenomen cliënten hun no cure no pay overeenkomst met Corpocon hebben opgezegd en daarbij de courtage-afspraak met Corpocon niet hebben nageleefd. Het hof acht niet aannemelijk dat een bodemrechter Corpocon daarin zou volgen. Het betreft hier immers een opdrachtovereenkomst die op grond van artikel 7:408 lid 1 BW te allen tijde door de opdrachtgever – in dit geval de cliënten – kan worden opgezegd. Deze bepaling is van dwingend recht, nu niet in geschil is dat deze cliënten de opdracht aan Corpocon niet hebben verstrekt in de uitoefening van een beroep of bedrijf (artn. 7:413 lid 2 en 7:408 lid 3 BW). Dit betekent dat de opzegging van de no cure no pay overeenkomst als zodanig geen wanprestatie kan opleveren. Bij gebreke van een wanprestatie kan Corpocon zich reeds daarom niet erop beroepen dat Beer van zo’n wanprestatie zou profiteren of gebruikmaken. Corpocon stelt dat zij schade lijdt doordat de cliënten die hebben opgezegd, niet voldoen aan hun courtageverplichting jegens haar. Deze gestelde omstandigheid, wat daar verder van zij, biedt geen grondslag voor aansprakelijkheid van Beer in de gegeven situatie.

Conclusie

6.6.

Concluderend is het vooralsnog niet aannemelijk dat de bodemrechter Beer aansprakelijk zal houden jegens Corpocon op grond van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad. Aldus ontbreekt een rechtsgrond voor de gevorderde voorlopige voorzieningen. De belangenafweging leidt op grond van het voorgaande niet tot een andere uitkomst. De slotsom is dat de grieven geen doel treffen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Het gevorderde in hoger beroep wordt afgewezen. ECLI:NL:GHAMS:2024:51