Overslaan en naar de inhoud gaan

GHAMS 300724 Vermelding onjuiste toedracht (auto over voet i.p.v. sprong uit raam) onrechtmatig jegens verzekeraar

GHAMS 300724 Vermelding onjuiste toedracht (auto over voet i.p.v. sprong uit raam) onrechtmatig jegens verzekeraar

in vervolg op:

RBAMS 240223 onjuiste vermelding toedracht ongeval bij indienen schadeclaim; vordering tzv voorschot en directe en indirecte kosten verzekeraar toegewezen

 

1De zaak in het kort

Appellant is de bewindvoerder van [appellant] . De ex-partner van [appellant] had een Ford die WAM-verzekerd was bij ASR. [appellant] heeft voetletsel opgelopen. Zij heeft een schadeclaim ingediend bij ASR en daarbij verklaard dat het voetletsel is ontstaan doordat haar voet is overreden door de Ford. ASR heeft aan [appellant] een voorschot op de schadevergoeding uitgekeerd. Uit nader onderzoek heeft ASR geconcludeerd dat het voetletsel is ontstaan doordat [appellant] uit een raam van haar woning is gesprongen. Volgens ASR heeft [appellant] bewust in strijd met de waarheid verklaard over de oorzaak van haar geclaimde schade, wat haar schadeplichtig maakt op grond van onrechtmatige daad. De kantonrechter heeft de door ASR gevorderde schadevergoeding (betaald voorschot en onderzoekskosten) toegewezen. [appellant] is daartegen in hoger beroep gekomen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.

2Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 19 april 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 24 februari 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen ASR als eiseres en [appellant] als gedaagde.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

­ memorie van grieven,

­ memorie van antwoord.

Partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

Ten slotte is arrest gevraagd.

3Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat het hof hiervan uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen deze neer op het volgende.

3.1.

ASR is met [naam 1] (hierna: [naam 1] ) een WAM-verzekering overeengekomen ten aanzien van een Ford Fiesta (hierna: de Ford).

3.2.

[naam 1] en [appellant] hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens hun relatie heeft [naam 1] de Ford in gebruik gegeven aan [appellant] . De relatie is eind 2018, begin 2019 geëindigd.

3.3.

[appellant] woonde in [plaats 3] . Aan de voorkant van haar woning was een groot raam, dat bestond uit een groot vast gedeelte met daarnaast een kleiner draai/kiepraam. De onderzijde van het raam bevond zich ongeveer een (halve) meter boven de grond.

3.4.

Bij brief van 24 april 2019 heeft [appellant] ASR aansprakelijk gesteld in verband met een ongeval dat haar is overkomen op 20 januari 2019. In de brief staat dat de bestuurder van de Ford bij het wegrijden van de oprit van de woning van [appellant] met het achterwiel over de voet van [appellant] is gereden. Daardoor heeft zij letsel opgelopen en schade geleden.

3.5.

Een schaderegelaar van ASR heeft onderzoek verricht naar aanleiding van de schadeclaim. Onder meer is een huisbezoek afgelegd bij [appellant] . Op 16 oktober 2019 is door hem gerapporteerd. Vanwege zijn vermoeden dat de claim in strijd met de waarheid was, heeft hij geadviseerd om nader onderzoek te verrichten. Naar aanleiding daarvan is Secure Advance ingeschakeld.

3.6.

ASR heeft in eerste instantie de aansprakelijkheid erkend en de schadeclaim in behandeling genomen bij haar afdeling Personenschade. Ook heeft ASR aan [appellant] een voorschotbedrag van in totaal € 10.000,00 betaald.

3.7.

Op 5 februari 2021 heeft de schadebehandelaar van de afdeling Personenschade een fraudemelding gedaan bij de fraudecoördinator van ASR. De aanleiding hiervoor was de vaststelling dat uit het ambulanceritverslag, de informatie van de spoedeisende hulp en de informatie van het huisartsenjournaal bleek dat [appellant] direct na het ongeval heeft verklaard dat zij haar voetletsel had opgelopen door een sprong uit een raam van haar huis. Het gaat om de volgende verklaringen, voor zover hier van belang:

Ambulanceritverslag:

“ [naam 2] haar ex vriend kwam bij haar thuis, en ze zag dat haar auto werd gestolen. Zij sprong uit het raam/ongeveer halve meter, haar enkel ging dubbel. Is nog achter hem aan gelopen maar kon na een paar stappen niet meer lopen vanwege de pijn.”

Berichtgeving spoedeisende hulp:

“Aanvaarding [hof: bedoeld zal zijn: Aanvaring] met ex, stond opeens voor de deur samen met iemand anders, niet binnen gekomen, ging opeens in de auto van patiënt zitten, wilde deze nemen, om dit te stoppen is patiënt uit keuken raam, 1 meter hoog gesprongen, op beide voeten geland, mn links, nog enkele passen gemaakt maar daarna niet meer mogelijk ivm hevige pijnklachten linker voet, 112 gebeld.”

Journaalnotitie huisarts:

“Ingekomen, medisch VU medisch centrum, AE Besnard, AIOS SEH, 112, pijnlijke voet links. Conclusie: [x] -jarige vrouw, pijnlijke voet na sprong van 1 meter”

3.8.

Het dossier van [appellant] is overgedragen aan de afdeling Speciale en Juridische zaken van ASR. ASR heeft de toenmalig gemachtigde van [appellant] bij brief van 15 februari 2021 medegedeeld dat zij informatie heeft gekregen waarin een andere oorzaak van haar voetletsel wordt vermeld. ASR vermeldt in die brief dat zij daarna onderzoek heeft verricht waaruit is geconcludeerd dat [appellant] een voorstelling van zaken en informatie heeft gegeven die in strijd zijn met de waarheid om schadevergoeding te krijgen waar zij geen recht op had. ASR beschrijft verder welke maatregelen zij zal nemen en stelt [appellant] aansprakelijk voor terugbetaling van het voorschotbedrag en betaling van de door ASR de gemaakte kosten.

3.9.

Nadat namens [appellant] bij brief van 7 april 2021 bezwaar was gemaakt tegen voormelde conclusies van ASR en de voorgenomen maatregelen, heeft ASR op 12 april 2021 bericht nader onderzoek te gaan doen. Zij heeft daarvoor onderzoeksbureau I-TEK B.V. (hierna: I-TEK) ingeschakeld. I-TEK heeft onder meer [appellant] , [naam 1] en [naam 3] , de bestuurder van de Ford ten tijde van het ongeval, geïnterviewd. I-TEK heeft haar bevindingen vastgelegd in een rapport van 1 juli 2021.

3.10.

Ook de medisch adviseur van ASR heeft nader onderzoek gedaan. In een medisch advies van 15 april 2021 staat onder meer:

“Samenvatting van wat er al bekend is

Het gaat in deze casus om multifragmentaire breuken in de vierde en vijfde straal van de linkervoet met verkorting en angulatie. (…)

Interpretatie beschikbare informatie, overwegingen en advies

1. De vraag ligt voor of het voetletsel dat betrokkene opliep ontstaan kan zijn door een sprong uit een raam van 1-1½ meter hoogte. Ik zou niet weten waarom dat niet zou kunnen. De medisch adviseur van wederpartij zou van oordeel dat dat niet zou kunnen maar enige onderbouwing ontbreekt (en is naar mijn oordeel ook niet te geven).”

3.11.

Bij brief van 22 juli 2021 heeft ASR aan de toenmalig gemachtigde van [appellant] medegedeeld dat het resultaat van het onderzoek van I-TEK het vermoeden van fraude door [appellant] versterkt, en de eerder aangekondigde maatregelen en de aansprakelijkstelling herhaald. In de brief staat verder onder meer:

“Verweer

Op 7 april 2021 maakte u namens uw cliënte per brief bezwaar tegen de voorgenomen maatregelen van a.s.r. U droeg een aantal argumenten aan die een sprong uit het raam onwaarschijnlijk zouden maken. Het belangrijkste argument was de aard van het letsel. Volgens uw medisch adviseur zou het voetletsel enkel ontstaan kunnen zijn door een van buitenkomende inwerking op de voet. (…)

Contact

Op 12 april 2021 liet a.s.r. u weten nader onderzoek te doen en deed a.s.r. aan u het verzoek meer informatie aan te leveren, waaronder een verklaring van uw medisch adviseur waaruit zou blijken dat het letsel niet het gevolg kan zijn van een sprong uit een raam van 1-1,5 meter (…). Op dezelfde dag reageerde u per e-mail. De verklaring van uw medisch adviseur betrof een mededeling die telefonisch was gedaan op basis van de eerste medische informatie.”

3.12.

Op 29 september 2021 heeft ASR formeel de onderhandelingen in verband met het ongeval op 20 januari 2019 afgebroken conform artikel 10 lid 5 WAM.

3.13.

ASR heeft opdracht gegeven aan Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling (hierna: SODA) om de door haar geleden schade van [appellant] te vorderen. Per brief van 15 oktober 2021 heeft SODA [appellant] aansprakelijk gesteld. Op verzoek van [appellant] heeft SODA haar uitstel verleend om een advocaat in te schakelen. Ook na dit uitstel en herinneringen heeft zij echter niet betaald.

4Eerste aanleg

4.1.

ASR heeft in eerste aanleg, na wijziging van de grondslag van de vordering, gevorderd dat, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 19.974,40, subsidiair € 14.221,25, en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.179,44, plus wettelijke rente, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten plus wettelijke rente.

ASR stoelt de vordering primair op schadeplichtigheid van [appellant] op grond van onrechtmatige daad en subsidiair op een terugbetalingsverplichting wegens onverschuldigde betaling. [appellant] heeft de vordering betwist.

4.2.

De kantonrechter heeft een schadevergoeding van € 19.974,40 (bestaande uit het betaalde voorschot door ASR en gemaakte in- en externe onderzoekskosten) op grond van onrechtmatige daad plus rente toegewezen, de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proces- en nakosten.

5Hoger beroep

5.1.

Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vier grieven op.

5.2.

[appellant] concludeert, samengevat, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, en opnieuw recht doende (naar het hof begrijpt:) de vorderingen van ASR alsnog zal afwijzen en – uitvoerbaar bij voorraad – ASR zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties.

5.3.

ASR concludeert tot bekrachtiging van het vonnis met veroordeling van [appellant] in de proceskosten plus wettelijke rente en de nakosten.

6Beoordeling

6.1.

Het hof zal de grieven van [appellant] bespreken aan de hand van de kernpunten waarover partijen het oneens zijn, te weten (i) de oorzaak van het voetletsel en (ii) de gevorderde hoofdsom.

6.2.

ASR vordert (primair) schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. ASR stelt daartoe dat [appellant] bij de indiening van haar schadeclaim bewust in strijd met de waarheid heeft verklaard dat het voetletsel is veroorzaakt doordat de Ford over haar voet is gereden. Het voetletsel had namelijk in werkelijkheid een andere oorzaak, te weten een sprong van [appellant] uit een raam van haar woning van één tot anderhalve meter hoog, aldus ASR. [appellant] betwist deze stelling. ASR beroept zich in deze procedure op de rechtsgevolgen van de door haar aangevoerde feiten en draagt daarom de stelplicht en zo nodig de bewijslast daarvan.

De oorzaak van het voetletsel

6.3.

ASR heeft haar stelling ten aanzien van de oorzaak van het letsel, met verwijzing naar eigen en extern onderzoek, daaronder begrepen verklaringen van betrokkenen, toegelicht als volgt. ASR stelt voorop dat [appellant] aanvankelijk zelf heeft verklaard dat het voetletsel is veroorzaakt doordat ze uit een raam van haar woning is gesprongen. Dit heeft zij direct na het ongeval gezegd tegen het ambulancepersoneel, de arts van de spoedeisende hulp en vervolgens ook tegen haar huisarts.

ASR wijst er verder op dat deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van [naam 1] , de ex-partner van [appellant] /eigenaar van de Ford. [naam 1] zat op de bijrijdersstoel van de Ford, die voor de woning van [appellant] stond tijdens het ongeval. Hij heeft verklaard dat hij zag dat [appellant] uit het raam aan de voorzijde van haar woning sprong en vervolgens in elkaar zakte, waarna hij met [naam 3] in de Ford wegreed. Ook [naam 3] , bestuurder van de Ford ten tijde van het ongeval, heeft deze gang van zaken bevestigd. Hij heeft – afzonderlijk van [naam 1] – verklaard dat hij met [naam 1] in de Ford zat, [appellant] hoorde schreeuwen en zag hoe zij uit het raam sprong, daarna op de grond bleef zitten en niet in de buurt van de auto is gekomen.

6.4.

[appellant] erkent dat, zoals gesteld door ASR, zij in eerste instantie tegenover de medische hulpverleners heeft verklaard dat een sprong uit het raam de oorzaak is van het voetletsel. Zij voegt daaraan echter aan toe dat zij dit welbewust in strijd met de waarheid heeft verklaard, aangezien zij aanvankelijk niet durfde te vertellen dat in werkelijkheid de Ford over haar voet was gereden. Redengevend was volgens [appellant] dat zij wilde voorkomen dat [naam 1] zou worden vervolgd of aangesproken voor de schade en dat hij haar en haar kinderen had bedreigd met geweld als zij de waarheid zou vertellen. ASR heeft dit betoog betwist.

Het hof stelt vast dat [appellant] ter toelichting weliswaar verwijst naar haar WhatsApp-correspondentie met [naam 1] , maar naar eigen zeggen daarover niet meer beschikt en evenmin over andere gegevens die de bedreigingen kunnen onderbouwen. Daarbij komt dat [appellant] de betreffende uitlatingen onmiddellijk na het incident aan derden (hulpverleners) heeft gedaan, terwijl uit niets blijkt dat er in de tussenliggende (korte) periode contact is geweest tussen haar, haar kinderen en [naam 1] . Het hof gaat dan ook aan dit onderdeel van haar betoog voorbij wegens het ontbreken van een voldoende feitelijke onderbouwing daarvan.

[appellant] voert verder aan dat zij nadien wél de ware toedracht bekend heeft gemaakt; een week na het ongeval heeft zij aan de trauma-arts verteld dat haar voet was overreden nadat ze had geprobeerd te voorkomen dat [naam 1] samen met een kennis wegreed in de Ford. Dit betreft een intrekking van haar eerdere verklaringen aan de medische hulpverleners en dat dit niet is gecorrigeerd is een administratieve fout van het ziekenhuis, aldus [appellant] .

ASR betwist ook dit standpunt.

Ook hier geldt dat [appellant] , daargelaten de vraag wat de betekenis van de gestelde ‘intrekking’ zou kunnen zijn, geen enkele concrete onderbouwing voor deze door haar naar voren gebrachte gang van zaken heeft gegeven, zodat het hof ook die stelling als ongemotiveerd passeert.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [appellant] geen plausibele verklaring heeft gegeven voor het feit dat zij direct na het voorval aan het medisch personeel een andere toedracht heeft beschreven dan zij later aan haar schadeclaim ten grondslag heeft gelegd.

6.5.

[appellant] voert ter betwisting van de stelling van ASR verder aan dat uit de aard van het voetletsel volgt dat dit letsel niet kan zijn ontstaan door een val van ongeveer één meter hoogte. Zij verwijst hiertoe naar een mededeling van haar medisch adviseur. Dit pleit volgens haar voor haar weergave van de gang van zaken, namelijk dat haar voet is overreden door de Ford. ASR heeft dit betoog op haar beurt betwist.

6.6.

Het hof overweegt als volgt. Uit de – onweersproken – weergave in de brief van ASR van 22 juli 2021 (zie hiervoor onder 3.11) blijkt dat de toenmalig gemachtigde van [appellant] op 7 april 2021 een beroep heeft gedaan op een mededeling van haar medisch adviseur dat het voetletsel enkel kon zijn ontstaan door een van buiten komende inwerking op de voet. Op 12 april 2021 heeft ASR de gemachtigde verzocht om een verklaring van die medisch adviseur aan te leveren waaruit zou blijken dat het letsel (volgens hem) niet het gevolg kan zijn van een sprong uit een raam van één tot anderhalve meter hoogte. Diezelfde dag heeft de gemachtigde van [appellant] daarop gereageerd met de mededeling dat de verklaring van de medisch adviseur een telefonische mededeling betrof op basis van de eerste medische informatie. Dat [appellant] vervolgens op dit punt enige nadere informatie heeft verstrekt aan ASR is gesteld noch gebleken. Op 15 april 2021 (zie hiervoor onder 3.10) heeft de medisch adviseur van ASR in diens medisch advies het letsel beschreven en geconcludeerd dat hij niet zou weten waarom dit letsel niet zou kunnen zijn ontstaan door een sprong uit een raam van één tot anderhalve meter hoogte, dat geen enkele onderbouwing is gegeven aan de zienswijze dat dit niet zou kunnen en dat die onderbouwing volgens hem ook niet te geven valt.

[appellant] heeft vervolgens weliswaar haar verweer gehandhaafd, maar dit noch in eerste aanleg noch in hoger beroep nader toegelicht met - bijvoorbeeld - een schriftelijke verklaring van een medisch adviseur ter staving daarvan. Bij gebreke daarvan is het hof van oordeel dat [appellant] in het licht van de stelling van ASR die wordt ondersteund door de rapportage van haar medisch adviseur, zoals hiervoor is weergegeven, onvoldoende onderbouwd heeft betwist dat het voetletsel kan zijn ontstaan door een sprong uit het raam van één tot anderhalve meter hoogte.

6.7.

Tot slot voert [appellant] nog aan dat zij niet uit het raam kan zijn gesprongen, omdat dit raam niet goed functioneerde en alleen in kiepstand kon worden geopend. Dit heeft zij eerder al aan ASR medegedeeld onder toezending van een video die zij op 12 april 2021 van het raam heeft gemaakt. ASR heeft daartegen aangevoerd dat deze video dateert van ruim twee jaar na het ongeval. Het hof is van oordeel dat reeds gelet op dit tijdsverloop daaruit niet kan worden geconcludeerd dat het raam op 20 januari 2019 (datum ontstaan voetletsel) niet kon worden geopend. Ook deze stelling van [appellant] wordt daarom door het hof als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.

Tussenconclusie

6.8.

Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat de oorzaak die [appellant] aan ASR heeft doorgegeven bij de schadeclaim (voet overreden door de WAM-verzekerde Ford) in tegenspraak is met de oorzaak die zij aansluitend aan het ontstaan van het letsel aan drie verschillende medische hulpverleners heeft meegedeeld (voet geblesseerd door sprong uit raam). Zij heeft hiervoor geen plausibele verklaring gegeven. De laatstgenoemde toedracht strookt bovendien met de verklaringen van [naam 1] en [naam 3] , die ten tijde van het ongeval in de Ford voor haar huis zaten met zicht op het betreffende raam. De stelling van ASR dat [appellant] jegens haar in strijd met de waarheid heeft verklaard is daarmee voldoende onderbouwd. [appellant] heeft de diverse stellingen die zij heeft aangevoerd ter weerlegging daarvan, daarentegen niet voldoende concreet (en plausibel) onderbouwd.

6.9.

Hieruit volgt dat de stelling van ASR dat [appellant] in strijd met de waarheid heeft verklaard dat haar letsel is ontstaan doordat haar voet is overreden door de Ford, onvoldoende is betwist, zodat die stelling slaagt. Bij deze stand van zaken wordt niet toegekomen aan bewijslevering.

Door aldus te handelen heeft [appellant] onrechtmatig gehandeld jegens ASR. [appellant] is dan ook op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de dientengevolge geleden schade van ASR. De grieven 1 en 2 van [appellant] falen dus.

De schade

6.10.

Uit het voorgaande volgt dat [appellant] geen recht had op het voorschot op de schade-uitkering dat zij van ASR heeft ontvangen en evenmin op vergoeding van de kosten van haar letselschadebehandelaar. Verder staat als onweersproken vast dat ASR, als gevolg van het onrechtmatig handelen van [appellant] , de door haar gestelde in- en externe kosten heeft gemaakt ten behoeve van haar onderzoek naar (verzekerings)fraude door [appellant] . Het verweer van [appellant] dat de gevorderde schade voor risico van ASR zou moeten komen omdat [appellant] aanspraak had en heeft op vergoeding van haar schade door ASR, faalt in het licht van het voorgaande. Daarmee faalt grief 3.

Slotsom

6.11.

In het kielzog van het voorgaande, faalt ook de laatste grief (4) die is gericht tegen de proceskostenveroordeling in het bestreden vonnis. De slotsom is dat het vonnis zal worden bekrachtigd.

6.12.

Omdat [appellant] in het hoger beroep in het ongelijk is gesteld zal zij worden veroordeeld in de proceskosten. Het hof stelt deze kosten aan de zijde van ASR als volgt vast:

- griffierecht € 2.135,00

- salaris advocaat € 1.571,00 (tarief € 1.571,00, 1 punt)

Totaal € 3.706,00.

De door ASR gevorderde wettelijke rente hierover en de nakosten zijn ook toewijsbaar.

7Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; ECLI:NL:GHAMS:2024:2114