Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 080322 geen fraude bij eerste ongeval, wel bij tweede tzv niet herstelde schade; track and trace-gegevens; opname in registers

GHARL 080322 geen fraude bij eerste ongeval, wel bij tweede tzv niet herstelde schade; track and trace-gegevens; opname in registers

2
Waar deze zaak over gaat, de beslissing van de kantonrechter en de grieven

2.1
Deze zaak gaat over twee door [appellant] geclaimde aanrijdingschades aan de rechterkant van zijn Audi Q7 onder een WA-Casco autoverzekering bij Aegon1.

2.2
[appellant] heeft bij Aegon een eerste aanrijdingschade van 21 november 2016 gemeld die zou zijn veroorzaakt door een Mercedesbusje2 en een tweede van 9 maart 2017 door een Peugeot3. Wegens de eerste aanrijding heeft Aegon op 2 december 20164 aan hem, na aftrek van het eigen risico, een schadevergoeding uitgekeerd van € 5.381,07. Wegens de tweede aanrijding heeft Aegon onderzoek laten doen door I-TEK, wat heeft geresulteerd in haar onderzoeksrapport van 6 juli 20175 en haar onderzoeksfacturen aan Aegon van € 11.398,20 en € 871,206. Bij brief van 5 maart 20187 heeft Aegon [appellant] in verband met beide aanrijdingen beschuldigd van verzekeringsfraude, hem meegedeeld de tweede aanrijdingschade niet te vergoeden en de (persoons-)gegevens van [appellant] op te nemen in het Incidentenregister Veiligheidszaken (doorgegeven aan het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van Verzekeraars) en in het Externe Verwijzingsregister volgens het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen en ten slotte betaling van de onderzoekskosten verlangd.

2.3
Na vermeerdering van eis heeft Aegon betaling van de onderzoekskosten ad € 12.269,40, terugbetaling van de schade-uitkering van € 5.381,07 alsmede de buitengerechtelijke kosten ad € 897,69, met wettelijke rente en proceskosten gevorderd. In reconventie heeft [appellant] veroordeling van Aegon gevorderd primair tot verwijdering en subsidiair tot beperking van de duur van zijn registraties en een verklaring voor recht dat hij de onderzoekskosten niet is verschuldigd, alles met veroordeling van Aegon in de proceskosten.

2.4
Na stukkenwisseling en een comparitie van partijen heeft de kantonrechter in haar eindvonnis van 24 maart 2020 (verder: het vonnis) de conventie toegewezen en de reconventie afgewezen en daarbij telkens [appellant] veroordeeld in de proceskosten.

2.5
Daartegen richt [appellant] zijn zes grieven in hoger beroep. Daarbij heeft hij zijn eis in reconventie vermeerderd met een vordering tot vergoeding van de tweede aanrijdingschade ad € 7.867,69 met de wettelijke rente. Aegon heeft daartegen geen bezwaar gemaakt en het hof ziet ook ambtshalve geen grond om de vermeerdering van eis wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten, zodat de vermeerderde eis toelaatbaar is8.

3
De motivering van de beslissing in hoger beroep

criterium verzekeringsfraude

3.1
Volgens de polisvoorwaarden9 vergoedt Aegon geen schade: “Als je met opzet verkeerde informatie hebt gegeven of belangrijke informatie hebt achtergehouden bij het afsluiten van de verzekering of bij het melden van de schade.” Volgens artikel 7:941 lid 5 in verband met lid 2 BW vervalt het recht op uitkering indien de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde een verplichting om de verzekeraar alle inlichtingen te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkering te beoordelen, niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. Van deze bepaling kan op grond van artikel 7:943 lid 2 BW niet ten nadele van de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde worden afgeweken. Daarom zal hier aan het voor [appellant] gunstiger artikel 7:941 BW worden getoetst. Onderzocht moet dan worden of bij [appellant] de bedoeling heeft voorgezeten de verzekeraar te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die de verzekeraar zonder de schending van de mededelingsplicht niet zou hebben verstrekt10. De stelplicht en bewijslast hiervan rusten op Aegon omdat zij zich op verzekeringsfraude beroept ter bevrijding van haar verplichtingen onder de polis.

de stellingen van Aegon

3.2
Wat betreft de eerste aanrijding baseert Aegon haar vordering tot terugbetaling van de schade-uitkering van € 5.381,07 op onverschuldigde betaling, hetzij omdat [appellant] daarbij verzekeringsfraude zou hebben gepleegd hetzij omdat [appellant] de werkelijke toedracht van de aanrijding niet heeft aangetoond zodat zij om die reden niet tot uitkering onder de polis zou zijn verplicht. Ook bij deze tweede grondslag rusten de stelplicht en de bewijslast van de gestelde onverschuldigde betaling op Aegon.

(on-)deugdelijk onderzoeksrapport? Hoor en wederhoor

3.3
Aegon baseert haar standpunt grotendeels op het onderzoeksrapport van I-TEK van 6 juli 2017. [appellant] vindt dat het geen deugdelijk en zorgvuldig onderzoek betreft omdat Aegon hem eerst in de gelegenheid had moeten stellen om de verdenking te weerleggen, zodat geen sprake is geweest van hoor en wederhoor. Het onderzoeksrapport is hem pas verstrekt op 19 december 2019, nadat hij op 4 december 2017 zijn Audi had verkocht en pas in maart 2018 de weigeringsbrief van Aegon van 5 maart 2018 had ontvangen.

3.4
Het hof gaat hierin niet mee. Bij het verhoor van [appellant] van 24 mei 201711 heeft I-TEK hem, uitdrukkelijk namens Aegon, expliciet en uitvoerig geconfronteerd met de onderzoeksbevindingen en fraudeverdenking en hem in de gelegenheid gesteld daarop te reageren, wat [appellant] ook heeft begrepen blijkens zijn verklaring: “De aanrijding heeft wel plaatsgevonden. U kunt wel denken dat dit niet zo is maar ik was erbij en het is wel zo.” Toen hij zijn, volgens hem kapotte, auto op 4 december 2017 verkocht, had [appellant] nog geen tweede schade-uitkering ontvangen. Hij moest op dat moment redelijkerwijs begrijpen dat Aegon de tweede aanrijdingschade al langer in onderzoek had en daarover nog geen beslissing had genomen. In die situatie had hij met Aegon overleg kunnen plegen over zijn plan om zijn auto, volgens hem met veel verlies, te verkopen en over de gevolgen ervan voor een eventuele contra expertise. Niet Aegon maar [appellant] zelf heeft zich, door de auto toch te verkopen, in de onmogelijkheid gebracht om tegenonderzoek aan de auto te (laten) verrichten. Overigens sluit dit niet uit dat [appellant] nog steeds de met schadefoto’s gestaafde bevindingen van I-TEK in haar onderzoeksrapport kon en kan bestrijden en/of door een tegendeskundige laten beoordelen. Het onderzoeksrapport van I-TEK is dus op zichzelf gewoon bruikbaar en legt als zodanig ook gewicht in de schaal. Daarop mocht Aegon haar brief van 5 maart 201812 in redelijkheid baseren zonder voorafgaand nader verhoor van of contact met [appellant] . Naar aanleiding daarvan heeft overigens nog correspondentie plaatsgevonden tussen (de rechtsbijstandsverzekeraar van) [appellant] en Aegon die niet tot herziening van het standpunt van Aegon heeft geleid13.

eerste aanrijding en -schade; track & trace systeem

3.5
Het onderzoeksrapport heeft zich, niet onbegrijpelijk, geconcentreerd op de tweede aanrijdingschade en vandaaruit op herstel van de eerste aanrijdingschade, maar in mindere mate op de toedracht van de eerste aanrijding.

De eerste aanrijding had volgens de opgave van [appellant] op het aanrijdingsformulier om 20:45 of 21:45 uur plaatsgevonden en volgens zijn verklaring aan I-TEK14 doordat hij, rijdend over de Lonnekerbrugstraat te Enschede in de richting van de Kanaalstraat op ongeveer 500/600 meter voorbij Kringloopwinkel Het Goed (gevestigd op nummer 99), werd aangereden door een Mercedesbusje van Bo-Rent dat ineens schuin achteruit reed en met de metalen achterstootbalk tegen de rechterzijde van de Audi aanreed.

Over de eerste aanrijdingschade concludeert het onderzoeksrapport15:

“• De Audi Q7 kan op enig moment aan de rechterzijde beschadigd zijn geraakt als gevolg van de stootbalk van de Mercedes, waarna de kunststoflijst van het spatscherm niet en het rechter spatscherm en het rechter voorportier wél zijn gerepareerd.

• De door de verzekerde opgegeven schadelocatie van 21 november 2016 bevond zich echter op een afstand van ongeveer 300 meter van de locatie waar de Mercedes volgens de GPS- gegevens geparkeerd had gestaan.

De onderzoekers van I-TEK hebben van Bo-Rent in verband met het track & trace systeem de GPS-gegevens gekregen waaruit volgt16 dat het Bo-Rent busje zich op 21 november 2016 om 20:26 uur en om 21:11 uur bevond in het bedrijfspand van Autoreparatie TBA aan de Reulver 82, om 21:13 uur vóór dat bedrijfspand en om 21:22 uur en 21.50 uur aan de Lonnekerbrugstraat 83 voor Autocentrum Kosmos aan de straatzijde. De onderzoekers van I-TEK maken hieruit op dat het busje om 20:45 uur geparkeerd stond in het bedrijfspand van Autoreparatie TBA aan De Reulver 82 in Enschede en om 21:45 uur voor Autocentrum Kosmos aan de Lonnekerbrugstraat 83 in Enschede, welke locaties op 300 meter liggen van de locatie waar de aanrijding volgens [appellant] had plaatsgevonden.

3.6
Mét [appellant] is het hof echter van oordeel dat hieruit niet, tenminste niet met een voldoende mate van zekerheid, volgt dat de aanrijding niet kan hebben plaatsgevonden zoals [appellant] heeft verklaard.

Het track & trace systeem van het busje registreerde niet de gereden route maar alleen de markeerpunten waar het busje heeft stilgestaan. Als niet is geregistreerd dat het busje op de door [appellant] genoemde schadelocatie was, dan kan dit hierin zijn verklaring vinden dat het busje aan het rijden was. Dat het busje na het ongeluk niet als stilstaand op de schadelocatie zou zijn geregistreerd, sluit niet uit dat de aanrijding daar toch heeft plaatsgevonden. Goed is immers denkbaar dat het busje na de aanrijding, waarvan het tijdstip niet voldoende exact vaststaat, is verplaatst en dat daar het schadeformulier pas is ingevuld.

Daar komt bij dat de Audi volgens het onderzoeksrapport17 aan de rechterzijde beschadigd kan zijn geraakt als gevolg van de stootbalk van de Mercedes. Het schadebeeld kan dus goed kloppen en is in ieder geval niet ontzenuwd. In het licht hiervan heeft Aegon onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd om aan te nemen dat de aanrijding niet kan hebben plaatsgevonden zoals [appellant] heeft opgegeven en nog minder dat [appellant] bij zijn schademelding, die misschien qua plaats (300 meter in dezelfde straat) en/of tijdstip (een uur eerder of later) niet heel erg concreet was, de bedoeling zou hebben gehad om Aegon te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die zij zonder de schending van de mededelingsplicht niet zou hebben verstrekt.

Dat de, uitbetaalde, aanrijdingschade, afgezien van het voorgaande, geen onder de polis gedekt risico zou betreffen, heeft Aegon evenmin voldoende voor haar vordering uit onverschuldigde betaling onderbouwd.

Het op deze kwestie toegespitste bewijsaanbod van Aegon18 wordt gepasseerd omdat zij daarvoor onvoldoende heeft gesteld.

De vordering tot terugbetaling van de schade-uitkering van € 5.381,07 zal daarom alsnog worden afgewezen.

tweede aanrijding en -schade

3.7
Volgens [appellant] verklaring aan I-TEK19 heeft de tweede aanrijding als volgt plaatsgevonden. Hij reed met zijn Audi vanuit het centrum van Enschede over de Haaksbergerstraat de rotonde op met de Ferdinand Bolstraat. Vanaf die straat reed een zwarte Peugeot stationwagen de rotonde op en kwam toen met de voorzijde tegen de beide portieren aan de rechterzijde van de Audi, waardoor daaraan schade ontstond en de Peugeot aan de voorzijde zodanig werd beschadigd dat deze vloeistof lekte.

Over de tweede aanrijdingschade concludeert het onderzoeksrapport20:
• Volgens opgave van verzekerde was de schade in het jaar 2016 gerepareerd.
• Hij kon de betaling van het schadeherstel echter niet aantonen.
• Volgens opgave van de eigenaar van MS Autospuiterij en Schadeherstel was de Audi in de maand januari van het jaar 2017 in zijn bedrijf gespoten.
• Aanvankelijk zou hij dit onderbouwen middels zijn boekhouding maar later deelde hij mede dat de onderhavige reparatie niet was opgenomen in de boekhouding.
• Het is niet aannemelijk dat de door verzekerde gepresenteerde schade van 9 maart 2017 op gepresenteerde wijze is ontstaan. Volgens opgave van verzekerde ontstond deze schade als gevolg van een aanrijding met de Peugeot.
• Op de Audi waren geen zwarte laksporen aanwezig.
• De motorkap en de belde voorspatborden van de Peugeot bevatten slechts enkele lichte krassen en bevatten geen zichtbare deuken. De motorkap sloot goed aan op de beide spatborden en portieren aan de voorzijde. De sluitnaden van de motorkap tussen de spatborden en de portieren waren op het oog gelijkmatig.
• Volgens opgave van verzekerde had hij op 9 maart 2017 contact opgenomen met de heer [naam1] . Deze was ter plaatse gekomen en had het aanrijdingsformulier voor verzekerde ingevuld.
• In de gesprekspecificatie van het mobiele telefoonnummer van verzekerde van provider T-Mobile en tevens in de beide prepaid-toestellen die verzekerde ter beschikking stelde, is het mobiele telefoonnummer van de heer [naam1] niet aangetroffen.
• Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat, gelet op de locaties waar de Mercedes van Bo Rent volgens het track- en tracesysteem is geweest, op 21 november 2016, er kennelijk een relatie bestaat tussen verzekerden, betrokkenen en tegenpartij(en).”

In hoger beroep heeft [appellant] alsnog een factuur overgelegd van MS Autospuiterij & Schadeherstel van 8 december 2016 aan [appellant] voor spuitwerk aan diverse delen en schadeherstel van een Audi Q7 voor een bedrag van € 2.057 inclusief btw21, waarvan Aegon de echtheid bestrijdt.

3.8
Het hof vindt de conclusies onder de laatste drie weergegeven bullets van het onderzoeksrapport te speculatief om daarmee rekening te houden. Het gaat om de kernvragen of de Audi vóór de beweerde tweede aanrijding wel volledig was gerepareerd, zoals [appellant] destijds heeft aangevoerd, en of de beweerde tweede aanrijding wel heeft plaatsgevonden.

3.9
Aegons schade expert [naam2] heeft per mail van 16 maart 2017 bericht22:

Gezien het schadebeeld aan de rechterzijde heeft het schadeherstelbedrijf (Stoeten, hof) contact met mij opgenomen. Dit vanwege het feit dat er schade aan het voertuig zit die niet door één evenement kan zijn veroorzaakt.

Na onderzoek blijkt dat dit voertuig op 21-11-2016 ook een aanrijding heeft gehad met een schade aan de rechterzijde. Zie hiervoor schadenummer [nummer] .

Uit de foto‘s blijkt dat de schade van 21-11-2016 met name aan de onderzijde van de portieren nog aanwezig is en dus niet is hersteld.”

3.10
De onderzoekers van I-TEK hebben van Stoeten van het gelijknamige schadebedrijf vernomen23 dat naar zijn mening de schade aan de Audi niet kon zijn ontstaan door één aanrijding en dat het portierslot aan de passagierszijde van de Audi niet was vervangen na de aanrijding op 21 november 2016. Onderzoekers hebben onder meer de schadebeelden van de Audi en van de Peugeot onderzocht. Het onderzoeksrapport vermeldt daarover, samengevat, het volgende.

Naar de mening van onderzoekers wijken de schadebeelden zodanig van elkaar af dat het niet mogelijk is dat de schade aan de Audi het gevolg is van een aanrijding met de Peugeot. Zo zijn er op de rechterzijde van de Audi geen zwarte lakresten van de Peugeot aangetroffen, terwijl het wel logisch zou zijn dat dergelijke resten aanwezig zouden zijn na de door [appellant] omschreven aanrijding en gelet op het schadebeeld van de Audi. Daarnaast was de Peugeot dusdanig onbeschadigd dat het niet mogelijk is dat de schade aan de Audi het gevolg van een aanrijding met deze Peugeot zou zijn. De beide voorspatborden van de Peugeot bevatten slechts enkele lichte krassen en geen zichtbare deuken. Verder sloot de motorkap van de Peugeot goed aan op de beide spatborden en de portieren aan de voorzijde. De sluitnaden van de motorkap tussen de spatborden en de portieren waren op het oog gelijkmatig. Indien de Peugeot daadwerkelijk was ingereden op de Audi Q7 dan was het - gelet op de schade aan de Audi Q7 - niet mogelijk dat de Peugeot er zo relatief ongehavend uit had gezien - er zou dan (meer) schade aan die Peugeot zijn ontstaan. Maar dat is niet het geval. Het hof voegt daaraan toe dat de opmerking van [appellant] dat de Peugeot aan de voorzijde zodanig werd beschadigd dat deze vloeistof lekte toch indiceert dat de Peugeot aan de voorzijde aanzienlijke schade zou hebben opgelopen.

3.11
Het onderzoeksrapport vermeldt24 verder als de door [appellant] afgelegde verklaring:

• Toen was de Audi door zijn vriend [naam1] naar MS Autospuiterij gebracht.

Verzekerde wist dat de Audi daar was gespoten en daar had men tevens geregeld dat de Audi was uitgedeukt. Tevens had men geregeld dat er een nieuw slot in het voorportier aan de bestuurderszijde was gemonteerd.

• De schade aan de Audi was nog in het jaar 2016 gerepareerd, kort nadat verzekerde de schade-uitkering van zijn verzekeraar had ontvangen. Hij toonde middels zijn internetbankieren dat door zijn verzekeraar op 2 december 2016 € 5.381,07 aan hem was overgemaakt.”

3.12
De onderzoekers hebben onderzoek gedaan naar de herkomst van de Audi-onderdelen die zouden zijn vervangen. Het gaat daarbij om het portierslot en kunststof portierpanelen/lijsten. Het portierslot zou volgens de factuur van de toeleverancier van 2 februari 2017 aan Autoreparatie TBA zijn geleverd25, maar dit valt niet te rijmen met het herstel dat volgens [appellant] eerder op de factuurdatum 8 december 2016 zou hebben plaatsgevonden. En ook de bij een autosloperij gekochte vervangende kunststof portierpanelen bleken daar niet traceerbaar26, wat overigens geen verwondering wekt. Wel hebben de onderzoekers geconstateerd27 dat de kunststof lijst onderaan het spatscherm van de rechtervoorzijde twee evenwijdige krassen heeft die nagenoeg identiek zijn aan de krassen die zij hebben aangetroffen op de losse in de achterbak aangetroffen kunststof lijst. Dit zou volgens hen kunnen betekenen dat de krassen op die kunststof lijst niet zijn gerepareerd nadat schade-expert [naam2] de expertise had verricht. De schade aan het spatscherm en een gedeelte van het rechter voorportier is naar hun mening kennelijk wel op enig moment gerepareerd vóór 9 maart 2017. Dit laatste detail neemt echter niet weg dat de schade in ieder geval niet volledig was hersteld.

3.13
Zo vermeldt het onderzoeksrapport verder28:

Aan verzekerde is een foto getoond van de Audi die is genomen na de aanrijding van 9 maart 2017. Daarop zijn roestplekken aanwezig aan de onderzijde van de portieren aan de passagierszijde.
• Verzekerde vermoedde dat MS Autospuiterij de Audi dan slecht had gespoten.
• Toen de Audi klaar was na het herstel van de schade van 21 november 2016 was deze mooi en was er geen schade meer aanwezig.

Aan verzekerde zijn foto’s getoond van de Audi. Eén van deze foto’s had hij zelf ter beschikking gesteld en was door hem op 30 november 2016 gemaakt. De andere was door ondergetekende ( ... ) op 16 mei 2017 gemaakt.

Op beide foto’s was een kunststof lijst aanwezig aan de onderzijde van het rechter voorspatbord, achter het voorwiel. Op beide foto’s was dezelfde schade aanwezig.
• Verzekerde wist niet wanneer die schade was ontstaan. Hij wist dat de heer [naam1] uitsluitend de kunststof lijsten voor de beide portieren van de passagierszijde had laten vervangen en niet het gedeelte dat op de foto’s was afgebeeld.

3.14
Het komt er dus op neer dat, wat er ook zij van de factuur van 8 december 2016 en de verklaringen van (? red LSA LM) daarover in het onderzoeksrapport en in productie 929, het beweerde spuitwerk in ieder geval niet heeft plaatsgevonden op de onderzijde van de portieren waar roestplekken werden aangetroffen en dat de beschadigde kunststof lijsten niet zijn vervangen, terwijl ook het portierslot niet blijkt vervangen.

3.15
Tegen dit alles heeft [appellant] , afgezien van zijn meer algemene formele onderzoeksbezwaren, geen reëel inhoudelijk verweer gevoerd. Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, moet worden geconcludeerd dat [appellant] in strijd met de waarheid aan Aegon heeft meegedeeld 1) dat zijn Audi was aangereden door een Peugeot en 2) dat (anders dan [appellant] meent daaraan niet tegenstrijdig) zijn Audi tevoren volledig was hersteld, een en ander met de bedoeling Aegon te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die zij zonder deze schending van de mededelingsplicht niet, of in ieder geval niet in de omvang van de thans door hem in reconventie gevorderde schadevergoeding van € 7.867,69, zou hebben verstrekt. [appellant] heeft dus hier in twee opzichten verzekeringsfraude gepleegd, zodat enig recht op de tweede aanrijdingschade is vervallen en de kantonrechter de claim wegens die schade terecht heeft afgewezen.

onderzoekskosten

3.16
Door zijn hiervoor vastgestelde verzekeringsfraude, een onrechtmatig daad, heeft [appellant] Aegon op kosten gejaagd van het, relevant gebleken, onderzoeksrapport, van onweersproken € 12.269,40. Het onderzoek werd begonnen vanuit en grotendeels besteed aan de tweede aanrijdingschade en had vandaaruit betrekking op het herstel van de eerste aanrijdingschade en vervolgens ook op de toedracht van de eerste aanrijding. De omstandigheid dat op dit laatste punt uiteindelijk geen verzekeringsfraude is komen vast te staan, rechtvaardigt niet, zonder meer, naar redelijkheid en billijkheid om de onderzoekskosten in te perken. Deze kosten heeft de kantonrechter terecht met de wettelijke rente daarover toegewezen.

opname in diverse frauderegisters

3.17
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de door [appellant] gepleegde verzekeringsfraude de opname van zijn gegevens in het Incidentenregister Veiligheidszaken (doorgegeven aan het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van voor Verzekeraars) en in het Externe Verwijzingsregister volgens het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen30. Afgezien van zijn bewezen opzet heeft [appellant] niet bestreden dat zijn verzekeringsfraude voldoet aan de onder a. en b. vermelde criteria van artikel 5.2.1 van dat protocol. Wel bestrijdt hij dat Aegon het proportionaliteitsbeginsel onder c. in acht heeft genomen.

3.18
Aegon heeft in haar afwijzingsbrief van 5 mei 2018 de registratietermijn vanwege fraude in verband met beide aanrijdingschades en vanwege de onderzoekskostenvordering gesteld op 6 jaar in plaats van de maximale 8 jaar na opname in de registers31, zoals gemotiveerd in de proportionaliteitsafwegingen in een e-mail van haar afdeling Veiligheidszaken van 5 maart 201832. De eerste fraude is echter niet komen vast te staan, terwijl de tweede schade een belang van een kleine € 8.000 vertegenwoordigt. Daarin vindt het hof aanleiding om de registratietermijn als meer proportioneel terug te brengen tot vier jaar na de registratie. [appellant] heeft verder, afgezien van het algemene risico van afwijzingen en een hogere premie, geen concrete argumenten aangevoerd waarom de registratie niet had mogen plaatsvinden of tot minder dan vier jaar zou moeten worden bekort. De subsidiaire vordering van [appellant] in reconventie is daarom alsnog beperkt toewijsbaar zoals hieronder vermeld.

buitengerechtelijke kosten

3.19
Tegen de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten heeft [appellant] onder meer aangevoerd dat Aegon hem ten onrechte in een gerechtelijke procedure heeft betrokken, hem niet vooraf de mogelijkheid heeft geboden zijn kant van het verhaal te vertellen en direct heeft gekozen voor een gerechtelijke procedure. Deze laatste zinsnede moet worden gelezen in het licht van zijn verweer bij de kantonrechter33 dat Aegon niet of onvoldoende heeft gesteld dat zij die kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat deze betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning et cetera. Daartegenover heeft Aegon die kosten niet onderbouwd, zodat deze in hoger beroep alsnog zullen worden afgewezen.

bewijsaanbiedingen

3.20
Partijen hebben geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing moeten leiden. Daarom passeert het hof hun bewijsaanbiedingen.

4
De slotsom

4.1
Het hoger beroep slaagt maar beperkt en de vermeerderde eis in reconventie zal worden afgewezen, evenals de in conventie gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd behoudens enkele punten zoals hieronder vermeld.

4.2
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij is [appellant] terecht door de kantonrechter veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie, ook in de juiste omvang34, en zal hij eveneens in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

4.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Aegon zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht (verschotten) € 2.071
- salaris advocaat € 2.228 (2 punten x appeltarief II).

5
De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

5.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, van 24 maart 2020, behoudens de veroordeling in het dictum in conventie onder 5.2 tot betaling van € 897,69 aan buitengerechtelijke incassokosten, de veroordeling in het dictum in conventie onder 5.3 tot betaling van € 5.381,07 met rente en de afwijzing in het dictum in reconventie onder 5.5 van de vorderingen, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht:

5.2
wijst de vorderingen in conventie tot betaling van € 897,69 en van € 5.381,07 met de wettelijke rente af;

5.3
veroordeelt Aegon in reconventie om de duur van de registratie van [appellant] in het EVR, het IVR en het CBV-register in tijd te beperken tot vier jaar na de opname in de desbetreffende registers;

5.4
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Aegon vastgesteld op € 2.071 voor verschotten en op € 2.228 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;

5.5
wijst het meer of anders gevorderde af. ECLI:NL:GHARL:2022:1763