Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 010222 KG; Vordering tot verwijdering uit EVR en IVR afgewezen. Roekeloos rijden met 570 pk auto en opzettelijke misleiding

RBGEL 010222 KG; Vordering tot verwijdering uit EVR en IVR afgewezen. Roekeloos rijden met 570 pk auto en opzettelijke misleiding

1
De gronden van de beslissing

1.1.
Op 23 augustus 2020 heeft een aanrijding plaatsgevonden met de aan [eiser] in eigendom toebehorende auto (BMW 5-serie met kenteken [kentekennummer] ), waarbij op een industrieterrein de auto tegen een geparkeerde vrachtwagen is gereden. Ten tijde van de aanrijding werd de auto bestuurd door de heer [bestuurder] en was [eiser] inzittende. [eiser] heeft vanwege de aanrijding een schademelding gedaan bij Achmea.

1.2.
Na de schademelding heeft Achmea nader onderzoek laten verrichten door de heer Spätjens van P-CVD en opdracht gegeven voor een toedrachtonderzoek door de heer Drechsler. In het kader van het toedrachtonderzoek zijn [bestuurder] en [eiser] tweemaal gehoord. Het tweede interview van [eiser] heeft digitaal plaatsgevonden, waarbij aan [eiser] beelden zijn getoond die gemaakt zijn door een beveiligingscamera van het industrieterrein. Ten aanzien van dat interview stelt [eiser] thans dat hij de beelden slecht kon zien en dat daarom zijn verklaring tijdens het tweede interview op punten niet klopt.

1.3.
Achmea concludeert uit haar onderzoek dat [eiser] haar opzettelijk heeft getracht te misleiden door onjuist te verklaren over de toedracht van de aanrijding om toch een schade uitkering te krijgen. Achmea concludeert ook dat sprake is geweest van roekeloos rijden. Achmea heeft de autoverzekering wegens fraude beëindigd en de persoonsgegevens van [eiser] op basis van de door haar gehanteerde proportionaliteitsmatrix voor de duur van 8 jaar opgenomen in haar Incidentenregister (IVR) en in het Externe Verwijzingsregister (EVR). Achmea heeft daarnaast SODA opdracht gegeven tot het treffen van incassomaatregelen om de door Achmea aan de verzekeraar van de vrachtwagen uitgekeerde schadevergoeding van [eiser] terugbetaald te krijgen.

1.4.
In opdracht van [eiser] heeft MVOA een onderzoek uitgevoerd. [eiser] concludeert uit dit onderzoek dat geen sprake is van roekeloos rijden, dat [bestuurder] 65 km per uur heeft gereden waar een maximum snelheid van 50 km per uur gold en dat [bestuurder] weliswaar snel is opgetrokken, maar daarbij slechts de helft van de mogelijke voertuigversnelling heeft gehaald.

1.5.
[eiser] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Achmea veroordeelt om binnen vijf dagen na het wijzen van dit vonnis alle persoonsgegevens van [eiser] te verwijderen en verwijderd te houden uit het IVR, het EVR en overige (fraude)registers, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert [eiser] de veroordeling van Achmea tot primair uiterlijk binnen vijf dagen na het wijzen van dit vonnis SODA te gebieden de op [eiser] toepasselijke incassomaatregelen te staken, op straffe van een dwangsom, dan wel subsidiair terugbetaling van hetgeen [eiser] aan SODA heeft betaald c.q. zal betalen. Tot slot vordert [eiser] de veroordeling van Achmea in de proceskosten.

1.6.
De vordering die betrekking heeft op de incassomaatregelen van SODA (zowel primair als subsidiair) wijst de voorzieningenrechter af vanwege gebrek aan spoedeisend belang. De vordering komt neer op een geldvordering en voldoet niet aan de voor een geldvordering geldende hoge eisen voor het aannemen van spoedeisend belang, zoals door Achmea ook is aangevoerd.

1.7.
Het spoedeisend belang van de vordering tot verwijdering van de persoonsgegevens uit het IVR, het EVR en de overige registers volgt uit de onvoldoende weersproken stellingen van [eiser] .

1.8.
Vast staat dat de hier bedoelde registraties verstrekkende gevolgen hebben. Het is immers voldoende aannemelijk dat een persoon van wie de gegevens zijn geregistreerd niet, of althans slechts onder zeer ongunstige voorwaarden, een nieuwe verzekering elders kan afsluiten zolang deze registratie voortduurt. Beoordeeld moet worden of voorshands voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure komt vast te staan dat Achmea heeft voldaan aan de voorwaarden voor opname van de persoonsgegevens van [eiser] in het IVR en het EVR. Gelet op de voor de verzekerde verstrekkende gevolgen van de registratie volgt uit vaste rechtspraak dat hoge eisen moeten worden gesteld aan de grond(en) voor opname in deze registers. Ter beoordeling ligt voor of aannemelijk is dat er sprake is van roekeloos rijden en/of opzettelijke misleiding.

Roekeloos rijden aannemelijk?

1.9.
Achmea stelt dat sprake is van roekeloos rijden doordat met een auto met een vermogen van 570 pk vanuit stilstand vol gas is weggereden in een smalle straat waar vrachtwagens stonden geparkeerd, terwijl het beveiligingssysteem van de auto bewust is uitgeschakeld. Ter onderbouwing wijst ze op de beelden van de beveiligingscamera en de aangetroffen bandensporen. Onder deze omstandigheden is volgens Achmea de kans op het ontstaan van schade groot. Hoewel de voorzieningenrechter de beelden van de beveiligingscamera niet heeft gezien, is in ieder geval tussen partijen niet (meer) in geschil dat de auto vanuit stilstand snel is opgetrokken en dat de zichtbare bandensporen acceleratiesporen zijn. Evenmin staat ter discussie dat het een auto betreft van bovengemiddeld vermogen (in ieder geval de door [eiser] gestelde 560 pk). Dat [eiser] de beveiligingssystemen heeft uitgeschakeld is niet voldoende aannemelijk geworden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is met de auto van [eiser] op het moment van de aanrijding roekeloos gereden. Het roekeloos rijden zit in het vanuit stilstand snel optrekken met een auto met een bovengemiddeld vermogen in een smalle straat met geparkeerde (vracht)auto’s en daarbij in de korte afstand tot de plaats van botsing met de vrachtwagen een snelheid bereiken van 65 km per uur. Dat niet vol vermogen is opgetrokken, zoals [eiser] heeft gesteld, doet niet af aan de roekeloosheid van het rijgedrag gelet op het bovengemiddeld vermogen van de auto.

Opzettelijke misleiding aannemelijk?

1.10.
Vervolgens acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat sprake is van opzettelijke misleiding. Tijdens het eerste interview met Drechsler heeft [eiser] over het ontstaan van de aanrijding verklaard dat: “ [bestuurder] reed in mijn BMW op de Savannahweg in Utrecht. [bestuurder] wilde remmen maar hij gaf per ongeluk gas. Waarvoor [bestuurder] wilde remmen weet ik niet, misschien voor een zijstraat. De BMW maakte een bak herrie door het gas geven. [bestuurder] raakte de macht over het stuur kwijt en reed rechts tegen een geparkeerde vrachtwagen aan”. In deze verklaring heeft [eiser] in ieder geval de indruk gewekt dat hij uit eigen waarneming heeft verklaard. Vervolgens heeft [eiser] zonder aarzeling verklaard dat de auto 30 km per uur reed. In de eerste verklaring heeft [eiser] op geen enkel moment verklaard de toedracht niet zelf te hebben waargenomen. Pas na het zien van de beelden komt [eiser] terug op zijn verklaring. De beelden en de metingen uit de auto geven een hele andere toedracht weer dan is verklaard, namelijk het vanuit stilstand vol gas wegrijden, optrekkend tot een snelheid van 65 km per uur. Dat [eiser] deze toedracht als bijrijder niet heeft opgemerkt acht de voorzieningenrechter niet geloofwaardig. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zowel een bestuurder als een bijrijder voelt of een auto stil staat of dat wordt opgetrokken en juist gas wordt gegeven. Met zijn eerste verklaring over de toedracht en de snelheid heeft [eiser] dan ook al naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter getracht Achmea te misleiden. Daar komt bij dat de vergissing van [bestuurder] – het gaspedaal indrukken terwijl hij wilde remmen - volgens de eerste verklaring van [eiser] plaatsvond terwijl de auto aan het rijden was, hetgeen niet logisch is omdat het gaspedaal dan al werd ingedrukt. De onjuistheden in de verklaringen van [eiser] leiden daarmee al tot de voorlopige conclusie dat [eiser] heeft getracht Achmea te misleiden om een (hoger) schadebedrag uitgekeerd te krijgen. Of [eiser] wel of niet onjuist heeft verklaard over het tijdstip van de aanrijding en of het bandenspoor al dan niet is veroorzaakt door het uitzetten van het beveiligingssysteem en of is weggereden met rokende banden is daarbij buiten beschouwing gelaten.

1.11.
Gelet op deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat sprake is van roekeloos rijden en opzettelijke misleiding. Dit betekent dat de conclusie in dit kort geding is dat voldoende aannemelijk is dat aan de voorwaarden voor registratie is voldaan, zodat de registraties in het IVR en het EVR niet hoeven te worden verwijderd. In de door Achmea ingevulde proportionaliteitsmatrix staat echter als verzwarende omstandigheid dat [eiser] een valse politieaangifte heeft gedaan. Bij de stukken bevindt zich alleen een proces-verbaal van bevindingen en geen proces-verbaal van aangifte. Daarnaast is in het proces-verbaal alleen een verklaring van [bestuurder] opgenomen en niet van [eiser] . Dit betekent dat dit ten onrechte als verzwarende omstandigheid is opgenomen. De proportionaliteitsmatrix komt zonder die verzwarende omstandigheid uit op 13 punten, een totaal dat eveneens staat voor een opname in de registers van 8 jaar. ECLI:NL:RBGEL:2022:156