RBMNE 100724 onregelmatigheden bij huurinkomsten; feitenonderzoek, geen persoonlijk onderzoek; opname in GA wel, opname in IVR niet geoorloofd
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 100724 onregelmatigheden bij huurinkomsten; feitenonderzoek, geen persoonlijk onderzoek; opname in GA wel, opname in IVR niet geoorloofd
- verkeersongeval; vaststelling causaal verband niet geschikt voor deelgeschil; nadere bewijsvoering noodzakelijk
- toegewezen cf verzoek, 19 uur x € 230,00 + 21% = € 5.287,70
2. De feiten
2.1.
Op 14 december 2019 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden waar [verzoeker] en een verzekerde van Nationale-Nederlanden bij betrokken waren. Nationale-Nederlanden heeft namens haar verzekerde aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. [verzoeker] claimt daarvoor (letsel)schade.
2.2.
Op 12 februari 2020 stuurt de toenmalige belangenbehartiger van [verzoeker] enkele documenten ter onderbouwing van de schadeclaim, waaronder het rapport van 15 januari 2020 van het door [verzoeker] ingeschakelde [naam] . Hierin wordt onder andere beschreven dat [verzoeker] op dat moment klachten heeft bij de onderrug, zijn rechterbeen en lies. Volgens het rapport kan [verzoeker] zijn werk als verhuurder van panden (waaronder onderhoud en reparaties) niet verrichten door zijn klachten. De in het rapport beschreven schade bestaat tot dan toe uit een bedrag van € 3.760,50, met nog een aantal openstaande posten. Er wordt onder andere verlies verdienvermogen opgevoerd (€ 1.380,-, omdat hij minder huur kan vragen voor twee kamers die hij verhuurt, omdat hij de noodzakelijke opknapwerkzaamheden niet kan verrichten) en de kosten van een kapotte ketel (€ 400,-, omdat [verzoeker] deze normaal gesproken zelf vervangt, maar hij heeft vanwege zijn klachten nu iemand anders moeten inschakelen. Verder heeft [verzoeker] ook een nota voor de huur van een auto opgevoerd.
2.3.
Op 9 april 2020 vindt er een gesprek plaats tussen [verzoeker] en de personenschade expert van Nationale-Nederlanden. Naar aanleiding van dit gesprek worden door de belangenbehartiger van [verzoeker] twee huurovereenkomsten overgelegd en wordt een offerte opgemaakt voor het opknappen van twee kamers die niet verhuurd konden worden.
2.4.
Op 25 juni 2020 bericht de toenmalige belangenbehartiger dat er brand is geweest in de gezamenlijke hal van de verhuurde kamers in één van de panden van [verzoeker] . Hierbij is schade ontstaan. Daarbij is aangegeven dat [verzoeker] deze schade niet zelf kon herstellen, vanwege aanhoudende klachten na het ongeval, en dat daarvoor een offerte is opgevraagd.
2.5.
De schadeclaim gaf Nationale-Nederlanden aanleiding tot onderzoek door de afdeling Speciale Zaken van Nationale-Nederlanden.
2.6.
Op 30 maart 2021 en 14 april 2021 heeft [verzoeker] gesproken met de heer [C] , onderzoeker bij de afdeling Speciale Zaken van Nationale-Nederlanden. Vervolgens is door de belangenbehartiger van [verzoeker] aanvullende informatie verstrekt op 18 mei 2022. Op 24 mei 2022 en 7 juni 2022 heeft [verzoeker] wederom gesproken met [C] .
2.7.
Op 31 maart 2023 bericht Nationale-Nederlanden [verzoeker] (voor zover relevant) als volgt over het op 30 maart 2023 afgeronde onderzoek als volgt:
“Conclusie
Uit het onderzoek is gebleken, dat u verschillende, gedeeltelijk tegenstrijdige en gedeeltelijk onjuiste verklaringen hebt afgelegd over uw schadeclaim bij Nationale-Nederlanden. Nationale-Nederlanden stelt zich daarbij op het standpunt, dat zij het redelijke vermoeden heeft, dat u dit opzettelijk heeft gedaan om Nationale Nederlanden te misleiden om een hogere vergoeding te krijgen dan waar u mogelijk recht op heeft.
Wat zijn de gevolgen voor u
Opzeggen verzekering(en)
Omdat de vertrouwensbasis voor het voortzetten van een overeenkomst met u ontbreekt zullen we de volgende verzekeringen, welke u bij OHRA heeft afgesloten (OHRA is een onderdeel van Nationale Nederlanden Group), per eerstkomende contract-vervaldatum beëindigen:
(…)
Registraties
Wij hebben uw (persoonsgegevens opgenomen in de Gebeurtenissenadministratie en het Intern Verwijzingsregister (IVR) van NN Group. In overeenstemming met de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars gebruiken wij deze administratie voor het registreren van gegevens ter waarborging van de veiligheid en integriteit van de financiële sector.
(…)
3 Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] verzoekt, samengevat, dat de rechtbank:
I. voor recht verklaart dat het in opdracht van Nationale-Nederlanden uitgevoerde fraudeonderzoek/persoonlijk onderzoek op onrechtmatige gronden is uitgevoerd, en onrechtmatig jegens [verzoeker] is geweest, en dat het dientengevolge onrechtmatig verkregen bewijs niet door Nationale-Nederlanden mag worden meegewogen bij de beoordeling van de schadezaak van [verzoeker] ,
II. de eenzijdige opzegging door Nationale-Nederlanden van de verzekeringsovereenkomsten met polisnummer [polisnummer] vernietigt en Nationale-Nederlanden veroordeelt om deze overeenkomsten voort te zetten,
III. beveelt dat Nationale-Nederlanden de registratie van de persoonsgegevens van [verzoeker] in het Intern Verwijzingsregister en de Gebeurtenissenadministratie van NN Group binnen zeven dagen na betekening ongedaan maakt,
IV. voor recht verklaart dat er sprake is van een causaal verband tussen de door [verzoeker] ervaren klachten en beperkingen en het ongeval van 14 december 2019 en Nationale-Nederlanden volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het verkeersongeval en dat zij uit dien hoofde verplicht is de schade die [verzoeker] dientengevolge heeft geleden, nader op te maken bij staat, volledig dient te vergoeden,
V. de kosten van dit deelgeschil inclusief de nakosten aan de zijde van [verzoeker] begroot, inclusief het door hem betaalde griffierecht, en Nationale-Nederlanden te veroordelen tot betaling van dit bedrag binnen veertien dagen nadat beschikking is gewezen in deze zaak, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na beschikking tot aan de dag der algehele betaling.
3.2.
Het verzoek onder II is door [verzoeker] ter zitting ingetrokken en behoeft daarom geen bespreking meer.
3.3.
[verzoeker] heeft aan de andere verzoeken - kort samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. [verzoeker] betwist dat hij opzettelijk onjuiste informatie over de aard en omvang van zijn schadeclaim heeft verstrekt aan Nationale-Nederlanden. Er was geen grondslag voor het fraude-onderzoek / persoonlijk onderzoek en het opnemen van zijn gegevens in de Gebeurtenissenadministratie (GA) en het Intern Verwijzingsregister (IVR). De opname van zijn gegevens in het IVR heeft grote gevolgen voor [verzoeker] , zoals het niet kunnen afsluiten van verzekeringen (of alleen tegen een veel hogere premie) bij andere maatschappijen en de opzegging van de polis(sen) bij zijn eigen verzekeraar OHRA.
[verzoeker] heeft sinds het ongeval klachten aan de onderrug, rechterlies en aan het rechterbeen en deze klachten zijn volgens hem door het ongeval veroorzaakt. Er is sprake van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, die voor het ongeval niet bestonden en waarvoor geen alternatieve oorzaak bestaat zodat het causaal verband gegeven is, aldus [verzoeker] .
3.4.
Nationale-Nederlanden voert verweer. Volgens Nationale-Nederlanden moeten alle verzoeken worden afgewezen. Zij geeft aan dat er geen persoonlijk onderzoek is verricht, maar een feitenonderzoek. De uitkomsten van dat onderzoek mocht zij dan ook gebruiken.
Die bevindingen geven voldoende grond (een vermoeden van fraude) om zijn gegevens in haar GA en IVR op te nemen.
Het verzoek dat ziet op het vaststellen van het causaal verband tussen ongeval en letsel (verzoek onder IV) leent zich volgens Nationale-Nederlanden niet voor behandeling in deelgeschil.
4 De beoordeling
Zaak geschikt voor deelgeschillenprocedure
4.1.
De deelgeschilprocedure (als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv) geeft betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. Dit om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. De rechtbank is van oordeel dat de zaak zich in beginsel leent voor een behandeling in deelgeschil, wat tussen partijen ook niet ter discussie staat. De rechtbank zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen. Ten aanzien van verzoek IV verschillen partijen van mening ten aanzien van de vraag of dat verzoek zich leent voor behandeling in dit deelgeschil. De rechtbank komt daar bij de bespreking van verzoek IV op terug.
Het verzoek onder I (verklaring voor recht dat onderzoek door Nationale-Nederlanden onrechtmatig was)
4.2.
[verzoeker] verzoekt onder I dat de rechtbank voor recht verklaart dat het in opdracht van Nationale-Nederlanden uitgevoerde fraudeonderzoek/persoonlijk onderzoek op onrechtmatige gronden is uitgevoerd, en onrechtmatig jegens [verzoeker] is geweest, en dat het daardoor onrechtmatig verkregen bewijs niet door Nationale-Nederlanden mag worden meegewogen bij de beoordeling van de schadezaak van [verzoeker] ,
4.3.
De vraag die al eerste moet worden beantwoord is of het door Nationale-Nederlanden verrichte onderzoek een fraudeonderzoek/persoonlijk onderzoek dan wel een feitenonderzoek betreft. De Gedragscode Persoonlijk Onderzoek (hierna: GPO) van het Verbond van Verzekeraars definieert een feitenonderzoek als ‘Het onderzoek dat wordt ingesteld naar de feiten, omstandigheden en gedragingen van betrokkene die nodig zijn voor de beoordeling van een verzekeringsaanvraag, lopende verzekeringsovereenkomst, schademelding of andere aanspraak op uitkering of prestatie.’ Het persoonlijk onderzoek wordt gedefinieerd als: ‘Het onderzoek, volgend op een feitenonderzoek, naar gedragingen van betrokkene waarbij bijzondere onderzoeksmethoden en of bijzondere onderzoeksmiddelen worden gebruikt, dat inbreuk maakt of kan maken op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene.’
In de situatie dat een onderzoek wordt verricht maakt de GPO dus onderscheid tussen een fase waarin feitenonderzoek plaatsvindt en een daaropvolgende fase waarin het persoonlijk onderzoek plaatsvindt. De GPO geeft uitsluitend nadere regels voor het persoonlijk onderzoek, omdat dit onderzoek inbreuk maakt, of kan maken, op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Het persoonlijk onderzoek richt zich primair op de persoon van de betrokkene. Het feitenonderzoek richt zich op de feiten die nodig zijn om (bijvoorbeeld) een claim te kunnen beoordelen. Het persoonlijk onderzoek kan worden ingesteld wanneer het verrichte feitenonderzoek geen of onvoldoende uitsluitsel geeft voor de te nemen beslissing of wanneer gerede twijfel is ontstaan over de juistheid of volledigheid van de uitkomst van het feitenonderzoek, zodanig dat een redelijk vermoeden van fraude is ontstaan.
4.4.
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is geweest van een persoonlijk onderzoek, maar van een feitenonderzoek. Het onderzoek richtte zich op de omvang van de schade en de feiten en omstandigheden in dat kader. Het onderzoek bestond uit het nader beoordelen van stukken die [verzoeker] zelf had aangeleverd en het naar aanleiding daarvan in een interview stellen van vragen aan [verzoeker] . Het enkele feit dat persoonlijk met [verzoeker] werd gesproken, maakt niet dat het een persoonlijk onderzoek betrof. De grens tussen een feitenonderzoek en persoonlijk onderzoek is niet altijd duidelijk te bepalen, maar in dit geval is het de grens naar een persoonlijk onderzoek niet overgegaan. Het onderzoek was primair gericht op het in kaart brengen van de reële schadeomvang.
4.5.
Er heeft dus geen (onrechtmatig) persoonlijk onderzoek plaatsgevonden. Daarom moet het verzoek onder I worden afgewezen.
4.6.
Overigens is de rechtbank van oordeel dat ook het feitenonderzoek niet onrechtmatig was (en de uitkomsten daarvan ook gebruikt kunnen worden bij de verdere afwikkeling van de claim). Er was gelet op een aantal onregelmatigheden in de door [verzoeker] aangeleverde informatie, voldoende aanleiding voor Nationale-Nederlanden om een en ander nader te onderzoeken en vragen beantwoord te laten worden. De schadebehandelaar was immers onder andere opgevallen dat:
-
op de overgelegde nota van de huurauto een aantal gegevens ontbraken (het kenteken van de gehuurde auto, de kilometerstanden, de specificatie van de dagen dat de auto gehuurd werd), het huurbedrag niet marktconform was en op de nota het KVK-nummer en het btw-nummer van het verhuurbedrijf niet vermeld stonden;
-
ter onderbouwing van de schade twee huurovereenkomsten aan Nationale-Nederlanden waren verstrekt waarvan 1 innerlijk tegenstrijdigheden bevatte over de huurprijs en de tweede huurovereenkomst zag op een niet relevante periode;
-
de offerte voor het laten opknappen van de twee kamers die niet konden worden verhuurd opmerkelijkheden vertoonde, zoals een onduidelijk btw-percentage, ontbrekende informatie over de opdrachtnemer en een ongeldig btw-nummer;
-
dat één van de twee kamers die niet verhuurd zouden kunnen worden toch verhuurd was per 28 december 2019
-
dat de gemelde brand niet op de eerste verdieping had gewoed (waarvoor herstelkosten werden geclaimd), maar op de zolder.
Het verzoek onder III (verwijdering van gegevens uit GA en IVR)
4.7.
Verder ligt ter beoordeling voor of de (persoons)gegevens van [verzoeker] moeten worden verwijderd uit de Gebeurtenissenadministratie (GA) en het Intern Verwijzingsregister (IVR). Nationale-Nederlanden heeft de gegevens van [verzoeker] in deze registers opgenomen op grond van de Gedragscode verwerking persoonsgegevens verzekeraars van juni 2018 (hierna: de Gedragscode). Het is vaste rechtspraak dat de Gedragscode voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens. De Gedragscode dient tot uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of opname van de persoonsgegevens van [verzoeker] in voormelde registers gerechtvaardigd is.
4.8.
Op grond van de Gedragscode houden verzekeraars een GA bij ter waarborging van de veiligheid en integriteit van de dienstverlening en sector. De GA is een intern register. Gegevens in de GA zijn alleen inzichtelijk voor de afdeling Veiligheidszaken van de betreffende verzekeraar en de groep waar de verzekeraar onderdeel van is. In deze administratie worden gegevens bijgehouden die naar het oordeel van de Verzekeraar van belang kunnen zijn voor de kwaliteit, veiligheid en integriteit van de Verzekeraar, de Groep waartoe de Verzekeraar behoort en de verzekeringsbranche. Een “gebeurtenis” is volgens de Gedragscode een voorval dat de aandacht verlangt van een Verzekeraar vanwege een mogelijk effect op de veiligheid en integriteit van de bedrijfsvoering, werknemers, klanten, overige relaties en de verzekeringsbranche. Het kan daarbij gaan om uiteenlopende gebeurtenissen, waarbij niet vereist is dat er sprake is van verzekeringsfraude of onrechtmatig handelen. In de toelichting wordt daaraan nog toegevoegd dat het kan gaan om uiteenlopende gebeurtenissen, zoals uitkomsten van screeningsverzoeken, klachten van klanten of het niet naleven van afspraken waaronder structureel wanbetalingsgedrag of faillissementen. Zoals Nationale-Nederlanden het verwoordde, gaat het om een soort ‘intern geheugen’.
4.9.
Vanwege deze brede definitie van ‘gebeurtenis’ komt de rechtbank tot de conclusie dat de schadeclaim van [verzoeker] een ‘gebeurtenis’ in de zin van de Gedragscode is. De schadeclaim riep immers (terechte) vragen op en had daarom de aandacht nodig van Nationale-Nederlanden. Anders dan [verzoeker] stelt is dat voldoende grond voor opname in de GA. Dat betekent dat Nationale-Nederlanden de gegevens van [verzoeker] mocht opnemen in de GA en deze niet hoeft te verwijderen.
4.10.
Aan opname van een gebeurtenis in de GA kan opname in het IVR worden gekoppeld. In het IVR worden – eveneens op grond van de Gedragscode – alleen persoonsgegevens opgenomen van (rechts)personen die een risico vormen voor de veiligheid en/of integriteit van de Verzekeraar of de groep waartoe de Verzekeraar behoort. Een gebeurtenis betreft dan een voorval dat de aandacht verlangt van een verzekeraar vanwege een mogelijk effect op de veiligheid en integriteit van de bedrijfsvoering, werknemers, klanten, overige relaties en de verzekeringsbranche. Hieronder valt bijvoorbeeld mogelijke fraude of ander laakbaar of onrechtmatig gedrag. De gegevens in de GA zijn zichtbaar voor relevante medewerkers van een verzekeraar, zoals bijvoorbeeld voor de acceptatieafdeling. Voor opname in het IVR is niet vereist dat sprake is van verzekeringsfraude of onrechtmatig handelen, maar er moet wel sprake zijn van een redelijk vermoeden daarvan.
4.11.
Anders dan Nationale-Nederlanden is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het opnemen van gegevens in het IVR. Volgens Nationale-Nederlanden riekt het handelen van [verzoeker] naar fraude, maar de rechtbank oordeelt dat de in dat geval geldende drempel ‘een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude’ niet wordt gehaald. Weliswaar zaten er een aantal tegenstrijdigheden of onjuistheden in de door [verzoeker] aangeleverde informatie en in zijn verklaringen, maar deze vormen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond voor de conclusie dat het gaat om een vermoeden van fraude. Wat is voorgevallen heeft een beperkte omvang. Daarbij heeft [verzoeker] in de interviews, de verdere correspondentie en op de mondelinge behandeling in reactie op de door Nationale-Nederlanden opgemerkte zaken steeds getracht uitleg te geven. De rechtbank constateert daarbij ook dat (mis)communicatie, wisselingen van belangenbehartiger, het tijdsverloop en mogelijk ook de fysieke en psychische klachten van [verzoeker] (hij was immers slachtoffer) van invloed zijn geweest. Bijvoorbeeld over de geclaimde kosten van de ketel heeft [verzoeker] op zitting een uitleg gegeven die niet onbegrijpelijk is. Hij heeft daarbij ook verklaard dat hij (in tegenstelling tot wat zijn belangenbehartiger heeft gezegd) nooit heeft verteld dat hij een totale cv-ketel weg kon halen en opnieuw kon plaatsen. De rechtbank constateert dat de discussie tussen partijen over de bevindingen en onregelmatigheden eerder de vraag raken of bepaalde schadeposten wel voor vergoeding in aanmerking komen en of bepaalde posten nog als gevolg van het ongeval kunnen worden gezien, dan dit gaat over de vraag of [verzoeker] fraude pleegt. De voornoemde omstandigheden en de uitleg van [verzoeker] in ogenschouw genomen, maken dat de (resterende) onregelmatigheden onvoldoende zijn voor een ‘vermoeden van fraude’ en dus geen grond vormen voor een registratie in het IVR.
4.12.
De conclusie is dan ook dat het verzoek tot verwijdering van de registratie in het IVR wordt toegewezen en dat het verzoek tot verwijdering van de registratie in de GA wordt afgewezen.
Het verzoek onder IV
4.13.
Verder verzoekt [verzoeker] voor recht te verklaren dat er sprake is van causaal verband tussen de door [verzoeker] ervaren klachten en beperkingen en het ongeval van 14 december 2019 en dat Nationale-Nederlanden volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het verkeersongeval en de volledige schade moet vergoeden. In geschil is allereerst of dit verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv.
4.14.
De rechtbank overweegt dat een verzoek omtrent het vaststellen van causaal verband tussen ongeval en schade in beginsel in een deelgeschilprocedure aan de orde kan worden gesteld. Echter, steeds moet ook worden beoordeeld of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, waarbij ook de investering in tijd, geld en moeite moet worden meegewogen. In beginsel geldt in dit verband dat een verzoek waarvan te verwachten is dat de beantwoording van de voorliggende vraag kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat nadere bewijsvoering nodig is, zich over het algemeen niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
4.15.
De rechtbank stelt vast dat partijen verdeeld zijn over onder meer de aard en omvang van de klachten en beperkingen van [verzoeker] , de vraag of er een plausibel klachtenpatroon is, de aanwezigheid van pre-existente klachten en in het verlengde hiervan de vraag of er sprake is van (juridisch) causaal verband. De rechtbank stelt ook vast dat er tegenstrijdige medische adviezen zijn uitgebracht en voldoende objectieve medische gegevens ontbreken (er is geen volledig medisch dossier overgelegd). Op basis van het partijdebat en wat er aan informatie is kan de rechtbank geen oordeel geven over het al dan niet aanwezig zijn van (juridisch) causaal verband. Daarvoor zal nader onderzoek noodzakelijk zijn in de vorm van bijvoorbeeld (onafhankelijk) medisch deskundigenonderzoek. Het instellen van een dergelijk onderzoek valt echter buiten het bestek van de deelgeschilprocedure, omdat het zich niet verdraagt met het uitgangspunt dat de deelgeschilprocedure eenvoudig, snel en kostenefficiënt dient te zijn. Daarom wordt het verzoek afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.16.
De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten (artikel 1019aa lid 1 Rv). Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
4.17.
[verzoeker] heeft in het verzoekschrift 19 uren a € 230,- opgegeven aan gemaakte uren tot aan het indienen van het verzoekschrift. Een urenspecificatie van daarna zou de advocaat nog indienen, maar dat is niet gebeurd. Nationale-Nederlanden stelt zich op het standpunt dat de genoemde 19 uren als te hoog moet worden aangemerkt. Zij verzoekt het aantal uren terug te brengen naar 15 uren in totaal. Nationele Nederlanden heeft geen (apart) verweer gevoerd tegen het uurtarief. Verder is er volgens haar in een deelgeschilprocedure geen ruimte voor begroting en veroordeling tot betaling van nakosten.
4.18.
De rechtbank vindt een tijdsinvestering van de advocaat van [verzoeker] in verband met het deelgeschil van 19 uren in totaal reëel. De redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak worden daarom begroot op € 5.287,70 inclusief btw (19 uren x € 230,- exclusief btw + 21% btw). Daar moet het griffierecht van € 320,- dat [verzoeker] aan de rechtbank heeft betaald nog bij opgeteld worden. Nationale-Nederlanden zal tot betaling daarvan aan [verzoeker] worden veroordeeld.
De verzochte veroordeling in de nakosten is, zoals Nationale-Nederlanden ook betoogde, is niet toewijsbaar. Voor een begroting en veroordeling tot betaling van die kosten is geen plaats in een deelgeschilprocedure. De rechter moet bij het begroten van de kosten in een deelgeschilprocedure alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen. Nakosten zijn geen vermogensschade in de zin van dat artikel. De wettelijke grondslag voor vergoeding van deze kosten vormt immers artikel 237 lid 4 Rv. Daarnaast is artikel 289 Rv betreffende de proceskostenveroordeling in de verzoekschriftprocedure, en daarmee de schakelbepaling naar artikel 237 Rv, niet van toepassing gelet op het karakter van de deelgeschilprocedure.
4.19.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. ECLI:NL:RBMNE:2024:412