Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 151025 geen sprake van fraude; verwijtbaar handelen voormalig belangenbehartiger wordt niet aan SO toegerekend

RBMNE 151025 stage gemist; studievertraging cf richtlijn, beoordeling o.b.v. gegevens uit behandelende sector en studentenarts;
- wettelijke rente vanaf 1e dag studievertraging;
- geschil rond WEGAS verzekering (= ongevallenverzekering) voorgelegd aan deelgeschilrechter niet ontvankelijk; gaat verder als bodemzaak
- geen sprake van fraude; verwijtbaar handelen voormalig belangenbehartiger wordt niet aan SO toegerekend

2De kern van de zaak

2.1.

[verzoeker] is op 15 augustus 2023 tijdens zijn werk als [functie] voor [bedrijf 1] met zijn bestelbusje tegen een andere auto aangereden. [verweerder] biedt als WEGAS verzekeraar van [bedrijf 1] dekking voor de schade van [verzoeker] . [verzoeker] vordert in deze procedure vergoeding van de door hem ten gevolge van het ongeval opgelopen studievertraging. [verweerder] stelt niet uitkeringsplichtig te zijn en betwist daarnaast het causaal verband. De kantonrechter volgt deze verweren niet en wijst de vordering toe.

3Wat vooraf ging aan deze procedure

3.1.

[verzoeker] heeft zijn verzoek in eerste instantie als deelgeschil voorgelegd aan de kantonrechter. Voorafgaand aan de zitting en tijdens de mondelinge behandeling is aan partijen voorgelegd of onderhavig verzoek wel als deelgeschil aangemerkt kan worden, omdat hier in feite sprake is van een vordering tot nakoming van een contractuele verbintenis. Met partijen is ter zitting afgesproken dat wanneer [verzoeker] in de deelgeschilprocedure niet-ontvankelijk wordt verklaard, deze zaak verder als bodemzaak behandeld wordt, zodat de zaak toch een inhoudelijke behandeling krijgt zonder dat er tijd en kosten verloren gaan. Partijen hebben met deze werkwijze ingestemd.

3.2.

De rechtbank Midden-Nederland heeft [verzoeker] bij beschikking van 15 oktober 2025 niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering richting [verweerder] en [bedrijf 1] . (geen publicatie bekend, red. LSA LM) De rechtbank Midden-Nederland was in deelgeschil bevoegd omdat [verzoeker] woonachtig is in het rechtsgebied van de rechtbank Midden Nederland. In het geval van een bodemzaak moet echter aansluiting gezocht worden bij de woonplaats van de gedaagde. Dit zou inhouden dat de rechtbank Midden Nederland niet bevoegd is. Partijen hebben in het kader van efficiëntie met elkaar afgesproken dat de rechtbank Midden-Nederland in de bodemzaak bevoegd is. [verweerder] heeft zich ter zitting bereid verklaard af te zien van haar bevoegdheidsverweer zodat de kantonrechter hierna overgaat tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak.

4De beoordeling

De vordering van [verzoeker] en het verweer van [verweerder]

4.1.

Ten tijde van het ongeval had [verzoeker] het eerste leerjaar afgerond van de opleiding [naam opleiding] aan het MBO Amersfoort en zou hij beginnen aan het tweede leerjaar. In het tweede leerjaar zou [verzoeker] drie dagen per week naar school gaan en twee dagen per week stage lopen. [verzoeker] stelt dat hij sinds het ongeval last heeft van concentratieproblemen en fysieke klachten en dat hij door deze klachten geen stage kon lopen. Hierdoor heeft [verzoeker] een jaar studievertraging opgelopen. [verzoeker] vordert een verklaring voor recht dat zijn studievertraging en de daaruit voortvloeiende schade is toe te rekenen aan het ongeval van 15 augustus 2023. Conform de richtlijn van de Letselschaderaad vordert [verzoeker] een vergoeding van € 21.600,- in verband met het later betreden van de arbeidsmarkt.

4.2.

[verweerder] meent dat [verzoeker] gefraudeerd heeft en beroept zich om deze reden op het standpunt dat [verzoeker] niet uitkeringsgerechtigd is. [verzoeker] heeft onjuiste mededelingen gedaan over zijn gezondheid en zijn schadeposten. Daarnaast heeft hij eerdere ongevallen verzwegen. Hierdoor komt op grond van artikel 7:941 van het Burgerlijke Wetboek (BW) en op basis van de polisvoorwaarden zijn recht op een uitkering te vervallen. Maar ook indien er geen sprake zou zijn van fraude komt de studievertraging niet voor vergoeding in aanmerking omdat deze volgens [verweerder] niet in verband gebracht kan worden met het ongeval wegens onvoldoende onderbouwing.

Het beroep op 7:941 BW slaagt niet

4.3.

De kantonrechter overweegt dat [verweerder] er terecht op wijst dat een verzekerde, en in dit geval [verzoeker] , gehouden is om juiste en volledige informatie te verstrekken. In deze kwestie slaagt het beroep van [verweerder] op artikel 7:941 BW echter niet. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.

4.4.

Ter zitting is door [verzoeker] uitgebreid gereageerd op de vraagpunten van [verweerder] ten aanzien van de geclaimde schade. Deze vraagpunten zijn met name ontstaan door hetgeen [verzoeker] tijdens het huisbezoek van de door [verweerder] ingeschakelde schaderegelaar ( [bedrijf 2] ) op 6 februari 2024 over zijn schadeposten heeft verklaard en de onderbouwing die vervolgens is verstrekt. [verzoeker] heeft ter zitting toegelicht dat vooral door toedoen van zijn voormalig belangenbehartiger er onvoldoende of ongeloofwaardige onderbouwing van schadeposten heeft plaatsgevonden. De onduidelijkheden ten aanzien van de reparatiefactuur van de telefoon zijn ter zitting door [verzoeker] opgehelderd. Er bleek sprake van een verouderd KvK nummer en een optelfout. De kantonrechter is het met [verzoeker] eens dat er hierbij sprake is van kleinigheden die fout zijn gegaan. Ten aanzien van de geclaimde vergoeding voor huishoudelijke hulp heeft [verzoeker] verklaard dat hij tijdens het huisbezoek van de schaderegelaar heeft aangegeven dat voor het ongeval 10% tot 15% van het huishouden voor zijn rekening kwam. Zijn voormalig belangenbehartiger heeft daar om onduidelijke redenen 50% van gemaakt.

4.5.

[verzoeker] werd in eerste instantie bijgestaan door [belangenbehartiger] . Deze partij had hij op internet gevonden. Het contact verliep volgens [verzoeker] rommelig. [belangenbehartiger] vertelde [verzoeker] welke schade hij moest opgeven en hoe hij deze schade moest onderbouwen. Om deze reden is er ook schade opgevoerd – zoals bijvoorbeeld zwarte inkomsten - waar het [verzoeker] niet om te doen was. [verzoeker] is hierdoor ongewild als zeer claimbewust overgekomen. De huidige belangenbehartiger van [verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat het [verzoeker] alleen om een vergoeding voor zijn studievertraging te doen is en dat de overige schadeposten ook bewust niet betrokken zijn in deze procedure (en ook overigens niet gevorderd zullen worden is ter zitting medegedeeld). [verzoeker] had geen ervaring met de afhandeling van een letselschadezaak en de kantonrechter acht het voorstelbaar dat hij deed wat hem geadviseerd werd door zijn voormalig belangenbehartiger. De kantonrechter onderstreept hierbij dat de indruk van een letselschadedossier voor een groot deel wordt bepaald door de opstelling van de belangenbehartiger en dat de betrokkene hier maar weinig zicht en invloed op heeft. Uit de beschrijving door [verzoeker] van het contact met [belangenbehartiger] en de weergave door [verweerder] van het optreden van [belangenbehartiger] dat bestond uit veelvuldig bellen meerdere keren per dag, voorschotten claimen zonder onderbouwing en het indienen van klachten leidt de kantonrechter af dat verwijtbaar handelen van [belangenbehartiger] niet aan [verzoeker] moet worden toegerekend.

4.6.

[verweerder] stelt dat [verzoeker] tijdens het huisbezoek van 6 februari 2024 ten onrechte heeft verklaard dat hij voor het ongeval over een goede gezondheid beschikte. Medio 2024 heeft [verzoeker] op verzoek een kopie van zijn huisartsenjournaal aan de medisch adviseur van [verweerder] verstrekt. Uit de medische voorgeschiedenis van [verzoeker] bleek dat hij kampte met aanzienlijke darmklachten. Volgens [verweerder] heeft [verzoeker] zijn darmklachten opzettelijk gebagatelliseerd. De kantonrechter overweegt dat de darmklachten door [verzoeker] vermeld zijn in het kader van de correctie van het bezoekrapport en dat uit het feit dat hij een opleiding volgde en werkte blijkt dat de darmklachten inderdaad dragelijk waren, zoals [verzoeker] ook stelt. Van andere beperkende pre-existente fysieke of mentale klachten is eveneens niet gebleken.

4.7.

Tijdens het huisbezoek heeft [verzoeker] verklaard dat hij voor het ongeval van augustus 2023 niet eerder betrokken is geweest bij een ongeval. Uit het door [verzoeker] verstrekte huisartsenjournaal en uit het door [verweerder] geraadpleegde CIS register bleek echter dat [verzoeker] op 7 februari 2022 en op 6 juli 2022 betrokken is geweest bij een aanrijding. In verband met het ongeval van 6 juli 2022 is een aanzienlijke vergoeding uitgekeerd door de betrokken verzekeraar. [verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat hij er niet aan heeft gedacht de eerdere ongevallen te noemen omdat deze niet tot letselschade hebben geleid. Bij het ongeval in februari 2022 is [verzoeker] achter het stuur in slaap gevallen en hierdoor tegen de auto van zijn buurman aangereden. Hij is de volgende dag voor de zekerheid naar zijn huisarts gegaan, maar er was al snel geen sprake meer van klachten. Er is voor dit ongeval ook geen verzekeringsclaim ingediend. Bij het ongeval in juli 2022 werd [verzoeker] in zijn auto aangereden door een scooter. [verzoeker] heeft hierbij geen schade opgelopen. Het uitgekeerde schadebedrag was bestemd voor de scooterrijder. De kantonrechter constateert dat de eerdere ongevallen geen noemenswaardige gevolgen hebben gehad voor [verzoeker] en dat het niet vermelden van deze ongevallen [verweerder] niet in haar belangen heeft geschaad.

[verweerder] moet een jaar studievertraging vergoeden

4.8.

Ter onderbouwing van zijn studievertraging heeft [verzoeker] medische informatie overgelegd en verklaringen en cijferlijsten van zijn opleiding. [verweerder] heeft aangevoerd dat deze onderbouwing onvoldoende is om het causaal verband tussen het ongeval van 13 augustus 2023 en de opgelopen studievertraging aan te tonen. De kantonrechter is het hier niet mee eens en licht dit oordeel hieronder toe.

4.9.

Uit de door de huisarts verstrekte informatie blijkt dat [verzoeker] zich sinds het ongeval regelmatig tot zijn huisarts heeft gewend met nek- en hoofdpijnklachten. Uit de informatie van de huisarts blijkt niet dat [verzoeker] soortgelijke klachten ook al voor het ongeval had. Uit de verstrekte informatie van de fysiotherapeut van 24 maart 2024 blijkt dat [verzoeker] onder behandeling staat vanwege klachten aan zijn nek, schouder en rechterarm na een aanrijding.

4.10.

[verzoeker] heeft een gespreksverslag van 21 maart 2024 van studentenarts mevrouw [B] overgelegd. De studentenarts werd door de studieloopbaanbegeleider van [verzoeker] om een advies gevraagd over zijn inzetbaarheid ten aanzien van het volgen van zijn opleiding en het lopen van stage. Ten aanzien van de beperkte inzetbaarheid werd het volgende genoteerd:

“Inzetbaarheid:

- Ochtenden meer ruimte creëren: pas starten vanaf 10:30, maandag 11:00. Vrijdag ook pas vanaf 11:00 (vanwege fysiotherapie), evt nog later indien fysiotherapie niet vroeger kan.

- Max 4h per schooldag (3dagen). Met mogelijkheden om tussendoor/in lessen te kunnen staan/lopen/bewegen.

- Op momenten van afspraken huisarts (liefst te plannen op dagen zonder stage/school) geen lesuren.

- Mag altijd meer aanwezig zijn aan bovenstaande.

- Indien stage gevonden wordt (niet verplicht vanuit school): geen fysiek belastend werk. Opbouwen 2x2h beginnen, opbouwen in uren na aanleiding klachten.”

4.11.

[verzoeker] voert aan dat de beperkingen ten aanzien van het lopen van stage tot studievertraging heeft geleid. Ter onderbouwing van dit standpunt wordt een verklaring overgelegd van 26 april 2024 van onderwijsmanager de heer [C] . De heer [C] heeft het volgende genoteerd:

“Je hebt mij gevraagd een bevestiging af te geven dat je studievertraging van een jaar.

Studievertraging die je hebt opgelopen ten gevolgen de klachten die je aan het ongeluk van vorig jaar hebt overgehouden.

In jou digitale omgeving van school (Eduarte) staat te lezen dat de schoolarts je beperkingen op heeft moeten leggen ten aanzien van het lopen van stage.

Door het niet kunnen lopen van stage ontstaat automatisch studievertraging voor de duur van een jaar, ofwel de duur van de stage die je nog in moet halen.”

4.12.

Volgens [verweerder] zijn er meerdere alternatieve mogelijke oorzaken aan te wijzen voor de studievertraging van [verzoeker] dan het ongeval van 15 augustus 2023. Verwezen wordt naar de reeds voor het ongeval aanwezige darmproblemen en psychische problemen na een traumatische ervaring en ook naar de eerdere ongevallen waarbij [verzoeker] betrokken was. Bovendien zou uit de door [verzoeker] overgelegde cijferlijsten blijken dat zijn cijfers voor het ongeval ook al ondermaats waren. De berichten die vanuit het MBO zijn verstuurd, leveren volgens [verweerder] niet het vereiste bewijs op dat de studievertraging door het ongeval van 15 augustus 2023 is veroorzaakt, omdat nergens uit blijkt dat de studentenarts en de onderwijsmanager ook van de meerdere andere oorzaken kennis hadden.

4.13.

De kantonrechter volgt de verweren van [verweerder] niet. Uit het huisartsenjournaal en de verklaringen vanuit de school blijkt voldoende dat [verzoeker] door het ongeval met fysieke en mentale beperkingen kampte, die invloed hadden op zijn inzetbaarheid op school/stage. Uit hetgeen op zitting is besproken – hetgeen onder randnummers 4.6 en 4.7 van dit vonnis aan bod is gekomen - is voldoende duidelijk geworden dat de eerdere ongevallen en de pre-existente gezondheidssituatie geen factor van betekenis zijn geweest voor de opgetreden studievertraging. Verder overweegt de kantonrechter dat niet is gebleken dat de behaalde cijfers meewogen in de vraag of [verzoeker] aan zijn tweede schooljaar zou kunnen beginnen. Of de cijfers van [verzoeker] ondermaats waren of niet is daarmee niet relevant voor de beantwoording van de vraag of hij – zonder ongeval – in zijn tweede schooljaar stage zou zijn gaan lopen. De kantonrechter concludeert dat [verzoeker] heeft aangetoond dat hij door het ongeval geen stage kon lopen en de studievertraging van een jaar hierdoor toe te rekenen is aan het ongeval van 15 augustus 2023. [verweerder] moet de hiermee verband houdende schade van € 21.600,- aan [verzoeker] vergoeden. [verweerder] is ook wettelijke rente verschuldigd. Uit het bezoekrapport van [bedrijf 2] (productie 9) is af te leiden dat [verzoeker] tot half september de tijd had om een stageplek te vinden. De kantonrechter bepaalt daarom dat de wettelijke rente over de vergoeding van de studievertraging gaat lopen vanaf 15 september 2023.

[verweerder] moet de proceskosten betalen

4.14.

[verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op:

- griffierecht € 90,00

- salaris gemachtigde € 1.086,00 (2 punten x tarief € 543,00)

Totaal € 1.176,00 Rechtbank Midden-Nederland 15 oktober 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:5627