Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 271124 roekeloos rijden (>150 waar 60 toegestaan was) en misleiding; 3,5 jaar EVR registratie; vordering t.z.v. onderzoekskosten toegewezen

RBMNE 271124 roekeloos rijden (>150 waar 60 toegestaan was) en misleiding; 3,5 jaar EVR registratie; vordering t.z.v. onderzoekskosten toegewezen

2De kern van de zaak

2.1.

Het gaat er in deze zaak om of ASR dekking moet verlenen na een eenzijdig verkeersongeval dat [eiser sub 2] met een auto van zijn garagebedrijf heeft gehad. [eiser sub 2] heeft zijn schade gemeld bij zijn verzekeraar ASR maar ASR heeft uitkering van de schade geweigerd en heeft de persoonsgegevens van [eiser sub 2] in de interne en externe registers opgenomen. Volgens ASR heeft [eiser sub 2] namelijk roekeloos gereden en over de gereden snelheid gelogen en ASR opzettelijk misleid. Volgens [eiser sub 2] is dat niet zo en in deze procedure vordert hij dat ASR alsnog tot vergoeding van de schade overgaat en tot verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de registers. De vorderingen van [eiser sub 2] in conventie worden afgewezen, behalve zijn vordering over de registratie van zijn persoonsgegevens in het EVR, die registratie zal in duur worden beperkt. De vordering van ASR in reconventie tot betaling van door haar gemaakte expertise/onderzoekskosten wordt toegewezen.

3De verdere beoordeling in conventie en reconventie

de afgesloten verzekeringen

3.1.

[eiseres sub 1] is het garagebedrijf van [eiser sub 2] . [eiseres sub 1] heeft bij ASR een garageverzekering afgesloten. Deze polis dekt onder meer cascoschade aan verzekerde motorrijtuigen en kent ook een SVI-dekking (Schade Verzekering Inzittenden) voor letselschade. [eiseres sub 1] was eigenaar van een BMW X6 (hierna: de auto). De auto was verzekerd onder de garagepolis.

3.2.

In de algemene voorwaarden van de cascoverzekering garage is in artikel 5.3 het volgende opgenomen:

“(…) U bent niet verzekerd door schade die ontstaat aan het motorrijtuig door opzet of roekeloosheid van u of de gemachtigde bestuurder. (…)”.

3.3.

In artikel 7.8 van de Voorwaarden verzekering Schade Inzittenden is opgenomen:

“U bent niet verzekerd voor schade die ontstaat door opzet op roekeloosheid van u, de gemachtigde bestuurder, of de gemachtigde passagier van het motorrijtuig. (…)”.


het ongeval

3.4.

Op maandag 25 januari 2021 omstreeks 17.57 uur heeft [eiser sub 2] een eenzijdig verkeersongeval gehad toen hij in de auto op een weg buiten de bebouwde kom reed waar een snelheid van maximaal 60 kilometer per uur was toegestaan. Hij is van de weg geraakt en tegen meerdere bomen gebotst.

de standpunten van partijen

3.5.

ASR stelt dat [eiser sub 2] harder dan 150 kilometer per uur en dus roekeloos heeft gereden en heeft een beroep op de hiervoor geciteerde polisuitsluiting gedaan. Volgens [eiser sub 2] heeft hij ongeveer 80 kilometer per uur gereden. Beide partijen hebben een onderzoek naar de gereden snelheid laten doen. In het partijrapport van ASR is een snelheid van 162 kilometer per uur vermeld. Het partijrapport van [eiser sub 2] gaat uit van een snelheid van maximaal 90 kilometer per uur. Partijen vinden van elkaars rapport dat daar geen waarde aan kan worden gehecht.

het door de rechtbank bevolen deskundigenonderzoek

3.6.

Om duidelijkheid over de gereden snelheid te krijgen heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 3 mei 2023 een deskundigenonderzoek bevolen. De deskundige (ing. J.H.A. Spätjens) heeft op 18 december 2023 gerapporteerd. Hij heeft de gestelde vragen uitgebreid en onderbouwd beantwoord. Daarnaast heeft hij onderzoek naar het ongevalsvoertuig gedaan – dat kon omdat het voertuig nog beschikbaar bleek - en het ongeval vergeleken met een vergelijkbare casus met een Range Rover. Voordat hij zijn definitieve rapport heeft uitgebracht heeft hij partijen in de gelegenheid gesteld op zijn conceptrapport te reageren. Daarvan heeft ASR gebruik gemaakt. [eiser sub 2] had geen aanvullende vragen of opmerkingen.

3.7.

De deskundige concludeert in zijn rapportage dat er geen storing aan de betrokken voertuigsensoren voorafgaand aan het ongeval is geweest waardoor de uitgelezen snelheid niet zou kloppen. Volgens de deskundige strookt de snelheid die [.] (bijlage bij [naam ingenieursbureau] ; het eerdere partijrapport van ASR) in de airbagmodule heeft uitgelezen van 162 kilometer per uur met de werkelijkheid. De zwaartepuntsnelheid van 162 kilometer per uur is volgens de deskundige het meest aannemelijk bij het eerste contact met de bomen omdat deze snelheid tijdens de registratie van het eerste (front) crash event werd geregistreerd. Verder moet volgens de deskundige, zonder hieraan concrete waardes te verbinden, rekening gehouden worden met een (nog) hogere naderingssnelheid. Als gevolg van de driftbeweging of baan door de berm en het bos is namelijk sprake geweest van een snelheidsafname en het snelheidsverlies tijdens de driftbeweging of baan dient dan nog bij de zwaartepuntsnelheid van 162 km/h te worden opgeteld, aldus de deskundige.

de rechtbank volgt de conclusies uit het deskundigenrapport

3.8.

De rechtbank volgt de conclusies uit het deskundigenbericht. Het is een goed onderbouwd, consistent en inzichtelijk rapport en geen van partijen heeft zwaarwegende en steekhoudende bezwaren over de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht naar voren gebracht. [eiser sub 2] stelt wel dat de uitkomst hem verbaast maar hij heeft geen enkel inhoudelijk bezwaar tegen de rapportage aangevoerd.

de conclusie is dat [eiser sub 2] roekeloos heeft gereden en dat ASR dekking mocht weigeren

3.9.

De conclusie is dat ASR haar stelling heeft aangetoond dat [eiser sub 2] voorafgaand aan het ongeval roekeloos heeft gereden door tenminste 150 kilometer per uur te rijden waar een maximum snelheid van 60 kilometer per uur gold. De rechtbank is ook van oordeel dat van roekeloos rijgedrag sprake is geweest. ASR mocht daarom dekking weigeren. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser sub 2] in de dagvaarding (onder I, II en III) om dekking te verlenen onder de garageverzekering voor de cascoschade en de letselschade niet toewijsbaar zijn.

de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis van 14 december 2022

3.10.

In het tussenvonnis van 14 december 2022 heeft de rechtbank onder 3.10 het volgende overwogen:

“Als ASR met het deskundigenbericht erin slaagt haar stelling te bewijzen dat [eiser sub 2] meer dan 150 kilometer per uur heeft gereden, volgt daaruit al dat hij over de gereden snelheid onjuist heeft verklaard. Zijn vorderingen in conventie zijn dan niet toewijsbaar en de vordering van ASR in reconventie in beginsel wel. Een bewijslevering over of [eiser sub 2] fraude heeft gepleegd door de stekkers van de gatewaymodule eruit te (laten) trekken, kan dan achterwege blijven.”

3.11.

De rechtbank heeft met deze overweging uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist en daarmee een eindbeslissing gegeven. Hoewel in de overweging (enkel) staat dat [eiser sub 2] dan “onjuist” heeft verklaard en niet “bewust onjuist”, volgt uit de conclusie die de rechtbank daaraan verbindt (afwijzing van alle vorderingen van [eiser sub 2] ) wel dat de rechtbank van dat laatste uitgaat.

het verzoek van [eiser sub 2] op terug te komen op de bindende eindbeslissing en de reactie van ASR

3.12.

[eiser sub 2] verzoekt de rechtbank terug te komen op deze bindende eindbeslissing. Hij betwist dat hij opzettelijk onjuist heeft verklaard over de gereden snelheid en biedt daarvan bewijs aan door middel van een deskundigenonderzoek door een psycholoog of een andere deskundige.

3.13.

Volgens ASR heeft [eiser sub 2] in de dagvaarding en in zijn antwoordconclusie na het deskundigenbericht niet aan zijn stelplicht voldaan en moet om die reden zijn verzoek om nader bewijs te mogen leveren door een deskundigenonderzoek worden afgewezen. Subsidiair vraagt zij om zijn verzoek op inhoudelijke gronden af te wijzen.

het criterium om terug te komen op een eindbeslissing

3.14.

De vraag of de rechter kan terugkomen op een eindbeslissing die nog niet in het dictum is neergelegd, moet worden beantwoord aan de hand van het door de Hoge Raad ontwikkelde criterium dat luidt als volgt:

“De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing, berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van de eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen” (zie ECLI:HR:NL:2008:BC2800).”

de rechtbank gaat niet over tot heroverweging van de eindbeslissing over de (bewuste) onjuiste verklaring van [eiser sub 2]

3.15.

De rechtbank gaat niet over tot heroverweging van de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis die inhoudt dat [eiser sub 2] (bewust) onjuist heeft verklaard. Die beslissing berust namelijk niet op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. [eiser sub 2] heeft namelijk telkens zonder enige twijfel stellig gezegd en is constant blijven zeggen dat hij voorafgaand aan het ongeval ongeveer 80 kilometer per uur heeft gereden. Ook na het deskundigenrapport heeft hij betoogd dat hij ervan overtuigd was (en nog steeds is) dat zijn snelheid hooguit ongeveer 80-90 kilometer per uur is geweest. Tegelijkertijd stelt hij zich na het (voor hem ongunstige) deskundigenbericht op het standpunt dat hij mogelijk geen juiste herinnering heeft aan het ongeval en te goeder trouw heeft verklaard dat hij 80 kilometer per uur heeft gereden. In algemene bewoordingen heeft hij dat ook in de dagvaarding aangevoerd. Daarin staat “dat indien iemand met een hoge snelheid meerdere bomen raakt en zichzelf uit het zwaar beschadigde voertuig moet bevrijden, dat het gelet op de impact van een dergelijk ongeval met hoge snelheid het goed voorstelbaar is dat betrokkene na afloop geen betrouwbare herinnering meer heeft aan de snelheid voorafgaand aan de impact en te goeder trouw meent dat die snelheid veel lager is geweest.” Om zijn betoog na het deskundigenbericht kracht bij te zetten, heeft hij een verklaring van zijn huisarts (met daarin een verklaring van de praktijkondersteuner GGZ erin geplakt) ingebracht en een reactie van zijn medisch adviseur op het medisch advies van ASR. De huisarts en de praktijkondersteuner schrijven (de huisarts overigens volgens de medisch adviseur van ASR in strijd met de KNMG-richtlijnen omdat de huisarts had moeten volstaan met het bericht van de praktijkondersteuner, zonder eigen oordeel) dat het niet uit te sluiten is dat hij geen juiste herinnering heeft aan de gereden snelheid. De medisch adviseur van [eiser sub 2] schrijft dat het zeer wel mogelijk is dat [eiser sub 2] door de impact van het ongeval geen juiste herinnering meer heeft aan de gereden snelheid.

3.16.

De rechtbank ziet in wat [eiser sub 2] heeft aangevoerd en ingebracht geen aanleiding om op de beslissing in het tussenvonnis terug te komen. Het is van tweeën een. Of hij weet vanaf het begin af aan stellig en overtuigd dat hij 80 á 90 kilometer per uur heeft gereden of hij twijfelt vanaf het begin aan zijn herinneringen. Het kan niet zo zijn dat op het moment dat er een voor hem ongunstig deskundigenrapport over de gereden snelheid voorligt, hij zijn ene stelling voor de andere kan inwisselen en met een deskundigenrapport door een psycholoog of andere deskundige alsnog in de gelegenheid zou moeten worden gesteld aan te tonen dat hij toen het hij schadeformulier had ingevuld achteraf bezien toch geen juiste herinnering had, nog daargelaten of een deskundige dat op enigerlei wijze zou kunnen vaststellen. De rechtbank komt dus niet terug op de bindende eindbeslissing dat hij (bewust) onjuist heeft verklaard. In feite vormt het betoog van [eiser sub 2] een vrijbrief om (bewust) onjuiste verklaringen af te leggen en als de onjuistheid daarvan komt vast te staan zich op de feilbaarheid van het geheugen te beroepen om het aspect van bewustheid weg te poetsen. Zo werkt het niet.

de registratie in de interne en externe registers

3.17.

[eiser sub 2] is vanaf juli 2021 voor een periode van 7 tot 8 jaar in de interne en externe registers opgenomen. Uit productie 8 bij de dagvaarding blijkt dat zijn gegevens 7 jaar in het incidentenregister van ASR en 8 jaar in de Gebeurtenissenadministratie van ASR opgenomen en 7 jaar in het Externe Verwijzingsregister (EVR).

3.18.

[eiser sub 2] vordert om ASR te gebieden de registratie van zijn persoonsgegevens te verwijderen uit het Incidentenregister en de Gebeurtenissenadministratie van ASR en uit het EVR. Ook vordert hij om ASR te gebieden de registratie van zijn persoonsgegevens bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit ongedaan te maken.

3.19.

Over de verwijdering uit het Incidentenregister en de Gebeurtenissenadministratie van ASR en de registratie van zijn persoonsgegevens bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit heeft [eiser sub 2] niets toegelicht, zodat deze vorderingen niet toewijsbaar zijn.

3.20.

Over de registratie in de EVR heeft [eiser sub 2] toegelicht dat deze voor hem verstrekkende gevolgen heeft omdat hij door de registratie voor zijn garagebedrijf en handelsvoorraad alleen nog maar verzekeringen tegen hogere premies kon afsluiten. Het maandelijkse premieverschil bedraagt volgens [eiser sub 2] € 953,12. Ter zitting heeft [eiser sub 2] zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de maximale termijn van 7 tot 8 jaar in de gegeven omstandigheden niet proportioneel is en moet worden verlaagd. Hiertegen heeft ASR niets ingebracht en door ASR is evenmin gemotiveerd waarom de registratie voor de maximale termijn is gedaan.

beoordelingskader

3.21.

Als maatstaf voor de EVR registratie geldt dat het moet gaan om door ASR vastgestelde gedragingen die een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren, in die zin dat de door de verzekeraar geregistreerde fraude in voldoende mate vaststaat (Hoge Raad 29 mei 2019, ECI:NL:HR:2009:BH4720 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 oktober 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9867). De gestelde feiten die de registratie dragen, moeten een gegronde verdenking vormen van fraude (opzet te misleiden). Daarvan is hier sprake.

3.22.

Op grond van artikel 5.2.1 onder c van het Protocol is opname in het EVR slechts geoorloofd indien het proportionaliteitsbeginsel in acht is genomen in die zin dat wordt vastgesteld dat het belang van opname prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen van opname in het Extern Verwijzingsregister voor de desbetreffende persoon. Naar het oordeel van de rechtbank is de opname van de persoonsgegevens van [eiser sub 2] in het EVR in de gegeven omstandigheden voor de duur van 7 jaar niet proportioneel. De financiële gevolgen voor [eiser sub 2] zijn groot en daarmee heeft hij ook een vorm van bestraffing ondervonden. De rechtbank acht het risico dat hij zich opnieuw schuldig zal maken aan dit soort gedragingen niet zodanig substantieel dat dit een langere opname in het EVR rechtvaardigt dan drie tot vier jaar. De rechtbank ziet daarom aanleiding ASR te gebieden de registratie van de persoonsgegevens van [eiser sub 2] te verwijderen met ingang van 1 januari 2025. Op dit punt komt de rechtbank dus terug op de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis (dat al zijn vorderingen moeten worden afgewezen als ASR bewijst dat hij meer dan 150 kilometer per uur heeft gereden). Gelet op het partijdebat en de mondelinge behandeling na de conclusies na het deskundigenrapport, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervoor eerst in een tussenvonnis partijen nogmaals de gelegenheid te geven hierop te reageren (ECLI:NL:HR:2010:BN8521).

slotsom in conventie

3.23.

De vordering van [eiser sub 2] over de registratie van zijn persoonsgegevens in het EVR zal worden toegewezen in die zin dat ASR de registratie met ingang van 1 januari 2025 dient te verwijderen. De vordering onder VIII (over de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het incidentenregister en de Gebeurtenissenadministratie) en onder IX (over het ongedaan (laten) maken van de registratie van zijn persoonsgegevens bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit) zullen worden afgewezen. Dat geldt ook voor de vorderingen van [eiser sub 2] onder IV (verklaring voor recht dat ASR aansprakelijk is voor de gevolgen van de genomen maatregelen), onder V (verklaring voor recht dat ASR gehouden is tot betaling van het premieverschil per maand), onder VI (ASR te veroordelen in de gemaakte kosten van de deskundige van [eiser sub 2] ) en onder VII (ASR te veroordelen tot de buitengerechtelijke kosten van [eiser sub 2] ).

de vordering in reconventie

3.24.

In reconventie vordert ASR betaling van € 11.783,81 aan expertise- en onderzoekskosten met rente. Naast zijn verweer dat geen sprake is van opzet tot misleiding en/of fraude heeft [eiser sub 2] hier geen concreet verweer op gevoerd. De vorderingen in reconventie zullen daarom worden toegewezen.

kostenveroordeling in conventie

3.25.

[eiser sub 2] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ASR worden begroot op:

- kosten deskundige € 4.539,92

- griffierecht

2.076,00

 

- salaris advocaat

4.856,00

(4 punten × € 1.214,00)

- nakosten

139,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

11.610,92

 

kostenveroordeling in reconventie

3.26.

[eiser sub 2] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ASR worden begroot op:

- salaris advocaat

1.228,00

(2 punten × € 614,00)

- nakosten

139,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

1.367,00

 

ECLI:NL:RBMNE:2024:6599