RBOVE 081221 O.D. vanwege onregelmatigheden en ongerijmdheden in track & trace gegevens, verklaringen en schadebeeld (2)
- Meer over dit onderwerp:
RBOVE 081221 O.D. vanwege onregelmatigheden en ongerijmdheden in track & trace gegevens, verklaringen en schadebeeld
- stelplicht en bewijslast bij niet authentieke aanrijding in door aangesproken partij opgestarte procedure
4
De beoordeling
Rechtsmacht
4.1.
Het geschil heeft een internationaal karakter nu Allianz gevestigd is in België en [gedaagde] in Duitsland woont. Dit betekent dat de rechtbank allereerst de vraag moet beantwoorden of zij bevoegd is om kennis te nemen van het geschil.
4.2.
[gedaagde] betoogt dat dit niet het geval is. Hij stelt zich op het standpunt dat de Duitse rechter rechtsmacht heeft. Volgens hem gaat het in deze procedure om de vraag of hij het ongeval in scene heeft gezet en Allianz wenst in dat kader een verklaring voor recht. Dit is een vordering die tussen partijen aanhangig dient te worden gemaakt in het land van de woonplaats van de gedaagde. De plaats van het ongeluk is daarbij niet leidend.
4.3.
Allianz heeft zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 lid 2 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Herschikte EEX-Vo) bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Het gaat om de plaats van het ongeval.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat zij bevoegd is om kennis te nemen van het onderhavige geschil. Daartoe overweegt zij dat Allianz twee verklaringen voor recht vordert. Enerzijds vordert zij een (negatieve) verklaring voor recht die ertoe strekt het bestaan van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad te ontkennen en anderzijds vordert zij een verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. Naar het oordeel vallen beide gevorderde verklaringen voor recht binnen de werkingssfeer van artikel 7 lid 2 Herschikte EEX-Vo, nu beide verklaringen voor recht zijn gerelateerd aan het (beweerdelijke) ongeval in Oldenzaal. Weliswaar houdt een negatieve verklaring voor recht een omkering in van de (traditionele) procesverhoudingen bij een vordering uit onrechtmatige daad, maar deze rolwisseling sluit een negatieve verklaring voor recht niet uit van de werkingssfeer van artikel 7 lid 2 Herschikte EEX-Vo. De grondslag van deze bevoegdheidsregel is immers het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering uit onrechtmatige daad en de gerechten van de plaats waar het beweerdelijke schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of kan voordoen en deze grondslag heeft geen betrekking op de processuele rolverdeling van eiser en verweerder, noch op de bescherming van een van beiden (vgl. HvJ EU 25 oktober 2012, ECLI:EU:C:2012:664 (Fisher/Ritrama)).
Het bepaalde in artikel 14 Herschikte EEX-Vo leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere uitkomst, aangezien [gedaagde] niet als een verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde in de zin van dit artikel is aan te merken. Dat niet het ongeval zelf, maar de voorstelling van zaken door [gedaagde] van dat ongeval, onderwerp van de verklaringen voor recht is, maakt dat niet anders: deze voorstelling van zaken heeft betrekking op een ongeval waarvan vast staat dat dat in Oldenzaal heeft plaatsgevonden.
Toepasselijk recht
4.5.
Met partijen in de rechtbank van oordeel dat Nederlands recht op deze zaak van toepassing is. De rechtbank zal daarom in de hierna volgende beoordeling van het geschil dan ook Nederlands recht toepassen.
Procedureel
4.6.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de door Allianz ingediende akte overlegging producties, Volgens hem is deze akte (te) laat ingediend en mist deze relevantie. Allianz heeft zich op het standpunt gesteld dat de ingediende producties wel relevant zijn, dat zij niet heel omvattend zijn en dat zij bij [gedaagde] bekend zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank besloten om de stukken niet buiten beschouwing te laten. De overgelegde correspondentie is bij [gedaagde] bekend. [gedaagde] is na afloop van de mondelinge behandeling de gelegenheid geboden om alsnog bij akte te reageren op deze akte. Van deze gelegenheid heeft [gedaagde] gebruik gemaakt. [gedaagde] is hiermee niet in de belangen van zijn verdediging geschaad.
Aansprakelijkheid/schadeplichtigheid
4.7.
Allianz heeft aangevoerd dat zij bij deze kwestie is gestuit op tal van onregelmatigheden op grond waarvan zij ernstige twijfels heeft over de authenticiteit van de door [gedaagde] gestelde aanrijding en deze betwist. Allianz vordert een verklaring voor recht dat zij niet aansprakelijk/schadeplichtig is voor het vermeend ongeval.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat Allianz belang heeft bij deze vordering. Op die wijze kan er een einde komen aan de onzekerheid omtrent de vraag of [gedaagde] jegens haar nog vorderingen geldend kan maken op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM).
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank rust de stel- en bewijslast, met betrekking tot de authenticiteit van de aanrijding, anders dan [gedaagde] heeft betoogd, op [gedaagde] . Doorslaggevend is wie zich beroept op de uit de rechtsverhouding tussen partijen voortvloeiende materiële rechtsgevolgen. Het is [gedaagde] die zich beroept op de rechtsgevolgen van het bestaan van een verzekerd evenement in de zin van artikel 3 van de WAM. Ingevolge lid 1 van dat artikel heeft als verzekerd voorval te gelden de aansprakelijkheid voor de aanrijding, hetgeen in een geval als dit betekent dat vereist is dat de aanrijding aan een (werkelijk gemaakte) verkeersfout van [B] als bestuurder van de Mercedes Benz is te wijten. Dit alles brengt mee dat [gedaagde] tegenover Allianz voldoende onderbouwd moet stellen en - bij betwisting - moet bewijzen dat zich een authentiek ongeval heeft voorgedaan. Het is aan Allianz om hierop te reageren.
4.10.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat er een authentieke aanrijding heeft plaatsgevonden. Er is geen sprake van dat deze in scene is gezet. [gedaagde] heeft alle medewerking verleend. Eventuele onduidelijkheden over het ongeval en de procedure daaromheen zijn alle door hem toegelicht. Voor zover er nog onduidelijkheden zijn komen die niet voor zijn rekening.
4.11.
Allianz heeft, kort samengevat, onder meer gewezen op de volgende onregelmatigheden:
- het is zeer aannemelijk dat [gedaagde] samen met [B] de Bo-Rent bus heeft gehuurd waarmee later het beweerdelijke ongeval heeft plaatsgevonden;
- de track en trace-gegevens stroken niet met het gestelde tijdstip van de aanrijding;
- de track en trace-gegevens stroken niet met de gestelde ongevalslocatie;
- tegenstrijdige verklaringen over de plaats waar het aanrijdingsformulier is ingevuld;
- onduidelijkheden omtrent (het invullen van) de achterzijde van het aanrijdingsformulier;
- tegenstrijdige verklaringen over het ter plaatse komen van de politie;
- tegenstrijdige verklaringen over weerzien van [gedaagde] en [B] na de aanrijding;
- tegenstrijdige verklaringen over het opgelopen letsel;
- een merkwaardige verklaring over het opgelopen letsel;
- een vage verklaring over bezoek aan de huisartsenpost;
- onduidelijkheid over de schriftelijke verklaring van 15 januari 2020;
- onduidelijkheid over de rol van [E] ;
- onduidelijkheid over het verlagen van het eigen risico;
- de schade is niet telefonisch gemeld;
- de door Bo-Rent-medewerkers geconstateerde merkwaardigheden ten aanzien van het schadebeeld;
- het niet verlenen van medewerking door [gedaagde] aan een (nadere) schade-vaststelling van de Land Rover;
- er zijn vraagtekens omtrent het herstel van de Land Rover.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er rondom de beweerdelijke aanrijding verschillende opmerkelijkheden en ongerijmdheden. Zo blijkt uit de overgelegde track en trace-gegevens niet dat de Bo-Rent bus tussen 21.28 uur en 22.55 uur heeft stilgestaan, terwijl op het aanrijdingsformulier is ingevuld dat de (beweerdelijke) aanrijding om omstreeks 22.00 uur heeft plaatsgevonden. [gedaagde] heeft tijdens zijn getuigenverhoor verklaard dat hij om 22.17 uur de politie heeft gebeld. Dit duidt erop dat [gedaagde] en [B] enige tijd stil moeten hebben gestaan na de aanrijding, maar dat blijkt niet uit de overgelegde track en trace-gegevens van de Mercedes Benz. Uit deze gegevens blijkt ook niet dat de Mercedes Benz op de (beweerdelijke) ongevalslocatie “Ossenmaatstraat te Oldenzaal” is gestopt. De Mercedes Benz is om 21.28 uur (opnieuw) gaan rijden en is pas om 22.55 uur voor langere tijd gestopt aan de Bachstraat 95 te Hengelo. De enkele niet onderbouwde stelling van [gedaagde] dat niet kan worden uitgesloten dat de betrokkenen niet precies de tijd hebben genoteerd dan wel hebben waargenomen en dat de klok van het track- en trace-systeem bovendien niet helemaal gelijk kan lopen, is onvoldoende onderbouwd. In dit geval gaat het naar het oordeel van de rechtbank niet om marginale verschillen. Voorts wordt in aanmerking genomen dat met deze ingenomen stelling nog geen verklaring wordt gegeven voor het feit dat uit de track en trace-gegevens niet blijkt dat de Mercedes Benz heeft stilgestaan op de locatie van de Ossenmaatstraat. Het door [gedaagde] ingenomen standpunt dat de door Allianz veronderstelde tegenstrijdigheden ten aanzien van de plaats van de aanrijding niet reëel zijn, volstaat in dit verband niet. Daarmee is de twijfel over de authenticiteit van de aanrijding niet weggenomen.
4.13.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat de mededelingen dan wel verklaringen over het ter plaatse komen van de politie tegenstrijdig zijn. In het e-mailbericht van 30 januari 2020 vermeldt [gedaagde] dat de politie op de hoogte is en dat zij zelfs gekomen zijn om de weg schoon te vegen, terwijl hij tijdens het getuigenverhoor onder ede heeft verklaard dat hij op de plek van de aanrijding geen politie heeft gezien en dat hij toen hij ze belde heeft gezegd dat ze de weg schoon moesten maken en dat ze dat zouden doen, maar dat hij niet weet of dat is gebeurd.
4.14.
[gedaagde] heeft ook niet consistent verklaard over zijn bezoek aan de huisartsenpost. Tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft hij verklaard dat hij na het gezamenlijk invullen van het aanrijdingsformulier naar de huisartsenpost in het centrum van Enschede is gegaan nadat hij daar eerst naar toe had gebeld. [gedaagde] verwijst daarbij naar de verklaring van de huisartsenpost. Allianz heeft echter onweersproken gesteld dat zij deze informatie niet van [gedaagde] heeft ontvangen en [gedaagde] heeft een dergelijke verklaring ook niet tijdens deze procedure in het geding gebracht. Het wekt ook bevreemding dat [gedaagde] zich bij het voorlopige getuigenverhoor in eerste instantie niet kon herinneren of hij een man of een vrouw aan de telefoon heeft gehad en of dat dezelfde persoon was die hem daarna heeft onderzocht.
4.15.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat de door [gedaagde] bij Allianz ingediende verklaring van [B] , die is gedateerd op 15 januari 2020, ongerijmdheden bevat. De verklaring is immers gedateerd op 15 januari 2020, terwijl de verklaring, zoals ook door Allianz naar voren is gebracht, informatie bevat die pas op een later moment bekend was. [gedaagde] heeft erkend dat deze datum verkeerd is, maar heeft hiervoor naar het oordeel van de rechtbank geen (afdoende) verklaring gegeven.
4.16.
Een tweede inspectie van de Land Rover zou licht kunnen werpen op de authenticiteit van het ongeval. Het staat Allianz vrij om een voertuig aan een nader (technisch) onderzoek te onderwerpen in het kader van de vaststelling van schade. Dit geldt eens te meer als zij, zoals in dit geval, twijfels heeft over het schadebeeld dan wel de authenticiteit van de aanrijding. Dat Dekra reeds een inspectie had verricht om het schadebedrag aan de Land Rover vast te stellen maakt niet dat [gedaagde] de medewerking had mogen weigeren. Allianz heeft onbetwist gesteld dat het vaststellen van de omvang van de schade een andere vorm van inspectie is dan de inspectie tot het verifiëren van de gestelde toedracht van de aanrijding. Allianz heeft uitgelegd dat daarvoor niet voldoende is dat de Bo-Rent bus wordt geïnspecteerd. Bovendien is het niet aan [gedaagde] om zijn medewerking te laten afhangen van zijn eigen oordeel over het nut van een inspectie. Uitgaande van de stelling van [gedaagde] dat er sprake is van authentieke aanrijding, was het aan [gedaagde] om mee te werken aan een tweede inspectie om zo het schadebeeld definitief te kunnen vaststellen. [gedaagde] zou in dat geval immers niets te verbergen hebben. Als kan worden vastgesteld dat de tweede inspectie door toedoen van [gedaagde] niet heeft plaatsgevonden, dienen de gevolgen daarvan, gelet op zijn stelplicht van de authenticiteit van het ongeval, voor zijn rekening te komen.
4.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat de tweede inspectie niet heeft plaatsgevonden. [gedaagde] stelt dat hij medewerking aan de tweede inspectie verleend. Dit kan de rechtbank niet volgen op grond van het volgende. Aanvankelijk heeft [gedaagde] gemaild dat hij de Land Rover wel weer naar [D] wilde brengen als de Land Rover nog niet gerepareerd was. Uit zijn mailbericht van 29 januari 2020 om 15.53 uur volgt echter dat hij niet bereid was om de Land Rover naar [C] te brengen. Later op die dag bericht hij Allianz dat de Land Rover nog niet is gerepareerd en dus beschikbaar is en dat hij graag wenst te vernemen wanneer Allianz de Land Rover wenst te laten inspecteren bij [D] . Daarop heeft Allianz [gedaagde] bij e-mailbericht van 29 januari 2020 (nogmaals) meegedeeld dat zij niet akkoord kan gaan met een inspectie bij [D] , Tevens heeft zij laten weten dat de nadere expertise op zijn vroegst op vrijdag 31 januari 2020 kan plaatsvinden. De advocaat van Allianz heeft [gedaagde] op 30 januari 2020 een mailbericht gestuurd met de vraag of hij bereid was om medewerking te verlenen aan een (nadere) technische inspectie van de Land Rover bij een gecertificeerde Land Rover dealer, waarbij ook is gewezen op de (negatieve) consequenties die het niet meewerken aan deze inspectie kan hebben. Op 30 januari 2020 heeft [gedaagde] aan Allianz meegedeeld dat hij zonder goede reden de tweede expertise zal blijven weigeren en dat de Land Rover op dat moment wordt gerepareerd.
Tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft [gedaagde] verklaard dat de Land Rover is gerepareerd door [K] . Tevens heeft hij verklaard dat hij, toen hij de Land Rover weer terug had van [D] , aan zijn toenmalige belangenbehartiger heeft verteld dat hij de Land Rover wel naar een andere Land Rover dealer wilde brengen, hetgeen hij bij de mondelinge behandeling heeft herhaald. Deze verklaring strookt naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet met zijn mededelingen in eerdergenoemde e-mailberichten, want in die mailberichten biedt hij niet aan om zijn Land Rover naar een andere Land Rover dealer te brengen. De eerste brief van zijn toenmalige gemachtigde dateert van 7 februari 2020, derhalve ná de correspondentie tussen partijen op 29 en 30 januari 2020 over de (nadere) technische inspectie van de Land Rover en ná de reparatie van de Land Rover bij [K] . Bovendien bevat deze brief geen toestemming van de zijde van [gedaagde] om de Land Rover naar een Land Rover dealer te brengen voor inspectie. Uit bovenstaande blijkt dat [gedaagde] niet heeft meegewerkt aan de terechte vraag van Allianz om de Land Rover bij een gecertificeerde Land Rover dealer te brengen.
4.18.
[gedaagde] lijkt dit niet medewerken aan de tweede inspectie ook te erkennen waar hij zijn niet meewerken onderbouwt door ernaar te verwijzen dat hij de Land Rover dealer in de regio niet vertrouwde wegens een eerder zakelijk geschil. Allianz heeft evenwel onbetwist gesteld, onder verwijzing naar de boven weergeven correspondentie per e-mail, dat een andere Land Rover dealer voor haar geen probleem was en dat de Land Rover al op 31 januari 2020 kon worden onderzocht. Ook hier heeft [gedaagde] geen gehoor aan gegeven. Waar [gedaagde] in die correspondentie betoogt dat hij haast bij de reparatie had, kan dit geen argument zijn geweest aangezien [gedaagde] op 29 januari 2020 aan het einde van de dag per e- mail liet weten dat hij er voor zou zorgen dat de auto werd gebracht, het voertuig vervolgens op 30 januari 2020 buiten Allianz om liet repareren, terwijl hij niet heeft betwist dat hij wist dat de nadere inspectie mogelijk al op 31 januari 2020 kon plaatsvinden.
4.19.
Gelet op voorgaande heeft [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan geconcludeerd zou moeten worden dat er een authentieke aanrijding heeft plaatsgevonden en wordt aan bewijslevering niet toegekomen De overige door Allianz aangevoerde omstandigheden kunnen verder onbesproken blijven.
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat Allianz niet aansprakelijk en/of schadeplichtig is jegens [gedaagde] voor het ontstaan en de gevolgen van de door [gedaagde] gestelde aanrijding zal worden toegewezen.
Onrechtmatig handelen
4.21.
Allianz heeft naast de gevorderde negatieve verklaring voor recht een verklaring voor recht gevorderd, inhoudende dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover Allianz.
4.22.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Allianz ook bij deze vordering belang. De beoordeling van wat er is gebeurd en wie daarvoor verantwoordelijk is, als het ware een erkenning van een schending van het recht, is naar het oordeel van de rechtbank een rechtens te respecteren belang.
4.23.
Allianz legt aan deze vordering ten grondslag dat uit de door haar naar voren gebrachte onregelmatigheden en ongerijmdheden (zoals hiervoor weergegeven) geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat [gedaagde] haar op het verkeerde been heeft gezet met als doel het verkrijgen van een uitkering onder de WAM-verzekering voor de door hem gestelde schade. [gedaagde] heeft het aan Allianz doen voorkomen alsof sprake is geweest van een ‘echte’ aanrijding op 15 januari 2020 die zich spontaan heeft voorgedaan, terwijl er verschillende aanknopingspunten bestaan dat er in werkelijkheid helemaal geen ‘echte’ maar een geënsceneerde aanrijding heeft plaatsgevonden. Allianz stelt dat het [gedaagde] bovendien moet worden aangerekend hij Allianz welbewust heeft gefrustreerd in het doen van meergenoemde inspectie, onder meer bedoeld voor een nader onderzoek naar het schadebeeld/botscontact en over de snelheid waarmee de Land Rover reed. Verder acht Allianz van belang dat zij voor de uitvoering van haar verplichtingen onder de WAM in sterke mate afhankelijk is van de verklaringen van de ‘benadeelde’. Allianz moet als verzekeraar, ter beoordeling van een desbetreffende schadeclaim erop kunnen vertrouwen dat de ‘benadeelde’ juiste en zo volledig mogelijke informatie ter zake verstrekt. Daarom rekent Allianz het [gedaagde] , nota bene een (voormalig) letselschadebemiddelaar zwaar aan dat hij haar onjuiste en onware informatie heeft verstrekt over de door hem gestelde aanrijding. Gezien al het voorgaande meent Allianz dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4.24.
[gedaagde] heeft betwist dat er geen authentieke aanrijding heeft plaatsgevonden en dat er van frustratie in het onderzoek geen sprake is. [gedaagde] heeft gesteld dat hij de (tweede) expertise heeft geweigerd omdat hij dat stigmatiserend vond. Hij kent de praktijk en waakt voor een objectieve aanpak en behandeling. Hij had een zakelijk geschil met [C] en wilde daarom niet dat de Land Rover daar naar toe zou gaan.
4.25.
Naar het oordeel van de rechtbank rust op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op Allianz in beginsel de bewijslast van haar stelling dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
4.26.
De rechter kan in de bijzondere omstandigheden van het geval aanleiding vinden om te oordelen dat op de wederpartij van de benadeelde een verzwaarde motiveringsplicht rust, hetgeen leidt tot een verplichting om voldoende feitelijke gegevens te verstrekken ter motivering van haar betwisting, teneinde de benadeelde voldoende aanknopingspunten te bieden voor het nader onderbouwen en zo nodig bewijzen van de door hem gestelde feiten. Als een partij haar betwisting van de stellingen van de andere partij onvoldoende motiveert, kan de rechter aan die betwisting voorbijgaan, zodat de gestelde feiten vaststaan.
4.27.
Tegen deze achtergrond en gelet op de door Allianz gestelde feiten en omstandigheden als hierboven vermeld onder 4.11. is de rechtbank van oordeel dat Allianz een voldoende motivering en onderbouwing heeft gegeven voor de stelling dat er sprake is van een niet-authentieke aanrijding. [gedaagde] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat het voor het vaststellen van de toedracht van het ongeval van groot belang was dat deze nader werd geïnspecteerd. Dat Allianz daarbij afhankelijk was van [gedaagde] om de Land Rover voor deze inspectie beschikbaar te stellen is naar het oordeel van de rechtbank een bijzondere omstandigheid op grond waarvan op [gedaagde] de verplichting rust om voldoende feitelijke gegevens te verstrekken ter motivering van haar betwisting van de onrechtmatigheid. Door niet mee te werken aan deze inspectie heeft [gedaagde] Allianz gefrustreerd in haar mogelijkheden om haar stellingen nader onderbouwen en zo nodig te bewijzen. Gelet hierop rust op [gedaagde] een verzwaarde plicht om zijn betwisting van de stelling dat er sprake is van een onrechtmatige daad te onderbouwen. Daar is [gedaagde] niet in geslaagd. Door enkel te stellen dat er sprake is van een authentieke aanrijding en te ontkennen dat er sprake is van onregelmatigheid heeft [gedaagde] niet voldaan aan deze verzwaarde motiveringsplicht van zijn betwisting. Dat er bij de afhandeling van de schade aan de kant van Allianz geen sprake zou zijn van een objectieve aanpak heeft [gedaagde] op geen enkele wijze met feiten onderbouwd. Een verzoek om een tweede inspectie kan daar in ieder geval niet onder vallen gelet op hetgeen in overweging 4.16. is opgenomen.
4.28.
Allianz heeft hier tegenover voldoende gemotiveerd gesteld dat [gedaagde] , door aanspraak te willen maken op een schade-uitkering, jegens Allianz onrechtmatig heeft gehandeld. Zoals ook uit het overwogene onder 4.12. en verder volgt heeft [gedaagde] tegen diverse cruciale onderdelen, zoals bijvoorbeeld de track- en trace-gegevens, het al dan niet ter plaatse zijn gekomen door de politie en het (gestelde) bezoek aan de huisartsenpost, onvoldoende ingebracht. De in rechtsoverweging 4.12. en daaropvolgende overwegingen besproken onregelmatigheden dan wel ongerijmdheden zijn, los van de andere gestelde onregelmatigheden door Allianz, in onderlinge samenhang bezien, naar het oordeel van de rechtbank reeds voldoende om de conclusie te kunnen dragen dat [gedaagde] door het bewust misleiden van Allianz met het doel om een schade-uitkering te verkrijgen maatschappelijk onbetamelijk en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Nu [gedaagde] deze onregelmatigheden dan wel ongerijmdheden onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, wordt er reeds daarom niet aan bewijslevering wordt toegekomen.
4.29.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Allianz in de zin van artikel 6:162 BW eveneens zal worden toegewezen.
Proceskosten
4.30.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4.31.
De rechtbank is van oordeel dat, in navolging van de beslissing die in dit vonnis wordt genomen, de kosten van het voorlopig getuigenverhoor voor rekening van [gedaagde] komen. Het gaat om vergoeding van de advocaatkosten in verband met het opstellen van het verzoek tot voorlopig getuigenverhoor en het bijwonen van de verhoren (aan eigen zijde). De rechtbank zal hiervoor in totaal 3 punten (rekening houdend met de omstandigheid dat er sprake is van geweest van een voorzetting van het voorlopig getuigenverhoor) overeenkomstig het destijds toepasselijke liquidatietarief voor onbepaalde waarde toekennen (€ 543,--). Deze kosten ad € 1.629,-- zullen worden begrepen in de proceskostenveroordeling van [gedaagde] . De taxen met betrekking tot de gehoorde getuigen bedragen blijkens de processen-verbaal nihil en komen dus verder niet aan de orde.
4.32
In het licht van het vorenstaande worden de proceskosten van Allianz tot dusver begroot op:
- dagvaarding € 87,61
- griffierecht € 667,--
- kosten voorlopig getuigenverhoor € 1.629,--
- salaris advocaat € (2 punten x tarief € 563,--) € 1.126,--
Totaal € 3.509,61 ECLI:NL:RBOVE:2021:4684