Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 060125 KG; 3 jaar EVR-registratie letselschadebureau vanwege telefonische mededelingen aan cl t.z.v. aanpassen medische informatie

RBROT 060125 KG; 3 jaar EVR-registratie letselschadebureau vanwege telefonische mededelingen aan cl t.z.v. aanpassen medische informatie

2. De feiten 

2.1. Columbus verricht werkzaamheden als belangenbehartiger van letselschadeslachtoffers. [eiser 2]  is, als een van de 25 medewerkers, werkzaam voor Columbus. Tot 2023 was hij de directeur van  Columbus. 

2.2. Columbus behandelt op dit moment ongeveer 2000 zaken. In dat kader voert zij, in een  buitengerechtelijk traject gericht op afwikkeling van schade, overleg en onderhandelingen met 

aansprakelijkheidsverzekeraars waaronder Allianz, Achmea, ASR, Unigarant en Nationale  Nederlanden. 

2.3. In een brief van 15 augustus 2023 aan Columbus deelt Allianz mee dat zij een geluidsopname  heeft ontvangen van een cliënt van Columbus. Die opname wordt via downloadgegevens gedeeld met Columbus. Op de geluidsopname van een telefoongesprek tussen [eiser 2] en de cliënt is volgens  Allianz te horen dat Columbus c.s. zich schuldig maakt aan fraude. Die fraude bestaat volgens Allianz uit het in rekening brengen van kosten voor werkzaamheden die niet hebben plaatsgevonden en het  achterhouden en/of aanpassen van medische informatie met als doel het verkrijgen van een  onterechte schadevergoeding. Allianz deelt mee het voornemen te hebben om niet meer met  Columbus samen te werken en dat zij een registratie in het Extern verwijzingsregister (EVR), van  [eiser 2] en/of Columbus overweegt. Columbus c.s. wordt een maand gegund om te reageren op de  brief. 

2.4. Na schriftelijke reacties van Columbus c.s. schrijft Allianz bij brief van 17 november 2023 aan  Columbus c.s. dat die reacties geen aanleiding geven om haar standpunt te wijzigen. Zij deelt mee dat  Columbus c.s. voor een termijn van drie jaren, ingaande 17 augustus 2023, staat geregistreerd in het Interne Verwijzingsregister (IVR) en het EVR. 

2.5. Na 17 november 2023 hebben partijen nog met elkaar gesproken en gecorrespondeerd. Bij brief  van 5 april 2024 schrijft de advocaat van Allianz aan (de belangenbehartiger van) Columbus c.s. niet  te zijn gekomen tot andere inzichten ten aanzien van het verbreken van de samenwerking en de  gedane EVR-registraties. Op enig moment in de periode van gesprekken en correspondentie heeft  Allianz erkend dat geen sprake was van fraude bestaande uit valselijk declareren. 

2.6. Unigarant heeft Columbus bij brief van 12 december 2023 meegedeeld dat zij Columbus niet  langer als belangenbehartiger in letselschadedossiers aanvaardt. Bij brief van 28 december 2023  deelt Unigarant mee dat zij de gegevens van Columbus c.s. in haar Incidentenregister zal plaatsen,  met een EVR-registratie. Bij arrest (in kort geding) van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15  oktober 2024 is Unigarant veroordeeld om de registratie van Columbus c.s. in het EVR ongedaan te  maken (de Unigarantzaak). Voor zover het hoger beroep was gericht tegen de niet-0 ontvankelijkverklaring van de reconventionele vordering van Columbus c.s. — die strekte tot het  hervatten en voortzetten van de behandeling van letselschadezaken waarin Columbus c.s. optreden is het afgewezen. 

2.7. Achmea en ASR hebben recent de relatie met Columbus beëindigd. De gronden voor het besluit  van Achmea zijn: 

- bevindingen uit eigen intern onderzoek; 

- de EVR-registratie van Allianz; 

- berichtgeving van Nationale-Nederlanden, inclusief EVR-registratie; 

- en informatie van Unigarant over de werkwijze van Columbus, openbaar gemaakt in het arrest van 15 oktober 2024. 

ASR noemt als gronden voor haar besluit: 

- onregelmatigheden in een dossier van een cliënt van Columbus; 

- het in rekening brengen van werkzaamheden van medewerkers van Columbus op naam en tegen  het tarief van [eiser 2]; 

- EVR-registraties van Columbus c.s. door Allianz en Nationale Nederlanden in welk verband wordt  verwezen naar het arrest in de Unigarantzaak. 

2.8. Columbus heeft aan Allianz, en andere verzekeraars, aangeboden om een verandertraject in te  zetten zodat zij weer als belangenbehartiger zou worden geaccepteerd, van welk traject zij al een aantal maatregelen in gang heeft gezet. Columbus heeft zich voorts bereid verklaard om met Allianz te  praten over de positie van [eiser 2]. 

3. De vorderingen

3.1. Columbus c.s. vordert primair om Allianz te veroordelen om de EVR-registraties ongedaan te maken en subsidiair om de duur van die registraties te beperken, in beide gevallen op verbeurte van  een dwangsom en met veroordeling van Allianz in de proceskosten. 

3.2. Columbus c.s. stelt dat uit het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen  (PiFi) volgt dat om in het EVR te kunnen worden opgenomen in beginsel sprake moet zijn van zodanig concrete feiten en omstandigheden dat zij als een strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring  kunnen dragen. Als maatstaf geldt daarvoor dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere  verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren, in die zin dat de te verwerken  strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan. Allianzmoet stellen en  bewijzen dat aan de voorwaarden voor opname in het EVR is voldaan. 

3.3. Volgens Columbus c.s. is er geen grondslag voor registratie in het EVR. De Medische paragraaf  van de gedragscode Behandeling Letselschadedossiers (GBL), waar verzekeraars aan gebonden zijn,  bepaalt welke informatie aan verzekeraars moet worden verstrekt. Daarvoor bestaan geen algemene regels maar twee indicatieve richtlijnen die afhankelijk zijn van de verwachte looptijd van de schade. Daarbij is van belang dat een slachtoffer de vrijheid heeft om bepaalde medische informatie niet te  delen met een verzekeraar. 

3.4. Over het telefoongesprek met haar cliënt stelt Columbus c.s. het volgende. De zaak van de cliënt  was lastig en gevoelig en er stond veel druk op omdat tijdens de behandeling van het ongeval een heftig jeugdtrauma naar boven was gekomen en Columbus op een aantal momenten onzorgvuldig en te traag was. Daarnaast had de behandelend fysiotherapeut van de cliënt ongevraagd informatie  verstrekt die de vraagstelling van Columbus ver te buiten ging. De volgende woordkeuze van [eiser 2] tegen het einde van het gesprek, dat laat op een vrijdagmiddag werd gevoerd, was ongelukkig: 

“Als wij informatie binnenkrijgen, op welk moment dan ook, of dat dan is blijven liggen per ongeluk of  niet, voordat we iets delen met een verzekeringsmaatschappij gaan wij ons altijd afvragen hoe bruikbaar is dit nou. En als daar bijvoorbeeld iets in staat waarvan wij zeggen ‘ja, maar wacht eens  even, hier kan die verzekeraar mee aan de haal gaan, dit kan mogelijk een alternatieve verklaring— zoals dat heet —opleveren voor de klachten en beperkingen die u ervaart, of we krijgen dit nooit  toegerekend aan het ongeval, ja heel simpel, dat moet eruit, dat moet aangepast worden. en dat zal ik  altijd blijven doen in letselschadedossiers, en zo leid ik mijn mensen ook op.” 

[eiser 2] heeft bedoeld te zeggen dat Columbus wanneer het gaat om een verwachte korte schadeduur, in het belang van de cliënt in beginsel de medische historie niet wordt verstrekt aan een  verzekeraar. Columbus c.s. voegt daaraan toe dat het enige dat in een enkel geval gedaan is, alleen  wanneer daartoe aanleiding was, is informatie opnieuw op laten vragen zodat de verzekeraar niet  meer maar ook niet minder informatie ontvangt dan hij gelet op de verwachte schadeduur dient te ontvangen. Dat is geen fraude. 

3.5. Columbus stelt dat haar belangen groot zijn. Bij het voortduren van de EVR registratie moet zij  naar verwachting haar faillissement aanvragen. Van de verzekeraars waarmee zij zaken doet/deed is 80% gestopt met bevoorschotten en zij is voor 100% afhankelijk van bevoorschotting. Met 25  werknemers heeft zij € 150.000,- aan kosten per maand en een gat van 50%. Voor Columbus c.s. geldt voorts dat zij als fraudeur te boek staat en bij geen enkele financiële instellingmeer terecht kan.  Voor [eiser 2] is het extra wrang omdat de beweerde fraude in de uitoefening van zijn werk is gebeurd en hij als privépersoon geregistreerd staat waardoor hij geen normale verzekering, banklening of hypotheek meer kan krijgen. 

4. Het verweer 

4.1. Allianz stelt zich op het standpunt dat de EVR-registratie, die gedaan is op basis van de  geluidsopname, terecht is. De stukken die de betreffende cliënt van Columbus daarnaast heeft  verstrekt, bevestigen dat de inhoud overeenkomt met de gedragingen van Columbus c.s. Dat is een  werkwijze die erop neerkomt dat, op initiatief van de belangenbehartiger, medische informatie van  cliënten wordt aangepast met als doel om voor de beoordeling van de schadeomvang relevante informatie achter te houden. Op grond van de stukken is geen sprake geweest van een ongelukkige  woordkeuze van [eiser 2] maar van expliciete uitlatingen die niet voor enig misverstand vatbaar zijn. 

4.2. Volgens Allianz gaat het er, in het kader van de informatievoorziening, om dat de benadeelde, diens medisch adviseur en diens belangenbehartiger niet naar eigen inzicht en selectief informatie  mogen laten aanpassen of achterhouden. Informatie die verstrekt wordt moet volledig zijn en de medische voorgeschiedenis kan ook in zaken met een verwachte schadelooptijd van twee jaar of korter relevant zijn. 

4.3. Allianz verwijst naar het arrest in de Unigarantzaak voor de vereisten voor opname in het EVR.  Registratie is niet slechts mogelijk bij strafbare feiten maar ook wanneer sprake is van fraude of  onoorbaar gedrag. Hier is sprake van een voldoende vaststaande gedraging die een bedreiging vormt  voor een financiële instelling of de continuïteit en/of integriteit van de financiële sector. De Unigarantzaak is niet volledig vergelijkbaar met deze zaak. In deze zaak is verzocht om informatie  inhoudelijk te laten aanpassen waardoor de verzekeraar op het verkeerde been wordt gezet. Dat is bovendien geen eenmalige gebeurtenis. Uit de opname blijkt immers dat [eiser 2] zijn mensen opleidt om op die manier met medische informatie om te gaan. Dat betreft geen grijs gebied. 

4.4. Allianz is niet bereid haar beslissing te heroverwegen na de recente overname van Columbus  door een nieuwe eigenaar. De nieuwe eigenaar heeft geen relevante ervaring in de  letselschadepraktijk en [eiser 2] is gewoon in dienst gebleven. Daarbij weegt, ook in het kader van de  belangenafweging, mee dat Allianz de indruk heeft dat bij Columbus c.s. geen sprake is van  zelfreflectie. Allianz benoemt in dit verband dat [eiser 2] aanvankelijk de authenticiteit van de opname  betwistte. Allianz wijst erop dat ook andere verzekeraars maatregelen tegen Columbus (c.s.) hebben  getroffen die niet enkel zijn gebaseerd op de EVR-registratie door Allianz, maar ook op uitkomsten van  eigen onderzoek. 

4.5. Allianz betwist het spoedeisend belang en wijst erop dat de EVR-registratie al sinds augustus  2023 bestaat. De duur daarvan is proportioneel, gelet op de maximumtermijn van acht jaar en rechtspraak. Allianz voegt daar aan toe dat geen sprake is van twee gestapelde redenen die kunnen  rechtvaardigen dat de termijn van drie jaren moet worden gehalveerd. Tot slot zijn de gestelde  financiële gevolgen volgens Allianz niet onderbouwd. 

5. De beoordeling 

5.1. Het EVR is een register waarin een financiële instelling incidenten vastlegt, zonder dat in dat  register het concrete incident wordt beschreven. Het EVR is toegankelijk voor andere financiële  instellingen. Als een andere financiële instellingmeer informatie wil krijgen over een incident, moet zij  contact opnemen met de financiële instelling die de registratie gedaan heeft. 

5.2. Het PiFi regelt wanneer persoonsgegevens in het EVR mogen worden geregistreerd. Artikel 5.2.1.  van het PiFi 2013 bepaalt: 

“De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b  vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te  nemen in het Extern Verwijzingsregister. 

a. De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor  (1) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële Instelling, alsmede de  (Organisatie van de) Financiële Instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector. 

b. In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a  bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachten wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar. 

c. Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. (...)“ 

5.3. Volgens Columbus c.s. betekent artikel 5.2.1. dat, kort gezegd, sprake moet zijn van concrete  feiten en omstandigheden die een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld  opleveren. Volgens Allianz gaat het niet alleen om strafbare feiten maar ook om fraude en  (anderszins) onoorbaar gedrag.

5.4. De voorzieningenrechter constateert dat in het PiFi 2021 (blz. 44-45) staat:
“Uitgangspunt bij plaatsing in het EVR is dat in een gerechtelijke procedure moet kunnen worden  aangetoond dat afdoende bewijs aanwezig is om de kwalificatie fraude of een andere onoorbare of strafbare gedraging te dragen ten opzichte van een aantoonbaar betrokken (rechts)persoon.  Ontbreekt een van deze elementen dan behoort geen registratie plaats te vinden. Zij vormen de  criteria voorplaatsing in het EVR als aangegeven in artikel 5.2.1., onder a en b Protocol.” 

Op grond van de tekst van artikel 5.2.1. PiFi 2013, die in de versie van 2021 niet is gewijzigd, en de  hiervoor geciteerde toelichting, kan ook in een situatie dat geen sprake is van, kort gezegd, een  verdenking van een strafbaar feit, maar, bijvoorbeeld van ander onoorbaar gedrag, zijn voldaan aan  de criteria voor opname in het EVR. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of sprake is van  gedraging(en) die een bedreiging vormden, vormen of kunnen vormen voor (1) de (financiële)  belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële Instelling, de (Organisatie van de)  Financiële Instelling(en) of(11) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector. 

5.5. Allianz heeft Columbus en [eiser 2] op 27 november 2023 met ingang van 17 augustus 2023 voor een periode van drie jaren geregistreerd in het EVR. Die registratie is gebaseerd op de inhoud van  een geluidsopname en op het declareren van buitengerechtelijke kosten voor werkzaamheden die niet zijn uitgevoerd. Van deze laatste reden is op enig moment in 2024 erkend dat daarvan geen sprake is. Naar aanleiding daarvan heeft Allianz alle verzekeraars die bij haar hadden verzocht om informatie  over de EVR-registratie van Columbus c.s. een rectificatiebericht gestuurd. Daarin is aangegeven dat  de zin “Eveneens blijkt uit het telefoongesprek dat zijn kantoor Columbus nota ‘s BGK indient voor werkzaamheden die niet zijn uitgevoerd.” is komen te vervallen. Op de vraag of dit betekenis moet hebben voor de duur van de EVR-registratie komt de voorzieningenrechter nog terug. 

5.6. De geluidsopname waar het hier om gaat, is van een gesprek tussen [eiser 2] en een (voormalig)  klant van Columbus. Allianz citeert uit dat gesprek. Daaruit kan volgens haar geen andere conclusie  worden getrokken dan dat Columbus c.s. cliënten ertoe beweegt om medische informatie te laten  aanpassen door hun arts of therapeut met als doel om informatie achter te houden die mogelijk een  alternatieve verklaring is voor klachten en beperkingen, waarmee een verzekeraar aan de haal kan  gaan waardoor Columbus en de benadeelde deze nooit krijgen toegerekend aan het ongeval. Het  betreft het volgende citaat: 

“Je kunt het op twee manieren uitleggen. Wat in onze markt normaal gesproken gebeurt is dat er informatie binnenkomt van het fysiotherapeut, niemand kijkt ernaar en het wordt gewoon gedeeld met  de verzekeringsmaatschappij zonder zich af te vragen of die informatie gunstig is. Ik vind dat wij onze  letselschade op een ander niveau behandelen. Helaas is dat in uw geval dan kennelijk niet helemaal  goed gegaan, ik zeg kennelijk omdat ik dat nog moet controleren. Als wij informatie binnenkrijgen, op  welk moment dan ook, of dat dan is blijven liggen per ongeluk of niet, voordat we iets delen met een  verzekeringsmaatschappij gaan wij ons altijd afvragen hoe bruikbaar is dit nou. En als daar  bijvoorbeeld iets in staat waarvan wij zeggen ‘ja, maar wacht eens even, hier kan die verzekeraar mee  aan de haal gaan, dit kan mogelijk een alternatieve verklaring—zoals dat heet — opleveren voor de klachten en beperkingen die u ervaart, of we krijgen dit nooit toegerekend aan het ongeval, ja heel  simpel, dat moet eruit, dat moet aangepast worden. en dat zal ik altijd blijven doen in  letselschadedossiers, en zo leid ik mijn mensen ook op. En waarbij het best zo kan zijn dat als wij in  het verleden die informatie van de fysio hebben opgevraagd, dat op de een of andere manier, ik weet  niet waar dat verkeerd is gegaan, maar dat niet gedeeld hebben met de verzekeraar, laten we het maar snel doen voordat mevrouw erachter komt. Nee niks ervan, als het zo is dat iets nog niet is gedeeld dan prima eerst kijken waarom is het niet gedeeld, wat staat er eigenlijk in en is het voor ons bruikbaar. Zorgvuldigheid boven vluchtigheid. Het is dan op een gegeven moment hoe leg je het uit,  en ik leg het natuurlijk in mijn voordeel uit en natuurlijk vanwege een minder vertrouwen in ons legt u het in ons nadeel uit. Het is welke kant je uiteindelijk kiest natuurlijk. Ik sta er nog steeds achter dat de dames op het medisch secretariaat gezegd hebben van hey wij krijgen die informatie, wij zien dat, dat  moet gedeeld worden, oh we hadden het kennelijk al, nou eens even kijken hoe gunstig dat is. En dat  het dan zo is dat u een aantal maanden later terugzenden naar zo ‘n (niet verstaanbaar woord), ja dat  is vervelend maar liever dat, dan dat het gedeeld wordt niet (met? red. LSA LM) een wederpartij en vervolgens het dossier de prullenbak ingaat omdat er allerlei andere verklaringen zijn voor uw klachten. Ja dat zijn afwegingen die je maakt. En ik doe nog altijd liever dat laatste.” 

5.7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de meest relevante passage in het citaat de  volgende: 

‘ja, maar wacht eens even, hier kan die verzekeraar mee aan de haal gaan, dit kan mogelijk een  alternatieve verklaring— zoals dat heet — opleveren voor de klachten en beperkingen die u ervaart, of we krijgen dit nooit toegerekend aan het ongeval, ja heel simpel, dat moet eruit, dat moet aangepast  worden, en dat zal ik altijd blijven doen in letselschadedossiers, en zo leid ik mijn mensen ook op”. 

Hieruit blijkt van een werkwijze die erop gericht is onmogelijk relevante, en mogelijk voor de  verzekeraar nadelige, informatie achter te houden. Zo wordt de verzekeraar de mogelijkheid  onthouden om te beoordelen of de informatie relevant is. De beoordeling of de informatie relevant is, is echter aan de verzekeraar, niet aan de belangenbehartiger. Als de informatie relevant is, bijvoorbeeld als er (na onderzoek) een alternatieve oorzaak van bepaalde klachten en beperkingen  aan te wijzen is, dan is de mogelijke uitkomst dat er geen of een lagere aanspraak op  schadevergoeding bestaat. Dat raakt in ieder geval aan de financiële belangen van, in dit geval,  Allianz en aan de integriteit van Columbus c.s. Dat een benadeelde zelf mag bepalen of en elke (welke? red. LSA LM) informatie hij deelt met de aansprakelijke partij, doet hier niet aan af. De informatie die wel gedeeld  wordt moet volledig en juist zijn. Dat er bij een verwachte duur van de schade van twee jaar of korter,  het in kaart brengen van de medische voorgeschiedenis van het slachtoffer niet nodig is, heeft hier naar voorlopig oordeel niets mee te maken. Nergens blijkt uit dat Columbus c.s. in het laten aanpassen van medische informatie zelf een onderscheid maakt tussen gevallen met een verwachte  duur van de schade van twee jaar en de gevallen met een naar verwachting langere duur. Bovendien  kan medische informatie ook in zaken met een verwachte schadelooptijd van korter dan twee jaar  relevant zijn. Dat Allianz erkent dat kan worden verzocht om een beperktere uitdraai van het huisartsenjournaal, leidt niet tot een ander oordeel. Die erkenning van Allianz betreft de situatie dat  een uitdraai over een ruimere/te ruime periode wordt verstrekt terwijl met een beperktere periode kan  worden volstaan. Dat is een aanpassing van een hele andere orde dan hier het geval is. De erkenning  van Allianz dat informatie mag worden weggelakt, om redenen van privacy, leidt evenmin tot een  ander oordeel. In dat geval, wordt (veelal) toegelicht waarom informatie niet wordt gedeeld, is dat voor  Allianz zichtbaar en kan Allianz, wanneer het weglakken niet wordt toegelicht, daar vragen over  stellen. Het wantrouwen van belangenbehartigers jegens bepaalde verzekeraars dat medische informatie al snel wordt gebruikt als reden om niet of minder schadevergoeding te hoeven uitkeren, is  ten slotte geen vrijbrief om relevante informatie dan maar aan die verzekeraars te onthouden, nog  daargelaten dat het gebruiken van informatie om niet of minder uit te keren terecht kan zijn. 

5.8. De registratie heeft aanvankelijk plaatsgevonden op twee gronden: het manipuleren van  informatie en fraude. Van die tweede grond is ergens in 2024 erkend dat deze niet juist was. Volgens  Columbus c.s. moet dit tot gevolg hebben dat de duur van de registratie moet worden gehalveerd.  Allianz heeft zich op het standpunt gesteld dat de misstanden met betrekking tot de  buitengerechtelijke kosten (de fraude) geen rol hebben gespeeld bij de duur van de registratie. 

5.9. De maximale termijn van een EVR-registratie bedraagt acht jaar. Naar voorlopig oordeel is een duur van drie jaar, gelet op de ernst van de reden voor registratie, proportioneel. Een kortere  registratie, zoals Columbus c.s. voorstaat, doet daar te weinig recht aan, hoewel ook fraude een  ernstig feit is. Steekhoudende redenen om onderscheid te maken tussen Columbus c.s. en [eiser 2]  ziet de voorzieningenrechter niet.

5.10. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat zowel de primaire als de subsidiaire vorderingen worden  afgewezen. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Dat de registratie gevolgen heeft  voor Columbus c.s. behoeft nauwelijks betoog en onderbouwing, hoewel aan Allianz kan worden  toegegeven dat van Columbus c.s. verwacht mocht worden dat zij het financieel belang bij de  gevraagde voorziening(en) had onderbouwd, bijvoorbeeld met een verklaring van een boekhouder of  accountant. Columbus cs. heeft dat nagelaten. Dat doorhaling van de registratie ertoe zal leiden dat  verzekeraars, waaronder Allianz, geen andere keuze hebben dan om tafel te gaan met Columbus en  haar weer als belangenbehartiger accepteren, lijkt een geval van wishful thinking. Die gedachte miskent dat de verschillende verzekeraars het verbreken van de relatie met Columbus mede hebben gebaseerd op andere redenen dan alleen de registratie door Allianz. Bovendien blijkt uit de uitspraak  in de Unigarantzaak dat de EVR-registratie en het verbreken van de samenwerkingsrelatie van elkaar  moeten worden onderscheiden, dit nog afgezien van het uitgangspunt van contractsvrijheid. Het  belang van Allianz is erin gelegen dat zij moet kunnen vertrouwen op informatie die in  letselschadedossiers aan haar wordt verstrekt een en ter voorkoming van het doen van schade uitkeringenwaar geen recht op bestaat. Dat belang weegt zwaarder. 

5.11. Allianz heeft nog betoogd dat Columbus c.s. geen spoedeisend belang bij de vorderingen heeft  omdat de EVR-registratie al in augustus 2023 is aangekondigd. Hoewel aan Allianz kan worden  toegegeven dat het voeren van een kort geding een kleine anderhalf jaar na de ingang van de  registratie vragen oproept, is de voorzieningenrechter van oordeel dat een spoedeisend belang  gegeven de aard en de gevolgen van de EVR-registratie een gegeven is. 

5.12. Columbus c.s. wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van  Allianz. De proceskosten van Allianz worden begroot op: 

- griffierecht € 688,00 

- salaris advocaat € 1.107,00 (tariefgemiddeld complexe zaak) 

- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) 

Totaal € 1.973,00 www.letselschade.nu