Overslaan en naar de inhoud gaan

GHAMS 200819 KG; opname in EVR voor vijf jaar na indienen claim van € 2.156,90; Belangenafweging art. 6 lid 1 sub f AVG.

GHAMS 200819 KG; opname in EVR voor vijf jaar na indienen claim van € 2.156,90; Belangenafweging art. 6 lid 1 sub f AVG.

Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

2.1.
[appellant] is eigenaar van een Mercedes-Benz C32 AMG met kenteken [kenteken] (hierna: de Mercedes). [appellant] is met ingang van 12 november 2016 allrisk verzekerd via Turien bij Ansvar, waarbij een eigen risico geldt van € 225. Turien is een assurantietussenpersoon en gevolmachtigde van Ansvar.

2.2.
De toepasselijke Algemene verzekeringsvoorwaarden Klassieker 2016 bepalen in paragraaf 1 sub c dat onder “Fraude” wordt verstaan “het onder valse voorwendselen (trachten te) verkrijgen van een verzekeringsdekking, uitkering of vergoeding in natura waarop in werkelijkheid geen recht bestaat.” In paragraaf 45 van de Algemene verzekeringsvoorwaarden Klassieker 2016 is geregeld, kort samengevat, dat de gegevens van de verzekerde in verband met een verantwoord acceptatie-, risico- en fraudebeleid kunnen worden vastgelegd in een systeem van de Stichting Centraal Informatie Systeem (CIS) van de in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen. Het gaat in dit geval om het zogenoemde Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR).

2.3.
[appellant] heeft de Mercedes ten behoeve van de verzekering laten taxeren. Het taxatierapport d.d. 7 december 2016 vermeldt, kort samengevat, dat de auto in goede staat verkeert en er geen gebreken of schades zijn waargenomen.

2.4.
Op 27 december 2016 was [appellant] aanwezig in het bedrijfspand van [X] Auto’s in [plaats] . [appellant] heeft zijn auto geparkeerd naast de Volkswagen Transporter (hierna: de Volkswagen), een bestelbus, van [A] . Deze is bij het achteruitrijden met de Volkswagen vanaf de oprit met de rechterzijde van zijn auto tegen de linkerzijde van de geparkeerde Mercedes gereden. Hierdoor is schade aan de Mercedes ontstaan, met name aan de linkerzijde. [appellant] en [A] hebben direct na de aanrijding een deuk in het voorportier aan de linkerzijde van de Mercedes met de voet naar buiten geduwd.

2.5.
[appellant] heeft op 9 januari 2017 de schade gemeld bij Turien door middel van een Vragenformulier met daarbij een aanrijdingsformulier. Beide formulieren zijn door of namens [appellant] ingevuld en ondertekend. Hij heeft in het Vragenformulier ter zake de schade “de linker zijkant van voordeur, achterdeur tot bumper” en in het aanrijdingsformulier “Linkerzijde vanaf voorportier naar achter” ingevuld.

2.6.
Op 7 februari 2017 is door onderzoeksbureau CED Nederland B.V. (hierna: CED), op verzoek van Turien namens Ansvar, een expertiserapport opgemaakt. Dit expertiserapport houdt onder meer het volgende in:

( ... ..) Het voertuig was aan de linkerzijde en de linker achterzijde beschadigd.

Gezien het schadebeeld was er twijfel of alle schades afkomstig zijn van het ongeval. Op verzoek nemen wij de schades gesplitst op.

Wij hebben een melding gemaakt aan ons bureau bijzondere zaken. ( ... )

In dit rapport is de schade getaxeerd op € 2.165,90 inclusief btw.

2.7.
CED heeft in opdracht van Turien namens Ansvar op 24 april 2017 een QuickScanrapport Ongevallenanalyse opgesteld. Het rapport is van de hand van G.A. van Laere, voertuig- en ongevallendeskundige. In het rapport zijn onder meer de contactmogelijkheden tussen beide voertuigen in beeld gebracht. De analyse luidt onder meer:

“( ... ) Vanuit de mogelijke contacten ( ... ) kan de schade aan de linker achter portier en spatscherm / bumperzone voor een zeer klein deel een gevolg zijn van het gemelde voorval. ( ... ) de schade aan het linker achter spatscherm van de Mercedes is aanzienlijk meer dan verwacht mag worden vanuit het zeer lichte contact dat uit de contactsporen aan de Volkswagen blijkt. Verder zijn aan de Volkswagen geen contactsporen op iets grotere hoogte, de hoogte van het contactvlak op het linker achterportier van de Mercedes, aanwezig. Daardoor is kan de schade aan het linker achter portier en aan het linker achter spatscherm van de Mercedes niet vanuit het contact met de Volkswagen worden verklaard. De meerschade die door het lichte contact van de Volkswagen met de Mercedes kan zijn ontstaan is vrijwel nihil. ( ... )

De ontbrekende spiegelschade aan de Mercedes bij het contact van de rechter achterzijde van de Volkswagen met het linker voorportier van de Mercedes duidt erop dat deze schade niet veroorzaakt kan zijn. Ook is het vanuit de contouren van de rechter achter zijkant van de Volkswagen niet aannemelijk dat die schade door de Volkswagen werd veroorzaakt. ( ... )

Uit de contactvlek op het linker achter portier is op te maken dat de schade van voor naar achter werd veroorzaakt. ( ... )

De aanwezige roestvorming is duidelijk van binnenuit, dus is een verouderings-verschijnsel en is van voor het gemelde voorval aanwezig. ( ... )

2.9.
Op 2 februari 2018 is in opdracht van [appellant] door Dekra Claims and Expertise B.V. (hierna: Dekra) een rapport van onderzoek opgesteld. Dit rapport houdt, voor zover van belang, in:

( ... ) In het dossier troffen wij de rapportage van de heer Van Laere, Ongevallenanalist in dienst van CED, aan. ( ... ) Ons is gebleken dat de vastgestelde afmetingen en hoogte door de heer Van Laere correct zijn herleid.

Dit betekent dat de positie van de schade aan de Mercedes niet overeenkomt met de contactschade bij de Volkswagen. Wij zijn het verder eens met de vaststelling van de heer Van Laere dat de uiterst geringe schade aan de Volkswagen niet past bij de veel forsere schade aan de Mercedes. Daarbij rekening houdende met het feit dat de gedeformeerde huidplaat van het voorportier ook nog, door het trappen vanaf de binnenzijde, gedeeltelijk weer werd uitgedeukt. ( ... )

De buitenspiegel is ( ... ) inklapbaar, echter dat gaat niet automatisch wanneer het voertuig op slot wordt gedaan. De spiegel kan wel naar binnen worden gedrukt als er een kracht op wordt uitgeoefend maar in dat geval zal er zeker sprake moeten zijn van schade aan de achterzijde van de spiegel en zeer waarschijnlijk ook aan het voertuig dat tegen de spiegel aanrijdt.

Gezien het bovenstaande zijn wij van mening dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de Mercedes aan de linkerzijde al beschadigd was op het moment dat de Volkswagen in contact kwam met de Mercedes. Zeker de schade aan het voorportier van de Mercedes bevindt zich veel te hoog en de deformatie is veel te diep in vergelijking met de lichte schade aan de Volkswagen. Wij hebben enige twijfel over de schade aan het achterscherm van de Mercedes maar het feit dat deze schade zich precies op een positie bevindt waar ook (oude) roestvorming zichtbaar is en het feit dat de schade relatief groot is in vergelijking tot de lichte schampschade bij de Volkswagen, maakt dat wij het zeer aannemelijk achten dat deze schade ook (deels) al aanwezig was op het moment van onderhavige gebeurtenis. ( ... )

Het is aannemelijk gebleken dat beide betrokken voertuigen contact met elkaar hebben gehad, echter maar een klein deel van de schade aan de Mercedes, namelijk op het linker achterscherm, werd hierbij veroorzaakt. De overige schade zou dan op een ander moment veroorzaakt moeten zijn. ( ... )

2.10.
Turien heeft bij brief van 10 mei 2017 aan [appellant] bericht dat haar voorlopige conclusie op basis van onder meer het onder 2.8 genoemde rapport is dat hij bewust heeft geprobeerd om de schade, in ieder geval schade die geen gevolg is van de aanrijding met de Volkswagen, wel hieraan toe te schrijven. In deze brief wordt [appellant] verzocht om een uitvoerige schriftelijke reactie. Deze heeft [appellant] gegeven bij brief van 4 juli 2017.

2.11.
Turien heeft bij brief van 1 augustus 2017 aan [appellant] meegedeeld dat zij op grond van de onderzoeksresultaten concludeert dat de gebeurtenis niet kan hebben plaatsgevonden zoals hij heeft gesteld en dat hij bij het claimen van de schade bewust onjuiste informatie heeft verstrekt of informatie heeft achtergehouden om daarmee schadevergoeding te krijgen. Voorts is in de brief vermeld dat [appellant] voor een periode van vijf jaar in het EVR is opgenomen.

Beoordeling

3.1.
[appellant] vordert kort gezegd dat Answar zijn registratie in het EVR ongedaan maakt op straffe van een dwangsom.

De rechtbank heeft de vordering afgewezen en daartoe, kort samengevat, het volgende overwogen. Voorshands wordt aannemelijk geacht dat [appellant] schade heeft geclaimd die niet door de bewuste aanrijding met de Volkswagen is veroorzaakt en dat hij aldus heeft gepoogd om ten onrechte een uitkering van Ansvar te verkrijgen, hetgeen opzet impliceert. Gezien de ernst van dit feit, acht de rechtbank opname in het EVR proportioneel.

Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vijf grieven op. De grieven van [appellant] komen er, kort samengevat, op neer dat de rechtbank de feiten onjuist heeft gewaardeerd en daardoor een onjuiste conclusie heeft getrokken.

3.2.
Het hof stelt het volgende voorop. Het betreft hier een vordering in kort geding. Dit betekent dat het hof hierna zal beoordelen of het waarschijnlijk is dat de bodemrechter de vordering van [appellant] zal toewijzen. Voorts zal het hof uitgaan van de maatstaf zoals de rechtbank die heeft aangelegd, waartegen - terecht - niet is gegriefd door [appellant] . Die komt erop neer dat nodig, maar ook voldoende voor opname in het EVR is dat sprake is van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring - in de zin van art. 350 Sv - kunnen dragen en dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren, in die zin dat die te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate vaststaan (HR 25 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720). Daarnaast is nog een belangen-afweging nodig overeenkomstig artikel 6 lid 1 aanhef en onder f Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (hierna: AVG). Deze bepaling luidt: “De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan: (…) f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.” De AVG is in werking getreden op 25 mei 2016 en van toepassing geworden op 25 mei 2018 (artikel 99 AVG). De Wet bescherming persoonsgegevens is met ingang van laatstgenoemde datum ingetrokken (artikel 51 Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming).

3.3.
[appellant] stelt omtrent de aanrijding tussen de Volkswagen en de Mercedes het volgende, kort samengevat. De beide voertuigen stonden naast elkaar geparkeerd, waarbij de Volkswagen verder naar voren stond. De Mercedes stond op grind/zand, terwijl de Volkswagen op betonplaten stond, zodat de Volkswagen hoger stond. Doordat de Volkswagen in een rijdende beweging en derhalve met snelheid tegen de Mercedes is aangereden, is het aldus verklaarbaar dat de schade aan de Mercedes zich op een relatief hoge locatie bevindt en dat de Mercedes een aanmerkelijk forsere schade heeft dan de Volkswagen. Hierbij is van belang dat de Volkswagen een draaiende beweging maakte waardoor de Volkswagen enkel met de rechter achterzijde schade heeft veroorzaakt aan de nagenoeg gehele linkerzijde van de Mercedes. Op het moment dat de Volkswagen de spiegel van de Mercedes raakte, is deze hoogstwaarschijnlijk ingeklapt en verder niet beschadigd geraakt. Voorts is het als gevolg van het hoogteverschil tussen beide voertuigen in combinatie met de draaiende beweging achteruit van de Volkswagen goed mogelijk dat de spiegel niet is geraakt, aldus [appellant] .

3.4.
Uit de hiervoor genoemde rapporten van CED en uit het - in opdracht van [appellant] opgestelde - rapport van Dekra volgt dat de lezing van [appellant] van de aanrijding van de Volkswagen met de Mercedes en de daardoor veroorzaakte schade aan de Mercedes niet aannemelijk is, ook indien wordt uitgegaan van zijn, door Ansvar betwiste, stelling dat de Volkswagen hoger stond dan de Mercedes. [appellant] heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de forse schade van een aanzienlijke lengte aan de linkerzijde van de Mercedes, namelijk vanaf het linker voorportier tot en met de linker bumperzone, gezien de geringe schade aan de Volkswagen. De snelheid waarmee de Volkswagen manoeuvreerde, de hoogte van de schade en hetgeen er (mogelijk) met de spiegel is gebeurd, kunnen hierin geen verandering brengen. [appellant] heeft bovendien geen deskundigenrapport overgelegd dat zijn lezing onderbouwt, terwijl de wel door hem overgelegde (getuigen)verklaringen van onvoldoende gewicht zijn om de conclusies in de deskundigenrapporten van CED en Dekra te weerleggen. Aannemelijk is daarom dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [appellant] opzettelijk in het Vragenformulier en het aanrijdingsformulier schade heeft vermeld, die niet (geheel) door de aanrijding van de Volkswagen met de Mercedes kan zijn veroorzaakt. Daarmee is sprake van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring - in de zin van art. 350 Sv - kunnen dragen. Aannemelijk is dan ook dat de bodemrechter zal oordelen dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate vaststaan. Hierbij is in aanmerking genomen dat [appellant] weliswaar stelt dat nader onderzoek dient plaats te vinden en getuigenbewijs aanbiedt, waarvoor overigens in dit kort geding geen plaats is, maar nalaat (voldoende) toe te lichten welk nader onderzoek nog zou kunnen plaatsvinden en wat de getuigen zouden kunnen verklaren, dat tot een andere conclusie dan die van CED en Dekra zou kunnen leiden. Zijn betoog dat hij geen belang had om fraude te plegen, omdat hij allrisk is verzekerd, kan hierin geen verandering brengen. Voorts kan zijn beroep op het taxatierapport van 7 december 2016, waarin is vermeld dat geen schades aan de Mercedes zijn waargenomen, hem niet baten. Dit sluit immers niet uit dat de Mercedes na deze taxatie en voor de onderhavige aanrijding schade heeft opgelopen.

3.5.
Het hof acht voorts aannemelijk dat de bodemrechter de opname van [appellant] in het EVR proportioneel zal achten. Omdat aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate vaststaan (zie rov. 3.4), zijn de belangen van [appellant] van onvoldoende gewicht, gezien de ernst van deze gegevens, om waarschijnlijk te achten dat de belangenafweging overeenkomstig artikel 6 lid 1 aanhef en onder f AVG in het voordeel van [appellant] zal uitvallen. [appellant] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de registratie van vijf jaar hem “onevenredig hard treft” weliswaar gesteld dat de schade aan de Mercedes “relatief gering” (€ 2.165,90) is, het schadeverleden van [appellant] beperkt is, en de aanrijding van de Volkswagen met de Mercedes in elk geval een (klein) deel van de geclaimde schade heeft veroorzaakt, maar deze omstandigheden wegen niet zwaarder dan de noodzaak van registratie wegens het daarmee te dienen doel van het voorkomen van (nieuwe) fraude, temeer omdat [appellant] bij zijn onjuiste lezing is gebleven.

3.6.
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. ECLI:NL:GHAMS:2019:3074