Rb Zwolle 040511 schending gedragscode persoonlijk onderzoek en art. 34 Wbp; aantasting in persoon EUR 5.000,- schadevergoeding
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zwolle 040511 schending gedragscode persoonlijk onderzoek en art. 34 Wbp; aantasting in persoon EUR 5.000,- schadevergoeding
4. De beoordeling
Ongerechtvaardigde inbreuk op recht eerbiediging persoonlijke levenssfeer
4.1. Aegon heeft bij conclusie van antwoord uiteen gezet dat de aanleiding om destijds een persoonlijk onderzoek naar [eiser] in te stellen was gelegen in een melding van de schaderegelaar dat hij door [eiser] bedreigd was. Bovendien werd er een hoge claim ingediend, terwijl het een aanrijding met een zeer geringe impact betrof. Verder had [eiser] aangegeven dat hij er financieel zeer slecht voorstond. Dat alles bij elkaar heeft ertoe geleid dat de schaderegelaar de kwestie aan de afdeling Speciale Zaken heeft voorgelegd. Het was vervolgens de afdeling Speciale zaken die tot het onderzoek heeft besloten.
4.2. In reactie op de stellingen van Aegon heeft [eiser] ter comparitie betoogd dat Aegon onvoldoende aanleiding had om een persoonlijk onderzoek jegens hem te starten. Volgens [eiser] had Aegon op basis van de destijds toepasselijke gedragscode pas kunnen besluiten tot het instellen van een onderzoek nadat een vermoeden van fraude was ontstaan.
Een vermoeden tot fraude kan volgens [eiser] niet zijn gebaseerd op de door Aegon aangevoerde omstandigheden. [eiser] heeft voorts betwist dat hij een schaderegelaar van Aegon heeft bedreigd. Hierbij heeft [eiser] toegelicht dat hij destijds bij wijze van hobby politiehonden trainde, dat deze aansloegen ten tijde van het bezoek van de schaderegelaar en dat hij de schaderegelaar juist had gewaarschuwd teneinde te voorkomen dat deze zou worden aangevallen.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt. Aegon was bij haar beslissing tot het instellen van een persoonlijk onderzoek gebonden aan de hiervoor in rechtsoverweging 2.4 aangehaalde gedragscode. Onder de door Aegon geschetste omstandigheden acht de rechtbank het niet onbegrijpelijk dat Aegon destijds van mening was dat zij (nog) niet over voldoende informatie beschikte om een verantwoorde beslissing te nemen dan wel dat bij haar twijfel was ontstaan over de juistheid van de reeds naar voren gekomen feiten. De opvatting van [eiser] dat alleen een onderzoek kon worden ingesteld bij een vermoeden van fraude wordt niet door de tekst van de code ondersteund en is dan ook onjuist.
De vraag of [eiser] de schaderegelaar daadwerkelijk heeft bedreigd kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven, aangezien de rechtbank het voorstelbaar acht dat het door [eiser] geschetste scenario met de politiehonden op zijn minst bedreigend is overgekomen bij de schaderegelaar.
4.4. De rechtbank is op grond van bovenstaande overwegingen van oordeel dat voldoende gerechtvaardigde gronden aanwezig waren waarop Aegon, met inachtneming van de toepasselijke gedragscode, kon besluiten tot het instellen van een persoonlijk onderzoek jegens [eiser]. Hiermee staat dan vast dat geen sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
Strijd Gedragscode en artikel 34 Wbp
4.5. Volgens Aegon blijkt uit artikel 3.7 van de gedragscode dat verzekeraars indertijd niet gehouden waren de resultaten van het onderzoek aan de betrokkene mede te delen tenzij de verzekeraar in zijn uiteindelijke standpunt negatieve consequenties wenste te verbinden aan de resultaten van een dergelijk onderzoek. Nu Aegon het onderzoek niet bij de schaderegeling heeft gebruikt en er (dus) geen negatieve consequenties aan zijn verbonden bestond destijds geen aanleiding om [eiser] te informeren.
4.6. Dit betoog van Aegon kan echter geen stand houden. [eiser] heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht gewezen op het bepaalde in artikel 3.5 van de gedragscode. Voordat informatie bij derden ingewonnen zou worden diende Aegon [eiser] daaromtrent te informeren en Aegon behoefde schriftelijke toestemming van [eiser] tot het instellen van een dergelijk persoonlijk onderzoek.
Tijdens de comparitie van partijen heeft Aegon (bij monde van de heer Schönherr, destijds Fraudecoördinator bij Aegon) verklaard dat bij het persoonlijk onderzoek naar de heer [eiser] gebruik is gemaakt van de bureaus Smit& Honig en Interseco. Volgens Schönherr hadden dergelijke bureaus toegang tot diverse financiële databanken. Smit & Honig had inzicht in bankgegevens en hypotheekgegevens en Interseco heeft een observatieonderzoek gedaan.
Op basis van deze verklaring van Schönherr neemt de rechtbank als vaststaand aan dat bij het persoonlijk onderzoek naar [eiser] informatie van derden (te weten financiële databanken, banken en/of hypotheekverstrekkers) is verkregen. Aegon heeft verzuimd [eiser] daarover te informeren en heeft niet om schriftelijke toestemming gevraagd alvorens de betreffende informatie in te winnen. Hiermee heeft Aegon in strijd met de gedragscode gehandeld.
4.7. Voorts heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat Aegon op grond van artikel 34 Wbp [eiser] had dienen te informeren. Artikel 34 Wbp bepaalt immers dat wanneer persoonsgegevens zijn verkregen op een andere wijze dan van de betrokkene zelf, de verantwoordelijke in de zin van de Wbp de betrokkene daarvan op de hoogte dient te stellen en de doeleinden van de verwerking dient mede te delen. Nu Aegon dit heeft nagelaten heeft zij in strijd met artikel 34 Wbp gehandeld.
4.8. De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
Strijd met zorgvuldigheidsnorm verzekeraar en artikel 35 Wbp
4.9. Aegon stelt dat zij gehandeld heeft conform de toepasselijke gedragscode en dat derhalve geen sprake kan zijn van schending van een zorgvuldigheidsnorm. Bovendien kan een verzoek aan een schaderegelaar niet worden aangemerkt als een verzoek zoals beschreven in artikel 35 lid 1 Wbp, zodat dit artikel toepassing mist. Volgens Aegon had [eiser] zijn verzoek aan de verantwoordelijke persoon -in de zin van de Wbp- binnen Aegon moeten richten.
4.10. Vooropgesteld dient te worden dat uit bovenstaande overwegingen volgt dat de rechtbank van oordeel is dat Aegon in strijd met de toepasselijke gedragscode heeft gehandeld, zodat het verweer van Aegon op dit punt zal worden gepasseerd. Voor wat betreft de overige stellingen van Aegon overweegt de rechtbank als volgt. [eiser] heeft de schaderegelaar expliciet gevraagd of er een persoonlijk onderzoek tegen hem was ingesteld en daarop een ontkennend antwoord gekregen, welk antwoord, naar later bleek, in strijd met de waarheid was. Aegon heeft ter comparitie nader toegelicht dat de schaderegelaar niet op de hoogte was van een dergelijk onderzoek aangezien dit door de afdeling Speciale Zaken was geïnitieerd en de resultaten na afloop niet zijn teruggekoppeld. Dit verweer kan Aegon echter niet baten. [eiser] mocht erop vertrouwen dat de schaderegelaar zich bij Aegon zou vergewissen of sprake was een onderzoek. Een expliciete ontkenning die in strijd met de waarheid wordt gedaan is naar het oordeel van de rechtbank als onzorgvuldig aan te merken, waarbij geldt dat de onzorgvuldigheid van een door haar ingeschakelde derde voor rekening en risico van Aegon dient te komen.
4.11. Van een schending van artikel 35 Wbp is naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen sprake. Aegon heeft in dit kader terecht aangevoerd dat de schaderegelaar niet is aan te merken als de verantwoordelijke in de zin van de Wbp.
4.12. Voor zover de gevorderde verklaring voor recht betrekking heeft op schending van een zorgvuldigheidsnorm zal deze worden toegewezen. Voor zover deze betrekking heeft op schending van artikel 35 Wbp zal zij worden afgewezen.
Schending 21 Rv
4.13. Op grond van artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Aegon heeft in dit kader, voor zover relevant, betoogd dat het oordeel van het Gerechtshof te Den Haag niet zou zijn beïnvloed door de wetenschap van een persoonlijk onderzoek; de resultaten van dit onderzoek zijn door Aegon immers niet gebruikt bij de schade afwikkeling. Het is volgens Aegon duidelijk dat het al dan niet geloofwaardig zijn van [eiser] op zichzelf geen rol heeft gespeeld bij de beoordeling door het Gerechtshof van de schadevergoedingsvordering van [eiser]. [eiser] heeft op zijn beurt vervolgens niet meer gereageerd op dit standpunt van Aegon zodat de rechtbank zal uitgaan van de juistheid van de stellingen van Aegon terzake. Naar het oordeel van de rechtbank is het derhalve niet aannemelijk geworden dat Aegon het Gerechtshof te Den Haag een feit heeft onthouden dat voor de beslissing van belang was. Als gevolg hiervan zal niet worden toegekomen aan de vraag of Aegon zich onrechtmatig jegens [eiser] heeft gedragen door geen medewerking te verlenen aan het alsnog verschaffen van de betreffende informatie aan de rechters die de zaak onderhanden hadden. De gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
Schade(vergoeding)
4.14. [eiser] baseert zijn vordering tot schadevergoeding op twee verschillende gronden. Enerzijds maakt hij aanspraak op een vergoeding van EUR 4.500,- ex artikel 49 lid 2 Wbp wegens schending van zijn persoonlijke levenssfeer, evenals schending van de gedragscode en schending van artikel 34 Wbp. Anderzijds claimt [eiser] een schadevergoeding van EUR 5.000,- wegens het feit dat Aegon zich onzorgvuldig jegens hem heeft gedragen.
4.15. Zoals uit eerdere overwegingen blijkt is de rechtbank van oordeel dat Aegon in strijd met artikel 34 Wbp heeft gehandeld zodat Aegon schadeplichtig is op grond van artikel 49 lid 2 Wbp. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat Aegon de gedragscode heeft overtreden en dat Aegon een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden. Aegon heeft derhalve onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld en is op die grond eveneens aansprakelijk voor de door [eiser] als gevolg hiervan geleden schade.
4.16. [eiser] onderbouwt het op grond van artikel 49 lid 2 gevorderde bedrag van EUR 4.500,- met een verwijzing naar artikel 66 Wbp. Aangezien artikel 66 Wbp betrekking heeft op de mogelijkheid van een bestuurlijke boete bij overtreding van de artikelen 27, 28 of 79 lid 1 Wbp mist deze verwijzing naar het oordeel van de rechtbank juridische grondslag.
Artikel 49 lid 2 Wbp bepaalt dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank zal bij de beoordeling van dit punt aansluiten bij hetgeen is bepaald in artikel 6:106 BW en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie. In dat artikel is -voor zover relevant in het licht van de stellingen van [eiser]- bepaald dat de benadeelde, voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde in zijn persoon is aangetast. Verwezen zij naar de onderstaande overwegingen 4.18 en 4.19 voor de beoordeling van de door [eiser] gestelde immateriële schade.
4.17. [eiser] vordert voorts een bedrag van EUR 5.000,- wegens het feit dat Aegon zich jegens hem onzorgvuldig heeft gedragen. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. [eiser] heeft in dit kader gesteld dat het zeer wel denkbaar is dat de schaderegelaar destijds een lager voorschot heeft uitbetaald omdat men op de hoogte was van een persoonlijke onderzoek naar hem. Voor zover [eiser] hiermee bedoeld heeft te stellen dat hij vermogensschade heeft geleden zal de betreffende schadepost als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Voor zover [eiser] aanspraak wenst te maken op vergoeding van immateriële schade ex artikel 6:106 BW overweegt de rechtbank als volgt.
4.18. Ter comparitie heeft [eiser] toegelicht dat hij en zijn gezin veel stress hebben ondervonden van de wijze waarop Aegon de schade heeft afgewikkeld. De stress en boosheid van [eiser] hebben zijn herstel in negatieve zin beïnvloed. Hierbij verwijst [eiser] naar een medisch onderzoeksverslag van 5 september 2003 (nagekomen productie, aangeduid als bijlage 1) waarin staat beschreven dat [eiser] gepreoccupeerd raakte met zijn letselschadevordering, hetgeen een normaal functioneren in de persoonlijke en sociale levenssferen in de weg stond. Op grond van deze (onbetwiste) stellingen van [eiser] is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat hij zodanig onder de handelwijze van Aegon heeft geleden dat hij als gevolg daarvan in zijn persoon is aangetast.
4.19. De rechtbank acht een bedrag van EUR 5.000,- billijk en zal dit derhalve toewijzen.
Exhibitie ex 843a Rv
4.20. Aegon heeft onweersproken gesteld over geen andere informatie of stukken te beschikken dan het door haar overgelegde gebeurtenissenrapport. De vordering ex artikel 843a mist derhalve grondslag en zal worden afgewezen. ECLI:NL:RBZLY:2011:BV6594