RBDHA 180923 consultatie radioloog staat niet in de weg aan gebondenheid oordeel neuroloog tzv delay bij diagnose cervicale myelopathie
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 180923 consultatie radioloog staat niet in de weg aan gebondenheid oordeel neuroloog tzv delay bij diagnose cervicale myelopathie
- voorschot bgk: verzocht € 15.000,00, toegewezen € 10.000,00
- kosten deelgeschil, toegewezen cf verzoek, 12,5 uur x € 255 + 21% = € 3.856,87
2.De feiten
2.1.
[ X ] is tussen oktober 2009 en oktober 2010 en in de periode van augustus 2015 tot en met januari 2016 bij neurologen van het Langeland (thans Haga Ziekenhuis) onder behandeling geweest vanwege neurologische klachten. Zijn klachten zijn daarbij gediagnosticeerd als myelitus transversa (een ontsteking van het ruggenmerg) ter hoogte van wervel C2 en zijn als zodanig behandeld.
2.2.
Eind 2018 heeft [ X ] vanwege aanhoudende klachten de neurologische polikliniek van het Groene Hart Ziekenhuis geconsulteerd. [ X ] is daar doorverwezen naar de neurochirurg in verband met een geconstateerde myelopathie (een beschadiging van het ruggenmerg) in verband met een aangeboren vernauwing van het wervelkanaal. Op 15 januari 2019 is [ X ] geopereerd op de afdeling neurochirurgie van het Haga Ziekenhuis. Daarbij is de vernauwing opgeheven en zijn de nekwervels C2 en C3 gefixeerd.
2.3.
Na de operatie is [ X ] last blijven houden van klachten.
2.4.
[ X ] heeft zich op het standpunt gesteld dat Langeland aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt en heeft geleden doordat de behandelend artsen van het Langeland verwijtbaar hebben gehandeld door niet de juiste diagnose te stellen. Centramed, de aansprakelijkheidsverzekeraar van Langeland, heeft aansprakelijkheid afgewezen.
2.5.
Bij beschikking van 17 maart 2022 heeft deze rechtbank neuroloog dr. [ A ] benoemd als deskundige met het verzoek een rapportage uit te brengen. Het verzoekschrift waarmee [ X ] die procedure heeft ingeleid bevat ook een verzoek in deelgeschil. [ X ] heeft dat deel van zijn verzoek tijdens de mondelinge behandeling van de beide verzoeken ingetrokken.
2.6.
[ A ] heeft [ X ] in het kader van zijn onderzoek op 12 juli 2022 onderzocht. Ook heeft hij het medisch dossier van [ X ] , inclusief de daarbij horende MRI's, bestudeerd.
2.7.
In een e-mail van 23 mei 2022 heeft [ A ] aan neuroradioloog [ B ] , werkzaam bij het CWZ in Nijmegen, het volgende geschreven:
"Mag ik nog een keer van je deskundigheid gebruik maken in casus van een cervicale myelopathie? Daar is diagnose myelitis tranversa gesteld maar men heeft over afwijkingen aan de boog en processus spinosus van C2 heen gekeken in het begin. Er is [een] radioloog die later spreekt over aangeboren afwijking. Ik heb gezocht in de literatuur en Radiopaedia maar kan deze niet vinden. Er zij[n] geen conventionele foto's beschikbaar, alleen MRI wat voor de botten dan weer jammer is. Naam zou leuk zijn in rapport. Ze vragen naar verwijzing literatuur. Het gaat om beoordeling van eerste (evt ook tweede daarop myelum afwijking) MRI CWK. ( ... )".
2.8.
Op 25 mei 2022 heeft [ A ] aan partijen geschreven dat hij de MRI's van de halswervelkolom van [ X ] (die in het Langeland zijn gemaakt) mede wil laten beoordelen door een radioloog. Hij wil weten of partijen daarmee instemmen, omdat daar kosten aan verbonden zijn.
2.9.
Beide partijen hebben [ A ] laten weten dat zij het inschakelen van een radioloog niet persé nodig vinden, omdat de radiologieverslagen al in het medisch dossier zitten. Langeland heeft daarbij aan [ A ] verzocht om inzage in de vraagstelling aan de radioloog. [ A ] heeft op deze berichten niet gereageerd.
2.10.
Op 21 juli 2022 heeft [ A ] zijn conceptrapportage aan partijen gestuurd. Uit dit concept blijkt dat [ B ] de MRI's mede heeft beoordeeld.
2.11.
Langeland heeft - mede onder verwijzing naar commentaar van behandelend neuroloog - gereageerd op het conceptrapport. In haar reactie schrijft Langeland onder andere dat de vraagstelling van [ A ] aan [ B ] (zie 2.7) allesbehalve neutraal was, waardoor [ B ] een bepaalde richting op is gestuurd. Met zijn bevindingen kan daarom volgens Langeland geen rekening worden gehouden.
2.12.
Op 18 januari 2023 heeft [ A ] zijn definitieve rapportage bij de griffie van deze rechtbank ingeleverd. De eindrapportage luidt als volgt, voor zover hier relevant:
Vanaf bladzijde 24, onderaan:
"Bij bestudering van het röntgendossier viel mij op de MRI's in 2009 en 2010 van de cervicale wervelkolom op dat er enerzijds sprake was van een myelumlaesie cervicaal die in de tijd niet veranderde en dat er daarnaast ook sprake was van afwijkingen aan de bogen met onderbreking van de boog en hypertrofie van de facetgewrichten met daardoor ook een vernauwing van het kanaal zonder evidente wortelcompressie. In de literatuur wordt gevonden dat bij een dergelijke afwijking een cervicale myelopathie kan optreden, ook zonder dat de MRI sprake is van compressie op dat moment. Het vinden van losse delen bij de neurochirurgische ingreep zou kunnen passen bij intermitterende compressie van het myelum, terwijl ook instabiliteit cervicaal een rol kon spelen bij aanwezigheid van zoveel hypertrofie van de facetgewrichten. Een en ander is niet terug te vinden in de verslagen van de radiologen, maar dit zou wel relevant kunnen zijn geweest voor de neurologen in kwestie van het Langeland ziekenhuis. In 2018 lijkt er sprake van cervicale myelum atrofie vergeleken met 2009/2010. Om die reden heb ik aan collega D. [ B ] , neuroradioloog van het CWZ in Nijmegen, gevraagd om de MRI's van de halswervelkolom van 2009 en 2010 en 2018 te beoordelen en te beschrijven. Dit leidde tot zijn onderstaande reactie.
( ... ). "
En vanaf bladzijde 29, onderaan:
"[ B ] bevestigt derhalve mijn vermoeden. De beschrijving van de beeldvorming in het Langeland Ziekenhuis door de radiologen aldaar kan ertoe geleid hebben dat [neuroloog 1] bij ontbreken van evidente compressie cervicaal een cervicale myelopathie op basis van compressie c.q. degeneratieve afwijkingen minder waarschijnlijk achtte dan een myelitis transversa. [Neuroloog 2] signaleert wel dat er sprake is van facetartrose met vernauwing van het spinale kanaal en ook lokaal weefselverlies van het myelum en schrijft dat zijns inziens een intramedullaire myelopathische laesie op basis van myelumcompressie niet is uitgesloten, maar doet daar verder niets mee anders dan pijnbestrijding met medicatie.
Kijkend naar het dossier is initieel gefocust de diagnose myelitis transversa eci, waarbij het bestaan van MS is uitgesloten op juiste gronden. ( ... ). Tegen de diagnose myelitis transversa pleit dat er een geleidelijke ontwikkeling is geweest van klachten over een langere termijn. Bij dat laatste past ook dat er sprake lijkt te zijn van atrofie in 2018 vergeleken met 2009/2010. De differentiaal diagnostische optie cervicale myelopathie lijkt daardoor niet verder te zijn uitgewerkt. Er is wel vervolgonderzoek geweest waarbij werd vastgesteld dat er geen sprake was van verandering. Dat kan zowel optreden bij een myelitis transversa als ook bij een myelopathie. Bij een myelopathie zou het zo kunnen zijn dat de afwijkingen in tijd toenemen, dit kan maar hoeft niet. Ook bij myelitis transversa kan I afwijking optreden waarna verder geen andere afwijkingen ontstaan. Wanneer dat wel het geval zo zijn, zou aan andere aandoeningen moeten worden gedacht. Dat was in deze zaak niet het geval. In de tijd is de laesie in het cervicale myelum niet wezenlijk veranderd, wel lijkt er sprake van toename van atrofie.
Wanneer aan een cervicale myelopathie was gedacht en men de ossale afwijkingen anders had beoordeeld, zou CT scan de cervicale wervelkolom gemaakt zijn, waarop de ossale afwijkingen beter zichtbaar waren geweest. Dat zou aanleiding zijn geweest tot striktere follow up om bij verslechtering interventie te doen. In het operatieverslag worden de lokale afwijkingen ook genoemd. In het operatieverslag d.d. 15-01-2019 wordt gemeld dat er sprake is van een opvallende instabiliteit van (deel van de boog) C2, evidente oorzaak van de druk op het myelum en vermoedelijk dus de myelopathiehaard. ( ... )"
Beantwoording van uw vragen
(...).
Vraag 2:
a. Bij betrokkene is in het Langeland Ziekenhuis de diagnose myelitis transversa gesteld. Kunt u op basis van ( ... ) aangeven of u van oordeel bent dat de juiste diagnose is gesteld?
b. Zo nee, welke diagnose was/is volgens u van toepassing en welke differentiaaldiagnose?
Wilt u uw antwoord motiveren en waar mogelijk onderbouwen met literatuur.
Antwoord:
a. Naar mijn mening is niet de juiste diagnose gesteld. Er is onvoldoende aandacht geweest voor de afwijkingen aan de halswervelkolom en de repercussies die dat zou kunnen hebben op het myelum. Het lijkt erop dat men op basis van afwezigheid van evidente myelumcompressie gekomen is tot de diagnose myelitis transversa, ten onrechte, zoals ik hierboven heb beargumenteerd.
b. De diagnose is cervicale myelopathie als gevolg van een aanlegstoornis van de cervicale wervelkolom, waarbij een dergelijke myelopathie in de literatuur ook is beschreven. ( ... ).
Vraag 4:
a) Kun u aangeven of naar uw oordeel bij de behandeling van betrokkene in het Langeland Ziekenhuis is gehandeld volgens de op dat moment voor hem geldende professionele standaard?
b) Als er niet volgens de professionele standaard is gehandeld, kunt u dan aangeven in hoeverre dat niet is gebeurd en hoe er anders had moeten en kunnen worden gehandeld?
( ... ).
Antwoord:
a) Naar mijn oordeel is bij de behandeling van betrokkene in het Langeland Ziekenhuis niet gehandeld volgens de op dat moment geldende professionele standaard.
b) Naar mijn mening is de radiologische beoordeling van de MRI's insufficiënt geweest op basis waarvan de neuroloog bij afwezigheid van evidente myelumcompressie de diagnose cervicale myelopathie bij een aanlegstoornis niet als diagnose heeft overwogen, maar gekomen is tot de diagnose myelitis transversa, waar op zich de afwijkingen in het myelum bij zou kunnen passen, maar niet de afwijking van de wervelkolom. Myelitis transversa had in de differentiaaldiagnose kunnen/moeten staan, maar deze had op basis van de afwijkingen aan de wervelkolom moeten worden verworpen. ( ... ) Ten aanzien van de ossale afwijkingen in de halswervelkolom had naar mijn mening beeldvormend onderzoek middels een CT-scan ook moeten gebeuren omdat daarmee de ossale afwijkingen beter in beeld kunnen worden gebracht en tevens had moeten worden gekeken of er al of niet sprake was van instabiliteit waardoor myelumletsel kon optreden. Afhankelijk van de bevindingen had dan neurochirurgische interventie met stabilisatie van de cervicale wervelkolom kunnen worden overwogen op dat moment, dan wel vanaf 2009-2010. Een en ander had moeten worden opgevolgd om te zien of er sprake was van toename van klachten en afwijkingen, zowel bij lichamelijk onderzoek als bij beeldvormend onderzoek. Wanneer er sprake was van toename van afwijkingen was neurochirurgische interventie geëigend geweest teneinde verdere verslechtering op basis van de lokale afwijkingen te voorkomen ( ... ). In de tijd zou er dan alsnog een geringe toename van klachten kunnen optreden op basis van reguliere veroudering, maar dan was de progressie niet zodanig geweest als nu het geval is geweest.
Vraag 5:
Indien u tot het oordeel komt dat er niet in overeenstemming met de professionele standaard is gehandeld, wilt u dan aangeven in welke zin het beloop voor betrokkene anders zou zijn geweest? Zouden er dan ook beperkingen zijn geweest en zo ja, welke beperkingen zou betrokkene dan ervaren?
Antwoord:
Ik wil hier verwijzen naar de beantwoording van vraag 4b. Zoals ik hierboven al heb aangegeven acht ik het mogelijk dat betrokkene in de tijd ook beperkingen zou hebben kunnen krijgen ten aanzien van lopen en stabiliteit, maar minder ernstig en pas op een aanzienlijk later moment dan nu het geval is omdat er nu in de tijd nog een verslechtering is opgetreden tot het moment van de neurochirurgische interventie.
( ... ..). ”
En vanaf bladzijde 34:
"Reactie op commentaar van partijen op het toegezonden conceptrapport
Mr. ML Jinkes de Jong dd 25-8-2022
"( ... ).
Antwoord
Ik heb mijn bevindingen voorgelegd aan mijn collega [ B ] met de vraag wat hij er van vond. De Rechtbank heeft mij gevraagd vragen te beantwoorden en daarvoor wilde ik naar aanleiding van mijn bevindingen ook een radiologisch oordeel. Het betreft geen radiologische expertise waarin de radioloog een onafhankelijk oordeel moet vellen. De radioloog heeft geen expertise verricht, maar op mijn verzoek naar foto's gekeken.
Antwoord
Er is initieel geen conventionele radiodiagnostiek verricht en ook geen CT van de cervicale wervelkolom, daar gaat het om. Later is dat wel verricht. Deze onderzoeken maakten geen deel uit van het mij ter beschikking gestelde dossier. ( ... )."
3.
Het geschil
3.1.
[ X ] verzoekt dat de rechtbank voor recht verklaart dat Langeland aansprakelijk is voor zijn schade als gevolg van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst, waardoor bij hem letsel is ontstaan, met hoofdelijke veroordeling van Langeland en Centramed tot betaling van:
a) een algeheel voorschot op de (materiële en immateriële) schade van € 40.000;
b) de door [ X ] voorgeschoten kosten voor het deskundigenrapport van € 4.200,52;
c) de kosten van het eerdere (ingetrokken) deelgeschil van € 2.547,00;
d) een voorschot op de tot dusver gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 15.000; althans zodanige bedragen als de rechtbank redelijk vindt.
3.2.
[ X ] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat uit het rapport van [ A ] blijkt dat de behandelend artsen de juiste diagnose hebben gemist en dat hij daardoor (letsel)schade lijdt. Er is dus sprake van (medische) aansprakelijkheid op grond van artikel 7:453 Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 7:462 BW. Centramed wordt als verzekeraar rechtstreeks in het geding betrokken op grond van artikel 7:954 BW.
3.3.
Langeland c.s. voert verweer. Zij betwist dat de artsen zijn tekortgeschoten en voert aan dat een deelgeschilprocedure niet geschikt is om te beoordelen of er een causaal verband bestaat tussen de (betwiste) normschending en (vermeende) schade van [ X ] . Partijen zijn in ieder geval niet gebonden aan het deskundigenrapport, omdat tegen zowel de totstandkoming als de inhoud daarvan zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.
De beoordeling
Behandeling in deelgeschil
4.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. Partijen zijn het niet eens over de vraag of Langeland c.s. aansprakelijk is voor de schade van [ X ] als gevolg van de uitgestelde diagnose. Anders dan Langeland c.s. betoogt, leent deze vraag zich voor behandeling in deelgeschil, nu de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv). De rechtbank zal het verzoek dus inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
[ A ] is door de rechtbank benoemd nadat partijen het erover eens waren geworden dat hij als deskundige moest worden benaderd. Ook waren partijen het eens over de vragen die aan [ A ] zouden worden gesteld. Als uitgangspunt geldt dan ook dat partijen in beginsel gebonden zijn aan de uitkomsten van de expertise van [ A ] , tenzij er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen (de inhoud of wijze van totstandkoming) van zijn rapportage. Hiervan is onder meer sprake wanneer het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Volgens Langeland c.s. is van zo'n situatie sprake, omdat [ A ] zijn conclusies heeft gebaseerd op een ondeugdelijk tot stand gekomen hulponderzoek door [B] en hij zijn oordeel daarnaast heeft gebaseerd op feiten die niet bekend waren ten tijde van de behandeling van [ X ] in het Langeland.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bezwaren van Langeland c.s. tegen de rapportage niet voldoende steekhoudend, en wel om de volgende redenen.
[ B ] is niet ingeschakeld als derde in de zin van de Leidraad
4.4.
Het eerste bezwaar van Langeland c.s. is dat [ A ] radioloog [ B ] heeft verzocht de MRI's te beoordelen die in 2009, 2010 en 2018 zijn gemaakt van de wervelkolom van [ X ] , zonder daarbij de voorschriften uit de Leidraad Deskundigen in Civiele zaken (‘de Leidraad') te volgen. [ A ] heeft partijen namelijk niet van tevoren geïnformeerd dat hij [ B ] zou inschakelen en heeft niets gedaan met hun opmerkingen naar aanleiding van zijn mail van 25 mei 2022 (zie 2.8). Daar komt bij dat een objectieve beoordeling door [ B ] niet mogelijk was, gelet op de sturende en suggestieve vraagstelling van [ A ] (zie 2.7).
4.5.
De rechtbank is met Langeland c.s. eens dat de communicatie rondom de inschakeling van [ B ] niet de schoonheidsprijs verdient. [ A ] heeft zelf (een dag nadat hij [ B ] had benaderd) aan partijen gevraagd of zij konden instemmen met de kosten die gemoeid zouden zijn met de werkzaamheden van [ B ] (zie 2.8), heeft geen toelichting gegeven toen daar om werd gevraagd (zie 2.9), en is doorgegaan op de door hem ingeslagen weg.
4.6.
Dit had anders gekund, maar doet, alles overziend, niets af aan de inhoud van het deskundigenrapport. Anders dan Langeland c.s. betoogt, is [ B ] niet ingeschakeld als 'derde' in de zin van de Leidraad. [ A ] heeft immers bij bestudering van de MRI's uit 2009 en 2010 zelf vastgesteld dat sprake was van een myelumlaesie cerviaal en constateert vervolgens dat daardoor een cervicale myelopathie kan optreden. Die afwijkingen stonden echter niet beschreven in de radiologieverslagen van het Langeland.
4.7.
[ A ] heeft zijn zienswijze vervolgens voorgelegd aan [ B ] . Gelet op de eigen bevindingen van [ A ] - die dus al had geconstateerd dat er afwijkingen te zien waren op de MRI's uit 2009 en 2010 die duidden op een cervicale myelopathie - beschouwt de rechtbank het verzoek aan [ B ] als een verzoek om collegiaal overleg, niet als een verzoek aan [ B ] om als mede-deskundige op te treden. Om die reden is de vraagstelling van [ A ] aan [ B ] ook niet problematisch. Waar verwacht mag worden dat aan een mede-deskundige in de zin van de Leidraad een neutrale vraag wordt voorgelegd (“Zou je willen bekijken wat je op deze MRI's ziet?") is het bij collegiaal overleg niet vreemd dat de mening van de vraagsteller al wordt gegeven (“Ik zie deze afwijking, zie jij dat ook of zit ik ernaast?”). Daar komt bij dat [ B ] , vanuit zijn eigen expertise, heeft bevestigd dat de conclusies die [ A ] zelf al had getrokken op basis van de MRI's, juist waren. De beoordeling van [ B ] van de MRI's heeft dus niet geleid tot aanpassing van het oordeel de deskundige. De conclusies die [ A ] in zijn rapport trekt, zijn gebaseerd op zijn eigen waarnemingen, die hij zekerheidshalve heeft voorgelegd aan een gespecialiseerde collega. Het betoog van Langeland c.s. dat [ A ] buiten zijn deskundigheid is getreden, omdat het niet zijn taak of deskundigheid was te oordelen over het handelen van de radiologen gaat niet op, nu uit het voorgaande volgt dat dit niet is wat [ A ] heeft gedaan.
[ A ] heeft niet geoordeeld met de wijsheid van achteraf
4.8.
Langeland c.s. betoogt daarnaast dat [ A ] zijn oordeel over het tekortschieten van het Langeland baseert op zijn kennis van het latere beloop van de klachten van [ X ] . Volgens Langeland c.s. betrekt [ A ] de bevindingen tijdens de operatie van [ X ] op 15 januari 2019 (waarbij losse botfragmenten zijn gevonden en instabiliteit van de wervels. is geconstateerd) bij de beoordeling van de MRI's in 2009 en 2010. Dat kan de rechtbank echter niet uit het deskundigenrapport afleiden. [ A ] verwijst weliswaar naar constateringen die zijn gedaan bij die operatie, maar dit vormt geen onderbouwing van zijn vaststelling dat het ziekenhuis afwijkingen op de MRI's over het hoofd heeft gezien. Die conclusie had hij immers al getrokken (zie 4.6). Dat later losse botfragmenten zijn aangetroffen is een bevestiging voor [ A ] dat zijn vaststelling op basis van de MRI's juist is, niet een omstandigheid die leidt tot het oordeel dat de juiste diagnose is gemist.
Het beginsel van hoor en wederhoor is niet geschonden
4.9.
Tot slot betoogt Langeland c.s. dat de deskundige heeft gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor door niet in te gaan op een groot deel van haar commentaar op het conceptrapport dat zij heeft gegeven op 25 augustus 2022 en omdat hij heeft nagelaten de daarbij gevoegde zienswijze van behandelend neuroloog op te nemen in de rapportage (zie 2.10).
4.10.
De rechtbank is het met Langeland c.s. eens dat [ A ] uit het oogpunt van zorgvuldigheid de hele brief van Langeland c.s., dus inclusief de zienswijze van de neuroloog, bij het rapport had moeten voegen. Dat dit niet is gebeurd, betekent echter niet dat het rapport aan de kant moet worden geschoven. Al met al doet dit immers niets af aan de inhoud van het rapport, te meer nu [ A ] in zijn definitieve rapport ook is ingegaan op de belangrijkste opmerkingen van Langeland c.s. (zoals geciteerd vanaf bladzijde 34 van het rapport onder 2.12). In aanmerking nemende dat hoofdstuk 5.3.3 van de Leidraad voorschrijft dat een deskundige behoort te reageren op opmerkingen en verzoeken van partijen voor zover die vallen binnen het kader van de door de rechter gestelde vragen en dat een en ander afhangt van de inhoud van die opmerkingen en verzoeken, kon in dit geval niet van [ A ] worden verlangd dat hij op iedere afzonderlijke opmerking van Langeland c.s. op het conceptrapport inging. Uit de inhoud van het rapport blijkt dat hij haar zienswijze heeft meegenomen in zijn beoordeling, maar die niet doorslaggevend heeft bevonden.
Het ziekenhuis is tekortgeschoten ten opzichte van [ X ]
4.11.
Het voorgaande betekent dat er geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen (de inhoud of totstandkoming van) het deskundigenrapport. Partijen zijn dus gebonden aan de uitkomsten hiervan.
4.12. ་
De deskundige stelt vast dat in het ziekenhuis niet de goede diagnose is gesteld en dat een beroepsfout is gemaakt (antwoord op vraag 2a en vraag 4). De verzochte verklaring voor recht dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor de schade van [ X ] die het gevolg is van de tekortkoming kan dus worden toegewezen.
Omvang van de schade is onduidelijk
4.13.
Vast staat dus dat Langeland is tekortgeschoten jegens [ X ] . Tot welke schade dit heeft geleid is echter nog niet voldoende duidelijk. Uit de stukken blijkt dat [ X ] lijdt aan een aangeboren afwijking en dat daarom is te verwachten dat hij op enig moment hoe dan ook klachten zou hebben ontwikkeld. De deskundige stelt in zijn antwoord op vraag 5 vast dat [ X ] "mogelijk ( ... ) in de tijd ook beperkingen zou hebben kunnen krijgen ten aanzien van lopen en stabiliteit, maar minder ernstig en pas op een aanzienlijk later moment dan nu het geval is omdat er nu in de tijd nog een verslechtering is opgetreden tot het moment van de neurochirurgische interventie". Wanneer die klachten dan zouden zijn ontstaan en hoe erg die zouden zijn geweest, is niet bekend. Kortom, onduidelijk is welke schade [ X ] precies lijdt door de tekortkoming van het ziekenhuis. De rechtbank geeft partijen dringend in overweging daarover snel met elkaar in gesprek te gaan.
Voorschot op materiële en immateriële schade
4.14.
[ X ] verzoekt om toewijzing van een voorschot van € 40.000 op door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. Hij wijst erop dat zijn kwaliteit van leven fors is aangetast en dat hij lang in onzekerheid heeft moeten verkeren over de ware aard van zijn alsmaar toenemende klachten. Zijn materiële schade bestaat uit directe kosten zoals ziekenhuisverblijf en -behandeling en arbeidsvermogensschade vanaf 2019. [ X ] verwacht ook dat hij op den duur aanzienlijke kosten zal moeten maken voor het aanpassen van zijn woning of verhuizing naar een gelijkvloerse woning.
4.15.
[ X ] heeft geen inkomensgegevens van vóór 2019 overgelegd. Dat sprake is van het gestelde verlies aan arbeidsvermogen kan dus niet worden vastgesteld, maar dat [ X ] materiële en immateriële schade lijdt is niet ondenkbaar. Zoals [ X ] ook ter zitting heeft onderkend, zal de precieze hoogte van het een en ander afhangen van de vraag wanneer en in hoeverre hij ook zonder de tekortkoming van het ziekenhuis klachten zou hebben ontwikkeld. Die discussie is nog niet gevoerd. Dat daargelaten is op basis van de beschikbare (beperkte) gegevens plausibel dat de schade van [ X ] in ieder geval € 7.500 zal bedragen. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen als voorschot op de materiële en immateriële schade.
Kosten van de deskundige
4.16.
Nu de aansprakelijkheid van het Langeland jegens [ X ] vaststaat, komen de door hem voorgeschoten kosten van € 4.200,52 voor het deskundigenonderzoek van [ A ] voor rekening van het ziekenhuis. Dit verzoek wordt dus toegewezen.
De kosten van het vorige deelgeschil
4.17.
Bij beschikking van 17 maart 2022 (zie 2.5) heeft deze rechtbank op verzoek van partijen de kosten van [ X ] voor het (destijds ingetrokken) verzoek in deelgeschil begroot op € 3.547. [ X ] verzoekt dat Langeland c.s. wordt veroordeeld deze kosten aan hem te betalen.
4.18.
De rechtbank is het niet eens met het argument van Langeland c.s. dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat [ X ] het verzoek in deelgeschil heeft ingetrokken. Uit de beschikking van 17 maart 2022 blijkt dat partijen eenstemmig een beslissing over de kosten van het deelgeschil hebben gevraagd met het oog op “eventuele toekomstige onderhandelingen en/of ontwikkelingen”. Inmiddels staat vast dat Langeland c.s. aansprakelijk is voor de schade van [ X ] en moeten zij met elkaar in gesprek over de hoogte van die schade. De begrote kosten voor het vorige deelgeschil komen dus voor rekening van Langeland c.s.
De kosten van dit deelgeschil
4.19.
[ X ] verzoekt daarnaast om vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt voor deze deelgeschilprocedure. Zijn advocaat heeft 12,5 uur aan deze procedure besteed: 5,5 uur voor het verzoekschrift, 2 uur voor het verweerschrift en 5 uur voor voorbereiden en bijwonen van de mondelinge behandeling, inclusief reistijd. Per 1 januari 2023 hanteert zijn advocaat een uurtarief van € 255 exclusief 21% btw. [ X ] begroot de kosten daarom op 12,5 uur x € 255 = € 3.187,50 +21% btw = € 3.856,86 +€ 1.301 voor griffierecht € 5.157,88 in totaal.
4.20.
Artikel 1019aa lid 1 Rv bepaalt dat de rechtbank de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Dat geldt ook als een verzoek in deelgeschil wordt afgewezen. Begroting kan alleen achterwege blijven als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Dat is niet aan de orde. Dit betekent dat de kosten van dit deelgeschil voor vergoeding in aanmerking komen, zij het niet voor het volledige bedrag dat [ X ] vraagt.
4.21.
[ X ] verzoekt vergoeding van € 1.301 voor griffierecht, maar de rechtbank heeft (slechts) € 314 bij [ X ] in rekening gebracht. Het griffierecht moet dus door Langeland c.s. tegen dit bedrag worden vergoed,
4.22. Langeland c.s. heeft verder geen verweer gevoerd tegen het aantal uren of het gestelde uurtarief. Zij heeft wel (onweersproken) aangevoerd dat de beide deelgeschillen bij de begroting van de kosten als één geheel moeten worden beoordeeld.
4.23.
De rechtbank sluit zich hierbij aan. De zaak is op zich niet omvangrijk of complex, dit blijkt ook wel uit de (beperkte) omvang van het verzoek- en verweerschrift. De zaak hangt bovendien samen met de vorige deelgeschilprocedure, waarvan de kosten al zijn begroot (en apart door Langeland c.s. worden vergoed). Daar staat tegenover dat dit verzoekschrift maar voor een klein deel overeenkomt met dat van de eerste deelgeschilprocedure. In dat licht bezien is de begrote tijdsbesteding van 12,5 uur (voor zowel het opstellen van het verzoekschrift, het bestuderen van het verweerschrift en de mondelinge behandeling (inclusief reistijd)) niet bovenmatig. Dit betekent dat de rechtbank rekening houdt met advocaatkosten voor een bedrag van (12,5 uur x € 255 plus btw = ) € 3.856,87 en het griffierecht van € 314. De kosten van dit deelgeschil komen daarmee op € 4.170,87.
Buitengerechtelijke kosten
4.24.
[ X ] verwijst ter onderbouwing van zijn verzoek om een voorschot van € 15.000 op de buitengerechtelijke kosten die hij tot nog toe heeft gemaakt naar een urenspecificatie van zijn advocaat, met een totaal van 54:45 uren. Hij verwijst ook naar vier facturen van zijn medisch adviseur van in totaal € 2.227,02 inclusief btw.
4.25.
[ X ] heeft tijdens de zitting erkend dat er in het urenoverzicht een gedeeltelijke overlapping zit met de kosten voor de beide deelgeschillen (en die apart worden vergoed). Ook overigens kan de rechtbank niet precies vaststellen waarop de gestelde kosten zien en of die kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Tegelijkertijd is voldoende gebleken dat [ X ] rechtsbijstand heeft ingeschakeld en dat die ook nodig is geweest om vooruitgang in dit dossier te boeken. Ook heeft [ X ] (dat is ook niet bestreden) kosten moeten maken voor een medisch adviseur. Om die reden zal de rechtbank het voorschot op de buitengerechtelijke kosten in redelijkheid begroten op € 10.000.
Met dank aan de heer mr. G.J. Knotter, Wout van Veen Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2023/RBDHA-180923