Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 191124 5 ongevallen; eerder psychiatrisch rapport bindend, bezwaren ass. afgewezen, geen belang bij nader vdo; kostenveroordeling ten laste van SO

RBNHO 191124 5 ongevallen; eerder psychiatrisch rapport bindend, bezwaren ass. afgewezen, geen belang bij nader vdo; kostenveroordeling ten laste van SO

2De feiten

2.1.

Op 12 april 2016 is [verzoeker] rijdende op zijn motor betrokken geweest bij een verkeersongeval. NH1816 heeft de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend.

2.2.

[verzoeker] is kort voor het ongeval op 12 april 2016 ook betrokken geweest bij een verkeersongeval op 30 januari 2016. Verder is [verzoeker] op 5 oktober 2013, op 21 mei 2017 en op 12 oktober 2019 betrokken geweest bij verkeersongevallen.

2.3.

[verzoeker] ervaart zowel lichamelijk als psychische klachten. De lichamelijke klachten bestaan uit pijn in de nek en schouders en hoofdpijnklachten. Voor de lichamelijke klachten is een expertise-onderzoek verricht door neuroloog Verlooy. Voor de psychische klachten is [verzoeker] door meerdere psychologen en psychiaters behandeld. In maart 2019 heeft [verzoeker] voor zijn psychische klachten een vijfdaagse interne behandeling ondergaan bij Psytrec. Na deze behandeling zijn de psychische klachten fors toegenomen. Kort na de behandeling bij Psytrec is [verzoeker] ziek uit dienst gegaan bij zijn werkgever. Inmiddels ontvangt hij een IVA-uitkering.

2.4.

Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft er een psychiatrische expertise bij psychiatrisch deskundige Remijnse plaatsgevonden.

In zijn rapport van 7 februari 2022 geeft Remijnse op pagina 14 onder meer antwoord op de vraag of er sprake is van klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment hadden kunnen ontstaan als het ongeval niet had plaatsgevonden:

“ Antwoord c: […] In het geval van betrokkene is het ongeval van april 2016 m.i. direct gerelateerd aan het actuele psychiatrische beeld; niet alleen in temporele zin […] maar vooral ook in inhoudelijk opzicht: de inhoud van de herbelevingen, de nachtmerries en de ‘hyperarousal’ betreffen het ongeval in geding en het geheel maakt een zeer geloofwaardige indruk.”

2.5.

Vervolgens worden er tweemaal aanvullende vragen gesteld aan Remijnse. Eerst op 19 mei 2022 door NH1816. Op deze vragen heeft Remijnse per brief van 25 mei 2022 gereageerd. Op 25 mei 2022 worden voor de tweede maal aanvullende vragen gesteld, ditmaal door [verzoeker] . Op deze vragen antwoord Remijnse per brief van 2 juni 2022. Hierin schrijft hij onder meer:

“Mijn onderzoek betrof dus de gevolgen van het ongeval uit april 2016. Het overvalt mij enigszins dat nu in de aanvullende vragen van beide partijen zo sterk wordt ingezoomd op het ongeval uit januari 2016 want dat is m.i. vanuit de oorspronkelijke vraagstelling nooit duidelijk geweest.

In juridisch of verzekeringstechnisch opzicht zijn beide ongevallen wellicht scherp te onderscheiden, als psychotrauma voor de ontwikkelde PTSS is dat niet zo. Het is onmogelijk uit te sluiten dat betrokkene geen PTSS had ontwikkeld door het ongeval uit januari 2016 indien zich het ongeval uit april 2016 niet had voorgedaan; deze hypothetische situatie heeft zich echter niet voorgedaan. De realiteit is dat, afgaand op de huisarts- en andere correspondentie er kort na het ongeval in januari 2016 weinig klachten waren, en dat zich na het ongeval uit april 2016 een PTSS heeft ontwikkeld. “

3Het verzoek en het verweer

3.1.

[verzoeker] verzoekt de rechtbank – samengevat – om:

  1. een voorlopig deskundigenbericht te gelasten,

  2. prof. dr. M.L. Stek althans I.S. Hernandez-Dwarkasing tot deskundige te benoemen,

  3. aan de deskundige op te dragen de vragen zoals omschreven in productie 9 te beantwoorden en daarover een rapport uit te brengen,

  4. NH1816 te veroordelen in de kosten van de deskundige,

  5. NH1816 te veroordelen in de proceskosten.

3.2.

Aan het verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd.

[verzoeker] ervaart als gevolg van het ongeval van 12 april 2016 zowel lichamelijke als psychische klachten. Partijen hebben gezamenlijk opdracht gegeven tot het verrichten van een psychiatrische expertise door psychiater Remijnse (hierna: Remijnse). NH1816 heeft gesteld zich niet gebonden te voelen aan het rapport van Remijnse, maar weigert ook mee te werken aan het laten uitvoeren van een nieuwe expertise. [verzoeker] heeft er daarom belang bij dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht gelast.

3.3.

NH1816 verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan. [verzoeker] is naast het ongeval op 12 april 2016 bij nog drie andere verkeersongevallen betrokken geweest. Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft er een psychiatrische expertise plaatsgevonden door Remijnse. Remijnse heeft aangegeven dat hij geen onderscheid kan maken tussen de gevolgen van de verschillende ongevallen. De deskundige heeft dus niet kunnen vaststellen dat de door [verzoeker] gestelde klachten en beperkingen het gevolg zijn van het ongeval van 12 april 2016. Daarnaast bevat het verhaal van [verzoeker] verschillende inconsistenties en discrepanties. Dit maakt dat hetgeen [verzoeker] verklaart over zijn klachten en beperkingen ongeloofwaardig wordt, waardoor ook twijfel ontstaat over de uitkomst van de expertises die in ieder geval gedeeltelijk gebaseerd zijn op de verklaringen van [verzoeker] . Het laten uitvoeren van een nieuwe expertise voegt in dat licht niets toe.

4De beoordeling

4.1.

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen. Een voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in artikel 202 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan ertoe dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van dat uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent voor de beslissing van het geschil relevante feiten of omstandigheden waardoor hij zijn procespositie beter kan beoordelen.

4.2.

Bij de beoordeling van het verzoek komt de rechter geen discretionaire bevoegdheid toe. Het verzoek dient in beginsel te worden toegewezen, mits het ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Afwijzing van het verzoek is slechts aan de orde indien de rechter van oordeel is dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, dat van de bevoegdheid om de toepassing van het middel te verlangen misbruik wordt gemaakt of op grond van een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Voorts moet degene die de rechtbank verzoekt een voorlopig deskundigenbericht te gelasten conform de in art. 3:303 BW neergelegde regel voldoende belang hebben bij dat verzoek.

Een gezamenlijk expertiserapport

4.3.

De rechtbank stelt vast dat partijen op 5 augustus 2021 gezamenlijk psychiatrisch deskundige Remijnse hebben verzocht om een psychiatrische expertise te verrichten. De expertise heeft in december 2021 plaatsgevonden. Op 7 februari 2022 heeft Remijnse zijn rapport, waarin hij onder meer antwoord geeft op de door partijen gezamenlijk aan hem voorgelegde vragen, aan partijen toegestuurd.

4.4.

Vervolgens hebben partijen het nodig gevonden om de deskundige tweemaal nader te bevragen naar de rol van het ongeval van januari 2016 bij het ontstaan van de vastgestelde klachten en beperkingen van [verzoeker] . Hierop heeft de deskundige gemotiveerd geantwoord in zijn brieven van 25 mei 2022 en 2 juni 2022. Hierin heeft de deskundige in niet mis te verstane bewoordingen aangegeven dat het ongeval van januari 2016 hierin geen bijzondere betekenis toekomt. De ook door de deskundige gedane uitlatingen met de strekking dat psychiatrie geen exacte wetenschap is en dat zekerheid over het causaal verband tussen een ongeval en de psychische klachten nooit met honderd procent zekerheid kan worden vastgesteld, maakt de hierboven getrokken conclusie niet anders.

4.5.

Zoals gezegd staat vast dat het rapport van Remijnse op gezamenlijk verzoek is vastgesteld en heeft dit daarom in beginsel tussen partijen als bindend te gelden.

Hoewel uit het rapport van Remijnse volgt dat de deskundige de door [verzoeker] ervaren klachten en beperkingen geloofwaardig acht, betoogd NH1816 dat er sprake is van nieuwe feiten en dat zich inconsequenties en discrepanties voordoen in de verklaringen van [verzoeker] als gevolg waarvan niet van het rapport kan worden uitgegaan. De rechtbank overweegt daarover als volgt.

Inconsequenties dan wel discrepanties

4.6.

De eerste inconsequentie dan wel discrepantie die NH1816 noemt is het gegeven dat [verzoeker] ook na het ongeval van april 2016 nog motor heeft gereden, terwijl hij meerdere keren verklaard zou hebben dat hij dat niet meer deed. [verzoeker] heeft toegelicht dat hij enige tijd na het ongeval nog een aantal keer geprobeerd heeft om motor te rijden, maar dat hij uiteindelijk besloten heeft om te stoppen. Hij ervoer te veel lichamelijke en angstklachten. De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] dit al in juni 2017 heeft medegedeeld, in zijn commentaar op het bezoekrapport van Cunningham Lindsey. Van een nieuw feit of verzwegen informatie is dus geen sprake.

4.7.

Door NH1816 is in het verlengde van de eerste inconsequentie dan wel discrepantie aangevoerd dat [verzoeker] nog tot 2020 eigenaar is geweest van een Honda motor. Volgens NH1816 is het onaannemelijk dat [verzoeker] niet meer op deze motor reed. De rechtbank is van oordeel dat het nog in bezit hebben gehad van een motor niet van belang is voor de vraag of kan worden vertrouwd op het beeld dat het expertiserapport schetst van de klachten en beperkingen van [verzoeker] . Door [verzoeker] wordt overigens niet betwist dat hij tot 2020 eigenaar is geweest van een motor. Zoals eerder overwogen heeft [verzoeker] enige tijd na het ongeval van april 2016 nog geprobeerd om weer motor te rijden, maar is daar mee gestopt. [verzoeker] heeft verklaard dat hij gehecht was aan de Honda motor en dat hij deze motor om deze reden pas op een later moment heeft verkocht.

4.8.

Verder heeft NH1816 gesteld dat [verzoeker] de eerdere ongevallen niet heeft gemeld aan Remijnse. [verzoeker] heeft een vragenlijst overgelegd die hij heeft ingevuld voor de expertise door Remijnse. In deze vragenlijst heeft [verzoeker] de ongevallen waarbij hij betrokken is geweest vermeld. Van een nieuw feit of verzwegen informatie is dus geen sprake.

4.9.

Door NH1816 is ook aangevoerd dat het vreemd is dat [verzoeker] als automobilist deelneemt aan het verkeer, terwijl [verzoeker] heeft verklaard dat gebeurtenissen in het verkeer een trigger kunnen zijn voor herbelevingen. Deze herbelevingen zouden soms al binnen een seconde plaatsvinden. [verzoeker] heeft steeds gezegd dat hij nog wel aan het verkeer deelneemt, hoewel dat soms herbelevingen oproept. Dat NH1816 het opmerkelijk acht dat [verzoeker] aan het verkeer deelneemt, maakt niet dat er sprake is van een inconsequentie dan wel discrepantie in het verhaal van [verzoeker] .

4.10.

Ten slotte heeft NH1816 gesteld dat er inconsequenties dan wel discrepanties bestaan in de verklaringen van [verzoeker] over bepaalde activiteiten. [verzoeker] zou in 2018 bijvoorbeeld een festival hebben bezocht terwijl harde geluiden een herbeleving kunnen veroorzaken. [verzoeker] heeft hierover opgemerkt dat het festivalbezoek plaatsvond voor de behandeling bij Psytrec, als gevolg waarvan zijn klachten zijn verergerd. Verder zou [verzoeker] op vliegvakantie naar Curaçao zijn geweest en een dierentuin hebben bezocht. De rechtbank is van oordeel dat het voor de vraag of kan worden vertrouwd op het beeld dat het expertiserapport schetst van de klachten en beperkingen van [verzoeker] niet van belang is of hij een bezoek heeft gebracht aan de dierentuin of op vakantie is geweest. Daarbij merkt de rechtbank op dat overigens nergens uit blijkt dat [verzoeker] heeft gesteld dat hij hiertoe niet in staat is. Ook zou [verzoeker] niet eerlijk zijn geweest over de kluswerkzaamheden die hij in zijn woning heeft verricht. Hij zou veel meer hebben kunnen doen dan dat hij heeft verteld. De rechtbank leest in het dossier dat [verzoeker] heeft gesteld dat hij heeft geprobeerd om te helpen met klussen, maar dat dat niet erg lukte. NH1816 overlegd foto’s waarop te zien is dat [verzoeker] op enig moment bezig is geweest met kluswerkzaamheden. Hieruit kan de rechtbank niet opmaken dat [verzoeker] niet eerlijk is geweest toen hem werd gevraagd naar de kluswerkzaamheden die hij zou hebben gedaan of laten doen.

Expertiserapport behoudt zijn waarde

4.11.

Niet aannemelijk is gemaakt dat aan het op gezamenlijk verzoek van partijen opgestelde rapport geen waarde kan worden gehecht. Het rapport is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk, begrijpelijk en inzichtelijk. Dit betekent dat het rapport tussen partijen als bindend heeft te gelden.

4.12.

Nu het expertiserapport tussen partijen als bindend heeft te gelden, heeft [verzoeker] geen belang bij zijn verzoek tot het gelasten van een nieuw voorlopig deskundigenbericht. Het verzoek van [verzoeker] zal daarom worden afgewezen.

Proceskosten

4.13.

[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de proceskosten (inclusief de nakosten) van NH1816. De proceskosten van NH1816 worden begroot op:

- griffierecht

688,00

 

- salaris advocaat

1.228,00

(2 punten × € 614,00)

- nakosten

178,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

2.094,00

 

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst het verzoek van [verzoeker] af,Rechtbank Noord-Holland 19 november 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:13960