Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 110925 Rechter neemt rapport verzekeringsarts 1MA tot uitgangspunt

RBROT 110925 causaal verband ongeval en rugklachten; klachten niet pre-existent, kunnen door ongeval veroorzaakt worden; alternatieve verklaring ontbreekt;
- Rechter neemt rapport verzekeringsarts 1MA tot uitgangspunt
- voorschot t.z.v. schade betrokkene € 50.000, BGK € 17.507,23 toegezegd ter zitting;

- secundaire victimisatie vanwege vertragingen € 750,00;
- kosten verzocht € 10.886,38, toegewezen 28,5 uur x € 280 + 21% = € 9.655,80

 

1. Waar de zaak over gaat

1.1. Deze procedure wordt gevoerd in verband met de buitengerechtelijke onderhandelingen tussen partijen over de letselschade die [verzoeker] lijdt door een ongeval dat plaatsvond op 21 september 2022. Het COA is aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval met het golfkarretje waarmee [verzoeker] is aangereden door een medewerker van het COA. De buitengerechtelijke onderhandelingen tussen partijen over de afwikkeling van de letselschade van [verzoeker] stagneren, omdat partijen van mening verschillen over de vraag of de klachten en beperkingen die [verzoeker] ervaart het gevolg zijn van het ongeval.

1.2. [Verzoeker] verzoekt daarom, kort gezegd, dat de rechtbank zal bepalen dat (1) zijn klachten het gevolg zijn van het ongeval en (2) te bevelen dat het COA nadere voorschotten moet betalen, vanwege zijn letselschade, vanwege zijn buitengerechtelijke kosten en vanwege secundaire victimisatie omdat het COA onzorgvuldig gehandeld heeft in het schaderegelingsproces.

1.3. De rechtbank wijst de verzoeken toe en bepaalt de hoogte van de schadevergoeding. Hierna omschrijft de rechtbank de procedure en de inhoud van het geschil en licht zij haar oordeel toe.

2. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met producties 1 tot en met 7;
  • het verweerschrift;
  • het aanvullend verzoekschrift;
  • de brief van 6 juni 2025 van het COA met bijlage;
  • de spreekaantekeningen van mr. Eskes;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 juni 2025;
  • de akte van [verzoeker] van 6 juli 2025 met productie 8;
  • de akte van het COA van 8 juli 2025;
  • het e-mailbericht van mr. Eskes van 9 juli 2025.

3. De feiten

3.1. [Verzoeker] is op 21 september 2022 op het terrein van het COA te 's-Gravendeel aangereden door een golfkarretje, bestuurd door een medewerker van het COA.

3.2. [Verzoeker] heeft het COA aansprakelijk gesteld.

3.3. Het COA heeft op 24 november 2022 het volgende geschreven.

"U heeft per brief van 21 oktober 2022 het COA aansprakelijk gesteld namens de heer [verzoeker] voor de schade die hij heeft opgelopen tijdens een ongeval op 21 september 2022.

Het COA heeft hier kennis van genomen en aanvaardt in deze zaak aansprakelijkheid voor zover dit uit de feiten voortvloeit."

3.4. Partijen hebben zich gezamenlijk gewend tot medisch adviseur dr. Buisman van 1MA (hierna: Buisman). Hij heeft advies uitgebracht op 20 december 2023.

3.5. Partijen verschilden daarna van inzicht over de interpretatie van dit advies: op het punt of de huidige klachten en beperkingen van [verzoeker] worden veroorzaakt door het ongeval, en of de bilaterale spondylolysis - de onderbroken wervelboog - het gevolg is het ongeval.

3.6. Tijdens de mondelinge behandeling van 10 juni 2025 hebben partijen het volgende afgesproken:

  1. Bureau 1MA wordt verzocht binnen 4 weken te rapporteren.

  2. 1MA zal zelf (verzocht worden om) de medische keuring op (te) vragen bij de keuringsinstelling van de IND. Het COA zal de contactgegevens van deze keuringsinstelling direct aanleveren bij 1MA.

  3. 1MA zal ook de stukken uit de behandelend sector opvragen, voor zover bekend zijn dat Excellent (pijnspecialist [X] in Dordrecht en bij de huisarts (het huisartsjournaal).

  4. 1MA wordt verzocht om ook het filmpje te bekijken waarop [verzoeker] danst met [zijn dochter] op zijn nek van de bruiloft van een familielid uit 2021.

  1. 1MA wordt verzocht zo mogelijk te adviseren over (verdere aanvullende) behandelopties en de vraag of er al dan niet een medische eindtoestand is bereikt.

  2. COA maakt € 25.000 binnen 14 dagen na heden over aan [verzoeker] bij wijze van voorschot onder algemene titel.

  3. COA maakt € 10.000 binnen 14 dagen na heden aan mr. Eskes bij wijze van betaling voorschot BGK.

  4. De per abuis nog niet betaalde bedragen aan BGK voorschot ad € 2.507,12 en € 500 voorschot materiële schade aan [verzoeker] worden binnen 14 dagen overgemaakt (aan mr. Eskes en [verzoeker]). Beide bedragen waren toegezegd op 16 oktober 2023 en onduidelijk is waarom dit niet is betaald.

Partijen zijn het erover eens dat:

  • Op 11 juli 2023 € 500 voorschot immateriële schade aan [verzoeker] is toegezegd, uitbetaald op 13 oktober 2023;
  • Op 14 februari 2025 € 2.500 voorschot onder algemene titel aan [verzoeker] toegezegd, uitbetaald 6 juni 2025;
  • Op 14 februari 2025 € 5.000 voorschot BGK aan mr. Eskes toegezegd, uitbetaald 6 juni 2025.

Partijen laten uiterlijk 31 juli 2025 weten of zij behoefte hebben aan nog een aanhoudingstermijn of dat zij de procedure intrekken of een beschikking wensen.

3.7. Bij akte van 6 juli 2025 heeft mr. Eskes het ontvangen aanvullend advies van Buisman van 1 juli 2025 overgelegd. Partijen hebben nadien geen overeenstemming kunnen bereiken. [Verzoeker] handhaaft zijn oorspronkelijke verzoek.

4. De standpunten van partijen

4.1. [Verzoeker] verzoekt de rechtbank in het oorspronkelijke verzoekschrift:

"Primair

  1. voor recht te verklaren dat de conclusies van 1MA als uitgangspunt dient te gelden in de regelingsdiscussie tussen partijen en het juridisch causaal verband dient te worden aangenomen tussen de klachten van [verzoeker] en het ongeval;
  2. verweerster (lees: Het COA) te bevelen een nader voorschot ad € 50.000,--, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, op de schade c.q. het smartengeld te verstrekken, teneinde de schade ten dele te vergoeden;
  3. verweerster te bevelen een nader voorschot ad € 15.000,--, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, op de BGK schade te verstrekken, teneinde de schade ten dele te vergoeden;
  4. voor recht te verklaren dat verweerster onbehoorlijk c.q. onzorgvuldig c.q. onrechtmatig jegens verzoekster heeft gehandeld en verweerster te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.000,-- althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
  5. verweerster te veroordelen in de kosten van dit deelgeschil vooralsnog begroot op € 9.994,--, te vermeerderen met griffiegeld, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
  1. de punten 1 tot en met 5 uitvoerbaar bij voorraad te verklaren; en
  2. te bevelen dat voornoemde kostenveroordeling binnen 14 dagen na de uitspraak door verweerster zal worden overgemaakt onder de noemer "vergoeding buitengerechtelijke kosten" op rekeningnummer (... red LSA LM) ten name van advocatenkantoor Eskes onder vermelding van "BGK [verzoeker]".

    Subsidiair
  1. te bepalen welke vervolgstappen er in het schaderegelingsproces zouden moeten worden gezet en/of de uitgangspunten te bepalen en/of een stappenplan voor te stellen aan de hand waarvan de schaderegeling weer kan worden opgepakt en (op termijn) een eindregeling bewerkstelligd kan worden;
  2. te bevelen dat het COA binnen bekwame tijd de afspraken, zoals door uw rechtbank bepaald, uitvoert;"

En in het aanvullend verzoekschrift:

"1. het COA te bevelen de gestelde betalingen te onderbouwen door middel van overlegging van bewijsstukken;

2. het COA te bevelen het volledige dossier dat het COA van [verzoeker] heeft opgebouwd tijdens zijn verblijf aldaar - daaronder begrepen het medisch dossier - in het geding te brengen;

3. het COA te veroordelen in de kosten van dit aanvullend deelgeschil vooralsnog begroot op € 892,38, te vermeerderen met het griffiegeld, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;

4. de punten 1 tot en met 3 uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;

5. te bepalen dat de onder 1 en 2 gevraagde stukken uiterlijk voorafgaand aan of tijdens de zitting van 10 juni 2025 in het geding gebracht worden; en

6. te bevelen dat voornoemde kostenveroordeling binnen 14 dagen na de uitspraak door het COA zal worden overgemaakt onder de noemer: "vergoeding buitengerechtelijke kosten" op rekeningnummer (.... red. LSA LM) ten name van advocatenkantoor Eskes onder vermelding "BGK [verzoeker]"."

 

4.2. Daaraan heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat er juridisch causaal verband is tussen zijn klachten en het ongeval en dat de bevoorschotting op zijn algemene schade en op de buitengerechtelijke kosten (zijn bijzondere schade) niet goed en niet zorgvuldig loopt door toedoen van het COA, en dat het onzorgvuldig handelen van het COA in het schadeproces bij [verzoeker] tot secundaire victimisatie heeft geleid.

4.3. Volgens COA moeten de verzoeken van [verzoeker] worden afgewezen. Zijn huidige klachten en beperkingen staan niet in verband met het ongeval en er is geen ruimte voor nadere bevoorschotting. Er is geen sprake van onzorgvuldige en onbehoorlijke behandeling in de schadeafwikkeling. Voor de afgifte van zijn medisch dossier kan [verzoeker] een medische machtiging verstrekken aan de medische dienst van de IND, aldus het COA.

5. De beoordeling

De zaak is geschikt voor behandeling als een deelgeschil

5.1. Het COA heeft terecht niet betwist dat deze zaak geschikt is om te worden behandeld als deelgeschil.
Het verzoek van [verzoeker] berust op artikel 1019w Rv. Dit artikel geeft een persoon de mogelijkheid om, indien deze een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdenschade.

5.2. Duidelijkheid over de onderwerpen die [verzoeker] aan de orde stelt in zijn verzoeken, in de vorm van een beslissing van de rechtbank, kan bijdragen aan het weer vlot trekken van de onderhandelingen die uiteindelijk kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Daarmee is de zaak geschikt om te worden behandeld als deelgeschil.

Procedureel: rechtbank slaat geen acht op nadere toedrachtsinformatie van het COA

5.3. Een aantal zaken rondom het ongeval is onduidelijk gebleven. Tot en met de mondelinge behandeling kon het COA (nadere) informatie in het geding brengen, bijvoorbeeld over wat het merk en het type van het golfkarretje was waarmee het ongeval heeft plaatsgevonden en over de snelheid waarmee dit kon rijden en waarmee werd gereden. Nadat de zitting was gesloten - tijdens welke zitting duidelijk de vervolgstappen werden neergelegd in het proces-verbaal: die gingen niet meer over de toedracht, zie hiervoor onder 3.6 - was voor nadere toedrachtsinformatie geen ruimte meer. Het COA is in zijn akte van 8 juli 2025 echter met nieuwe stellingen en informatie gekomen over de toedracht. [Verzoeker] heeft daartegen terecht bezwaar gemaakt op grond van strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal die nadere informatie niet betrekken in de beoordeling. De rechtbank wijst er ten overvloede nog op dat nader (toedrachts)onderzoek in een deelgeschil slechts beperkt aan de orde kan komen, gezien aard en strekking van de deelgeschilprocedure.

juridisch causaal verband

5.4. De rechtbank komt tot de conclusie dat het juridisch causaal verband tussen de klachten van [verzoeker] en het ongeval dient te worden aangenomen. De rechtbank licht dit hierna toe.

Rapporten Buisman

5.5. Buisman heeft in zijn medisch advies van 20 december 2023 onder meer het volgende geschreven:

"Het betreft een actueel 41 -jarige man die op 21-9-2022 betrokken was bij een ongeval waarbij hij door een golfkar werd aangereden. (...).

Uit de medische correspondentie kan worden opgemaakt dat hij dezelfde dag werd gezien op de huisartsenpost. Op dat moment waren er behalve diverse schaafwonden ook klachten van de rug, uitstralend naar het linkerbeen. Alarmsignalen waren er op dat moment niet maar wegens aanhoudende rugklachten volgde de dag erop beeldvormend onderzoek van onderrug en bekken. Bij dit röntgenonderzoek werden geen traumatische afwijkingen vastgesteld. Uit het huisartsenjournaal kan worden opgemaakt dat de rugklachten in het verdere verloop aanhielden waarbij onderzoek niet direct aanknopingspunten liet zien voor een radiculair beeld. Uiteindelijk volgde er in juli 2023 een MRI onderzoek. Hierbij werd vastgesteld dat er sprake was van een zogenaamde anterolisthesis van L5 ten opzichte van S1, veroorzaakt door een bilaterale spondylolysis. Dit betekent dat de laatste lumbale wervel ten opzichte van de eerste sacrale wervel daaronder naar voren is verschoven/gegleden (anterolisthesis). Dit wordt veroorzaakt doordat wervelboog onderbroken is (spondylolysis). Hierdoor is er enige vernauwing ontstaan in het wervelkanaal, echter zonder dat dat heeft geleid tot een kanaalstenose of verdrukking van uittredende wortel. De oorzaak van zo'n spondylolysis kan erfelijk zijn, veroorzaakt worden door overmatig gebruik/ belasting of een gevolg zijn van een trauma. Het ongeval kan deze spondylolysis dus hebben veroorzaakt en daarmee het afglijden van wervel L5. Zeker is dat echter niet. Zoals gezegd kan deze afwijking ook al (genetisch) aanwezig zijn geweest dan wel op grond van eerdere belasting reeds voor het ongeval zijn ontstaan.

In dit kader is natuurlijk relevant dat er in het dossier melding wordt gemaakt van eerdere rugklachten, met ongeveer 20 jaar geleden een hernia (die werd behandeld in Rusland) waarna zo nu en dan nog tijdelijke recidief rugklachten. Ik kan me derhalve voorstellen dat er reeds eerder (voor datum ongeval) beeldvormend onderzoek van de rug heeft plaatsgevonden. Indien dit inderdaad het geval is zouden we op basis hiervan wellicht kunnen bepalen of de spondylolysis (en de listhesis) reeds bestond of niet.

Sowieso is het, conform de medische paragraaf van de GBL, wel gerechtvaardigd om nader medisch-inhoudelijk geïnformeerd te worden over de aard en ernst van de pre-existente rugklachten. In principe staat hiervoor een termijn van 2 jaar voorafgaand aan het ongeval maar gegeven de wetenschap dat de hernia van 20 jaar geleden dateert zou een langere termijn ook onderbouwd kunnen worden. De vraag is natuurlijk wel in hoeverre deze medische gegevens, gelet op de status na betrokkene, in redelijkheid beschikbaar kunnen komen; dat kunt u waarschijnlijk beter beoordelen dan ik.

Los van het vraagstuk van de causaliteit is het de vraag of de aangetoonde afwijkingen de klachten van betrokkene afdoende verklaren. Met name ten aanzien van de beenklachten staat dat zeker niet vast. Immers, aanwijzingen voor een verklarend radiculair beeld (met verdrukking van de wortel) zijn er niet.

Al met al is er op dit moment geen absolute zekerheid te geven. Vast staat wat mij betreft wel dat het ongeval geleid heeft tot (nieuwe) luxatie van rugklachten. Het is echter onzeker of de spondylolysis een traumatische origine kent en daarmee ook gepaard kan gaan met blijvende beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid van de rug."

5.6. Na de zitting hebben partijen aanvullend advies gevraagd aan Buisman. Daarop heeft hij in zijn medisch advies van 1 juli 2025 het volgende geschreven:

"In tegenstelling tot de situatie t.t.v. van mijn advies van december 2023 is er bij betrokkene inmiddels wel een radiculair syndroom, op basis van een hernia L5-S1, vastgesteld. Op grond van de voorliggende gegevens lijkt het radiculair syndroom zich in het tweede jaar na het ongeval te hebben gemanifesteerd. Daarbij teken ik aan dat betrokkene eerder, vrij direct na het ongeval, ook beenklachten benoemde maar destijds bestonden er, bij lichamelijk noch bij beeldvormend onderzoek, concrete aanwijzingen voor een hernia.

Voor wat betreft de origine van de primaire rugklachten, ontstaan direct na het ongeval, verwijs ik naar mijn eerdere advies. De thans ontvangen aanvullende medische gegevens geven geen aanleiding mijn overwegingen van destijds te herzien. Aldus handhaaf ik mijn conclusie dat het ongeval geleid heeft tot een (hernieuwde) luxatie van rugklachten. Helaas heb ik niet meer zicht gekregen op de pre-existente toestand behoudens een aantal (video)beelden en foto's waarop betrokkene te zien is in houdingen/bewegingen die op zichzelf rugbelastend zijn.

Ten aanzien van de nu vastgestelde hernia staat, gelet op het feit dat het radiculair beeld pas geruime tijd na het ongeval is ontstaan en gedocumenteerd, een direct medisch causaal verband met het ongeval niet vast. In dit verband verwijs ik ook naar de richtlijnen van de NOV (Nederlandse Orthopedische Vereniging) waarin t.a.v. de beoordeling van traumatische hernia's onder meer het volgende wordt vermeld:

  • Radiculaire klachten, passend bij het aangaande niveau, moeten binnen enkele dagen (3) na het ongeval zijn ontstaan en zijn gedocumenteerd.
  • Uit de voorgeschiedenis blijken geen argumenten voor het bestaan van een symptomatische discushernia in het betreffende of het aangrenzende niveau.
  • De diagnose dient bij voorkeur binnen enkele weken na het trauma met een MRI te zijn bevestigd.

Het moge duidelijk zijn dat het beloop bij betrokkene niet conform deze criteria is. Daar staan de richtlijnen van de NVN (Nederlandse Vereniging voor Neurologie) weer tegenover. Hierin wordt t.a.v. cervicale en lumbosacrale radiculaire syndromen, kortweg, gesteld dat m.b.t. de vraag of een discushernia op cervicaal of lumbaal niveau met de daarbij behorende objectiveerbare tekenen van wortelprikkeling of worteluitval kan worden veroorzaakt of verergerd door een trauma, in iedere casus afzonderlijk zal moeten worden beoordeeld. Aldus is in dit kader een neurologisch expertiseonderzoek op voorhand niet uitgesloten. Daarbij zou ook aandacht besteed kunnen worden aan mogelijke behandelopties, zoals door partijen ook aan mij gevraagd. Op dit moment zie ik geen concrete aanvullende behandelmogelijkheden. Het lijkt me dat, voor nu, (het effect van) het pijnpoli traject afgewacht moet worden. Mogelijk zou (op enig moment) een consult bij een neurochirurg overwogen kunnen worden maar dit is primair ter beoordeling van de behandelend neuroloog."

 

[Verzoeker] stelt het volgende n.a.v. de rapporten van Buisman

5.7. Volgens [verzoeker] blijkt uit het eerste en dit laatste advies dat het ongeval de rugproblematiek inclusief de latere hernia heeft geluxeerd. [Verzoeker] heeft tot een dag voor het ongeval geen rugklachten had en gebruikte daarvoor geen medicijnen.

Het COA stelt het volgende n.a.v. de rapporten van Buisman

5.8. Volgens het COA bestaat er geen causaal verband tussen de huidige klachten en beperkingen van [verzoeker] en het ongeval. Zijn huidige klachten en beperkingen zijn te wijten aan de in 2024 vastgestelde hernia. Het ongeval is op basis van de richtlijnen van de Nederlandse Orthopedische Vereniging (hierna: de richtlijnen) niet de oorzaak van zijn hernia.

5.9. Onder verwijzing naar het tweede rapport van Buisman stelt het COA dat gelet op het feit dat het radiculair beeld pas geruime tijd na het ongeval is ontstaan en gedocumenteerd, een direct medisch causaal verband met het ongeval niet vast staat. Buisman verwijst hierbij naar de genoemde richtlijnen.

Toets juridische causaliteit

5.10. De richtlijnen van de Nederlandse Orthopedische Vereniging gaan over de medische causaliteit, terwijl de rechtbank de juridische causaliteit beoordeelt.

Voor het bewijs van het oorzakelijk verband in juridische zin tussen het ongeval en de klachten is van belang dat komt vast te staan dat:
a. [Verzoeker] de klachten voor het ongeval niet had,
b. de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en
c. een alternatieve verklaring ontbreekt.

Ad a: [Verzoeker] had geen rugklachten vlak voor het ongeval

5.11. [Verzoeker] had tot vlak voor het ongeval geen rugklachten. Hij had veel eerder ( 20 jaar voorafgaand aan het ongeval) rugklachten maar deze waren lange tijd niet aanwezig. Dat laatste blijkt onder meer uit het huisartsenjournaal waarin voorafgaand aan het ongeval geen melding wordt gemaakt van (recente) rugklachten, uit het feit dat [verzoeker] in Libanon van 2013 tot en met 2021 fulltime als supermarktmedewerker heeft kunnen werken en uit het beeldmateriaal - waaruit onder meer blijkt dat [verzoeker] kon dansen en [zijn dochtertje] op zijn rug nam: hij meed rugbelastende activiteiten geenszins. Daarmee is voldaan aan voorwaarde a.

Ad b: de klachten kunnen zijn veroorzaakt door het ongeval

5.12. Dat de rug- en beenklachten van [verzoeker] op zich veroorzaakt kunnen zijn door een trauma (het ongeval), leidt de rechtbank ten eerste af uit de mededeling van Buisman, die hij heeft herhaald in zijn tweede rapportage, dat het ongeval heeft geleid tot een (hernieuwde) luxatie van de rugklachten. Luxatie van een gewricht betekent volgens het woordenboek 'ontwrichting' ofwel 'uit de kom geschoten', waarbij het bijvoorbeeld om een knie of een schouder kan gaan. Luxatie van klachten, van rugklachten in dit geval, zoals Buisman het uitdrukt, is daarom een wat lastig te duiden begrip. De rechtbank begrijpt dat Buisman hiermee kennelijk, gelet op de inhoud van de beide rapportages, bedoelt, dat het ongeval de rugklachten in gang heeft gezet doordat door het ongeval een (hernieuwde) luxatie van een wervelgewricht of (sub)luxatie van een wervel is ontstaan.

Dat de rug- en beenklachten veroorzaakt kunnen zijn door een trauma begrijpt de rechtbank bovendien uit de zinsnede "(...) is het de vraag of de aangetoonde afwijkingen de klachten van betrokkene afdoende verklaren. Met name ten aanzien van de beenklachten staat dat zeker niet vast." Uit deze zin volgt immers dat het op zichzelf wel mogelijk is dat de klachten, ook de beenklachten, medisch gezien moeten worden verklaard uit de aangetoonde afwijkingen. De rechtbank acht de context van belang. Direct na het ongeval meldde [verzoeker] bij de huisartsenpost rugklachten, uitstralend naar zijn been, welke klachten aanhielden. In juli 2023, bij het MRI onderzoek van [verzoeker], werd vastgesteld dat sprake was van een anterolisthesis van L5 ten opzichte van S1. Dat betekent dat de laatste lumbale wervel ten opzichte van de eerste sacrale wervel daaronder, naar voren is verschoven/ gegleden. Een wervelverschuiving, ofwel spondylolisthesis, en meer in het bijzonder de bij [verzoeker] opgetreden verschuiving naar voren, ofwel de anterolisthesis, kan (gemakkelijker) ontstaan doordat een wervelboog (reeds) was onderbroken (door een spondylolysis, zijnde een breuk of onderbreking in het 'pars interarticularis', het deel van de wervelboog dat de voor- en achterkant van de wervel verbindt). Uit de beide rapporten van Buisman begrijpt de rechtbank dat door de wervelverschuiving (de -listhesis) in meer of mindere mate vernauwing kan ontstaan in het wervelkanaal, met meer of minder klachten tot gevolg, en dat het niet de (al dan niet reeds eerder aanwezige) spondylolysis zelf is die de klachten veroorzaakt.

De spondylolysis, al dan niet bilateraal, kan erfelijk zijn, kan veroorzaakt worden door overmatig gebruik/ belasting, of een gevolg zijn van een trauma, aldus Buisman.

Er zijn in casu vermoedens dat er al eerder bij [verzoeker] sprake is geweest van een spondylolysis, en mogelijk ook van een spondylolisthesis, want [verzoeker] had eerder, lange tijd voor het ongeval, toen hij als jonge man verbleef in Rusland, last van rugklachten waarover men hem in Rusland had verteld dat het om een hernia ging.

5.13. Maar of de spondylolysis al bestond ten tijde van het ongeval, en ook, of de spondylolisthesis (dus de wervelverschuiving) al bestond ten tijde van het ongeval, kan voor de beoordeling van het juridisch causale verband in het midden blijven, want deze eventuele reeds aanwezige spondylolisis en de eventueel reeds aanwezige (geringe) wervelverschuiving (-listhesis) hadden kennelijk zulke geringe gevolgen dat [verzoeker] daarvan jarenlang voorafgaand aan het ongeval, geen klachten ondervond. Hij meldde voorafgaand aan het ongeval immers geen pijn en voelde geen noodzaak tot het vermijden van rugbelastende houdingen en bewegingen (zie 5.11). Maar na het ongeval meldde [verzoeker] zich, als gezegd, nog dezelfde dag bij de huisartsenpost met klachten van de rug, uitstralend naar het linkerbeen, en zijn klachten hielden nadien aan en zijn verergerd waarbij eerst op de MRI sprake was van een zichtbare anterolisthesis van L5 ten opzichte van S1 en vervolgens van een radiculair syndroom waarbij het om een hernia bij dezelfde wervels gaat: L5 ten opzichte van S1.

Daarbij geldt, dat als de spondylolysis en eventueel ook de (geringe) -listhesis al bestond(en) voorafgaand aan het ongeval, en [verzoeker] dus kwetsbaarder was voor rugletsel omdat een wervelafschuiving bij een bestaande spondylolysis door een trauma kan plaatsvinden of verergeren, het COA [verzoeker] als letselschadeslachtoffer moet nemen zoals hij is, dus met deze (eventuele) predispositie. En het ongeval kan de spondylolysis volgens Buisman ook nog gewoon hebben veroorzaakt en daarmee het afglijden van wervel L5 ten opzichte van S1.

De conclusie uit het vorenstaande is dat de klachten kunnen zijn veroorzaakt door het ongeval zodat is voldaan aan voorwaarde b.

Ad c: een alternatieve verklaring ontbreekt

5.14. [Verzoeker]s rugklachten en de uitstraling daarvan naar het linkerbeen zijn direct na het ongeval ontstaan en gediagnostiseerd. Dat er toen nog geen hernia was maar twee jaar later wel, betekent niet dat de rechtbank niet zou kunnen vaststellen dat [verzoeker]s huidige klachten en beperkingen ook door het trauma (het ongeval) zijn veroorzaakt. Uit het feit dat [verzoeker] direct rugklachten had, uitstralend naar zijn been, en dat zijn klachten nooit meer weg zijn geweest en naderhand (nog veel) erger werden en er (later alsnog) sprake was van een hernia, leidt de rechtbank af dat [verzoeker] direct na het ongeval al last ondervond vanwege een toen opgetreden, dan wel toen verergerde, spondylolisis en spondylolisthesis, terwijl de spondylolisthesis daarna heeft geresulteerd in een hernia. Een andere gebeurtenis die een verklaring geeft voor de - uiteindelijk - na het ongeval ontstane hernia is er niet. Daarmee is ook voldaan aan voorwaarde c. De rechtbank beoordeelt daarom de hernia en de pijnklachten in het been die daarvan niet los te zien zijn, en de rugklachten, alsmede de klachten en beperkingen als gevolg daarvan, als ongevalsgevolg.

Ten overvloede: beoordeling medische causaliteit Nederlandse Vereniging Neurologie

5.15. Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. In zijn tweede rapport schrijft Buisman dat de Nederlandse Vereniging voor Neurologie volgens haar richtlijnen per casus afzonderlijk beoordeelt of een hernia of worteluitval wordt veroorzaakt of wordt verergerd door een ongeval. Dat is een andere toets om tot medisch causaal verband te concluderen dan de veel striktere toets die Nederlandse Orthopedische Vereniging hanteert en die Buisman gebruikt. Het lijkt heel wel mogelijk dat in het geval van [verzoeker], volgens de toets van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, wel geconcludeerd zou worden tot medisch causaal verband tussen de hernia met de rug- en been klachten enerzijds en het ongeval anderzijds.

 

Bevoorschotting door het COA onvoldoende

5.16. Nu hiermee het juridisch causaal verband tussen de klachten en beperkingen en van [verzoeker] en het ongeval vast staat, moet de schade als gevolg daarvan worden toegerekend aan het ongeval. De rechtbank acht de tot op heden betaalde vergoedingen aan [verzoeker] in dat licht onvoldoende en komt tot een nader voorschot dat het COA dient te voldoen aan [verzoeker] van € 50.000,-. De rechtbank licht dit bedrag toe.

5.17. [Verzoeker] heeft een nader voorschot verzocht op zijn materiële schade van € 30.000,- en op zijn immateriële schade van € 20.000,-, totaal dus € 50.000,-. Eerder heeft het COA € 3.500,- bevoorschot.

Tijdens de zitting zijn partijen overeengekomen dat het COA in aanvulling op die eerdere bevoorschotting, € 25.000,- betaalt als voorschot onder algemene titel aan [verzoeker]. Het verweer van het COA ten aanzien van de verzochte nadere schadevergoeding zag op het ontbreken van causaal verband. Dat verweer houdt geen stand. Op de verschillende schadeposten en de hoogte daarvan heeft het COA geen (afzonderlijk) verweer gevoerd. Omdat [verzoeker] gezien zijn klachten ernstig beperkt is in het verrichten van arbeid, in bezigheden in zijn dagelijks leven en omdat hij veel pijn ondervindt als gevolg van het ongeval - hij kan zelfs niet normaal zitten, slapen of lopen - is het aannemelijk dat zijn uiteindelijke schade (aanzienlijk) hoger komt te liggen dan de verzochte € 50.000,- en komt het verzochte voorschot de rechtbank niet te hoog voor. De rechtbank zal dit voorschot toewijzen, met dien verstande dat voor zover het COA na de zitting conform de afspraak € 25.000 heeft betaald, dat bedrag in mindering strekt op het toegewezen voorschot van € 50.000,-.

Buitengerechtelijke kosten - er is reeds € 17.507,23 betaald / toegezegd door het COA

5.18. [Verzoeker] verzoekt € 15.000,- als voorschot op de buitengerechtelijke kosten van mr. Eskes. Daarbij wordt geen melding gemaakt van al ontvangen betalingen van het COA op deze kosten. In het verweerschrift gaf het COA aan hierop € 7.507,23 te hebben bevoorschot. Dat klopte niet:  € 2.507,12 hiervan was toegezegd maar ter zitting bleek dit nog niet betaald te zijn. € 5.000,11 was wel al betaald. Het bedrag ad € 2.507,12 zou alsnog betaald worden en ter zitting is daarnaast nog een betaling van € 10.000,- toegezegd. Nadat deze bedragen zijn betaald - en de rechtbank gaat ervan uit dat ze inmiddels zijn betaald - is er € 17.507,23 op de buitengerechtelijke kosten door het COA betaald. Dat is meer dan hetgeen verzocht is. Daarom wordt het verzoek afgewezen.

Secundaire victimisatie vanwege vertragingen

5.19. De rechtbank komt nu toe aan het bespreken van de verzochte schadevergoeding vanwege de genoemde vertragingen die het COA volgens [verzoeker] heeft veroorzaakt in het schadeproces. Vanwege onbehoorlijk, onzorgvuldig of onrechtmatig gedrag door het COA jegens hem, vordert [verzoeker] € 10.000,- op grond van secundaire victimisatie.

5.20. Bij secundaire victimisatie doelt men op hernieuwd slachtofferschap als gevolg van het letselschadeproces, in dit geval door de bejegening die [verzoeker] heeft ondervonden van het COA, die ertoe kan leiden dat hij op andere wijze in de persoon is aangetast als bedoeld in de zin van artikel 6:106 b BW.

5.21. De rechtbank stelt voorop dat de Gedragsregels waaraan [verzoeker] refereert, van de Gedragscode Behandeling Letselschade, in deze situatie niet (rechtstreeks) gelden omdat het COA partij is en niet een bij die gedragscode aangesloten verzekeraar. Wel kan uit deze Gedragsregels worden afgeleid hoe correcte bejegening van een slachtoffer er volgens die normen uit zou moeten zien.

Vertraging 1 - te late erkenning aansprakelijkheid - niet onrechtmatig

5.22. Volgens [verzoeker] heeft het COA pas op 5 juli 2023 bevestigd dat aansprakelijkheid is erkend en groen licht gegeven voor inschakeling van Buisman. Het COA repte toen nog niet over betalen van een eerste voorschot en verstrekte geen medische gegevens van [verzoeker] en betwistte de aanrijdingssnelheid. Dat is volgens [verzoeker] te laat omdat volgens Gedragsregel 4 binnen drie maanden na ontvangst van de aansprakelijkstelling een onderbouwd standpunt dient te worden ingenomen over de aansprakelijkheid.

5.23. Het COA stelt hiertegenover dat de aansprakelijkheid een maand na de aansprakelijkstelling is erkend.

Daarin volgt de rechtbank het COA. Los van eventuele verdere onduidelijkheden omtrent de afwikkeling van de schade (waarover hierna meer bij de volgende vertragingen), heeft het COA in de brief van 24 november 2022 duidelijk de aansprakelijkheid erkend. Dat is tijdig en daarmee is op dit punt geen sprake van een onrechtmatige vertraging.

Vertraging 2 - Weinig pro-actieve houding - onrechtmatig

5.24. In het feitenrelaas over de periode juli 2023 tot en met 2024 wordt namens [verzoeker] omschreven hoe aan het COA verzocht is om [verzoeker] gezamenlijk thuis te bezoeken en hoe meermaals tevergeefs is gevraagd om adequate bevoorschotting van zijn schade. Pas op 13 juni 2024 heeft een huisbezoek plaatsgevonden.

5.25. Volgens het COA was het redelijk eerst het medisch advies van Buisman af te wachten, alvorens [verzoeker] thuis te bezoeken. Het COA zegde daarbij een voorschot toe van € 500,- . Dat [verzoeker] het niet eens was met de hoogte van het voorschot, betekent niet dat deze houding van het COA onacceptabel was, aldus het COA.

5.26. De rechtbank overweegt het volgende. De behandeling van de letselschade van [verzoeker] door het COA verliep traag, zoals blijkt uit het feitenrelaas en het tijdsverloop. Het ongeval vond plaats op 21 september 2022 en het eerste huisbezoek met het COA erbij vond pas plaats op 13 juni 2024, terwijl vanaf 24 november 2022 niet in discussie was dat het COA aansprakelijk is. Dat is niet in overeenstemming met de maatschappelijke betamelijkheid richting een slachtoffer van een ongeval. Het huisbezoek had, los van de uitkomst van het medisch advies, kort na november 2022 kunnen en moeten worden ingepland.

Vertraging 3- te late betaling voorschotten - onrechtmatig

5.27. De rechtbank acht het ook onredelijk en onrechtmatig dat de toegezegde voorschotten niet binnen redelijke termijn zijn uitbetaald. De toezegging van een voorschot van € 500,- is op 11 juli 2023 gedaan maar dit bedrag is pas uitbetaald op 13 oktober 2023. Ter zitting is verder nog gebleken dat:

  • op 14 februari 2025 € 2.500 aan voorschot onder algemene titel aan [verzoeker] is toegezegd, dat pas is uitbetaald op 6 juni 2025;

  • op 14 februari 2025 € 5.000 aan voorschot buitengerechtelijke kosten (BGK) aan mr. Eskes is toegezegd, dat pas is uitbetaald op 6 juni 2025.

  • en dat per abuis door het COA nog niet waren uitbetaald bedragen aan BGK voorschot ad € 2.507,12 en € 500,- voorschot materiële schade.

Het COA heeft erkend dat het meermaals niet goed is gegaan met de bevoorschotting. Het feit dat de voorschotten steeds niet tijdig of abusievelijk niet juist zijn uitbetaald en dat dit pas gebeurd is na rechterlijke inmenging, betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het COA hierin onrechtmatig heeft gehandeld.

Vertraging 4 - geen verdieping en contact - niet (afzonderlijk) onrechtmatig

5.28. Volgens [verzoeker] heeft het tot 13 juni 2024 geduurd voordat het een driegesprek plaatsvond bij hem thuis, en is dit onrechtmatig omdat er volgens Gedragsregel 5 ten minste een keer per jaar persoonlijk contact met het slachtoffer dient te zijn. De rechtbank overweegt dat Gedragsregel 5 niet (rechtstreeks) geldt tussen [verzoeker] en het COA, dat immers geen verzekeraar is. Los daarvan, reeds onder behandeling van vertraging 2 is de weinig pro-actieve behandeling van het COA die resulteerde in onder meer een (te) laat huisbezoek, behandeld, zodat dit hier niet nogmaals afzonderlijk aan de orde komt.

Conclusie - Smartengeld - € 750,-

De gevraagde bedragen per vertraging zijn echter naar het oordeel van de rechtbank niet billijk en ook niet in overeenstemming met de geldende normen voor smartengeld vanwege secundaire victimisatie. De rechtbank begroot de immateriële schade voor deze twee vertragingen op een totaalbedrag van € 750,-

(Medisch) dossier [verzoeker]

5.30. [Verzoeker] verzoekt een bevel aan het COA tot afgifte van zijn volledig (medisch) dossier. Naar het oordeel van de rechtbank kan [verzoeker] een medische machtiging ondertekenen zodat zijn medisch adviseur of in dit geval de gezamenlijk medisch adviseur, Buisman, de relevante medische informatie kan opvragen. Voor een groot deel is dit ook al gebeurd en zijn beide partijen het erover eens dat kan worden afgewikkeld op basis van deze ontvangen informatie en de conclusies van de medisch adviseur. Bij gebrek aan verder belang zal dit verzoek van [verzoeker] worden afgewezen, mede omdat niet duidelijk is gemaakt om welke andere (niet- medische) ontbrekende informatie het (nog) zou gaan.

Aanbevelingen rechtbank

5.31. De rechtbank kan partijen niet opdragen welke vervolgstappen genomen moeten worden in de verdere afwikkeling van de schade van [verzoeker] - zoals subsidiair verzocht in het petitum van het verzoekschrift van [verzoeker]. En nog minder kan de rechtbank bepalen binnen welke termijn uitvoering moet worden gegeven aan dergelijke vervolgstappen. Wel kan de rechtbank partijen aanbevelen om vragen die eventueel na deze beslissing nog resteren en waar partijen onderling niet uitkomen aan gezamenlijke deskundigen voor te leggen en voortvarend te handelen. Dat is in het belang van [verzoeker].

Kosten deelgeschil

5.32. [Verzoeker] heeft aangevoerd dat de kosten van het eerste verzoek € 9.994,- bedragen, te vermeerderen met het griffierecht en dat de kosten van het aanvullende verzoek € 892,38,- bedragen, te vermeerderen met het griffierecht. Hij verzoekt de rechtbank de kosten op deze wijze te begroten en het COA te veroordelen tot betaling hiervan.

5.33. Volgens het COA zijn de kosten van het deelgeschil onnodig gemaakt en kunnen deze de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan. Ook het COA meent namelijk dat de conclusies van de medisch adviseur tot uitgangspunt moeten worden genomen van het schaderegelingstraject. Een verschil van inzicht bestond daarover niet zodat een deelgeschil niet nodig was.

5.34. De kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. Of het redelijke kosten zijn, hangt af van de vraag of het redelijk is dat die kosten zijn gemaakt én of de hoogte van deze kosten redelijk is.

5.35. Dat het maken van de kosten redelijk is acht de rechtbank evident, gelet op het vastlopen van buitengerechtelijk onderhandelingstraject. Het COA heeft weliswaar aangegeven dat het rapport van Buisman van december 2023 kan dienen als uitgangspunt voor het regelingstraject (en dat hetzelfde ook geldt voor het rapport van 1 juli 2025) maar het COA en [verzoeker] interpreteren de inhoud van het eerste, en naar is gebleken ook het tweede rapport, verschillend en kwamen daar niet uit. Die verschillende interpretatie van met name het eerste rapport en de achterblijvende betalingen door het COA, maakte het voor [verzoeker] nodig om dit deelgeschil te starten.

5.36. Voor de beoordeling of de declaraties van mr. Eskes te beschouwen zijn als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid c.q. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, zijn de aard en omvang van de schade van belang en de verhouding tussen de schade en de kosten. Ook speelt de opstelling van partijen in het schaderegelingsproces een rol op de redelijkheid van het maken van kosten en de omvang.

5.37. De rechtbank overweegt het volgende. De uren die mr. Eskes heeft besteed aan het deelgeschil ( 30,5 uren: 28 volgens het eerste verzoekschrift en nog 2,5 volgens het aanvullend verzoekschrift) komen de rechtbank in beginsel niet onredelijk voor. Daarbij speelt een rol dat het COA zich op diverse momenten niet constructief heeft opgesteld waardoor extra werkzaamheden nodig zijn geweest. Pas na klachten kwam het COA tot (nadere) actie. In het verzoekschrift staan echter een aantal standaardteksten en citaten uit jurisprudentie en literatuur, reden waarom de rechtbank een matiging van 2 uur toepast. De rechtbank matigt het uurtarief tot € 280,- per uur, exclusief btw. Het griffierecht voor het eerste verzoekschrift bedraagt € 331,-. Voor het aanvullend verzoekschrift is niet opnieuw griffierecht geheven. Daarmee komt het totaal op € 9.986,80 ( € 280,- plus 21 % - € 338,80 x 28,5 uren =€ 9.655,80 plus € 331,-).

Uitvoerbaar bij voorraad

5.38. De rechtbank zal de beschikking conform het verzoek daartoe uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Ingevolge artikel 1019 bb Rv staat tegen de beschikking op het verzoek geen voorziening open, onverminderd artikel 1019cc, derde lid Rv (in de procedure ten principale). In dit geval staat een voorziening in hoger beroep in een eventuele procedure ten principale open, omdat in deze beschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud wordt beslist op meerdere geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële verhouding.

5.39. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6. De beslissing

De beslissing

De rechtbank 6.1. verklaart voor recht dat de conclusies uit de rapporten van Buisman van 1MA dienen als uitgangspunt in de regeling van de letselschade tussen [verzoeker] en het COA en dat sprake is van juridisch causaal verband tussen de klachten van [verzoeker] en het ongeval;

6.2. beveelt het COA een voorschot op de schade c.q. het smartengeld te verstrekken aan [verzoeker] van € 50.000,- binnen 14 dagen na de uitspraak, met dien verstande dat indien en voor zover na de zitting reeds een deel daarvan is betaald, het nog te betalen bedrag daarmee mag worden verminderd;

6.3. verklaart voor recht dat het COA onrechtmatig heeft gehandeld vanwege vertraging nummer 2 en nummer 3;

6.4. veroordeelt het COA daartoe tot betaling van een bedrag aan smartengeld aan [verzoeker] van € 750,-

6.5. begroot de kosten van de deelgeschilprocedure op € 9.986,90} en veroordeelt het COA tot betaling hiervan aan [verzoeker];

6.6. verklaart deze beschikking wat betreft de onder 6.2, 6.4 en 6.5 uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

6.7. beveelt dat voornoemde kostenveroordeling binnen 14 dagen na de uitspraak door het COA zal worden overgemaakt onder de noemer "vergoeding buitengerechtelijke kosten" op het in het verzoekschrift vermelde rekeningnummer ten name van advocatenkantoor Eskes onder vermelding van "BGK [verzoeker]";

6.8. wijst het meer of anders verzochte af.

Met dank aan mr. Tom Eskes, Advocatenkantoor Eskes.nl voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2025/RBROT-110925