RBROT 120521 partijen tzv urenomvang gebonden aan oordeel gezamenlijk ingeschakelde ad-er; toetsingskader
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 120521 partijen tzv urenomvang gebonden aan oordeel gezamenlijk ingeschakelde ad-er; toetsingskader
-verzocht en toegewezen: 12,9 uur x € 240,00 (in 2020) en € 255,00 (in 2021), +6% + 21 % = € 3.975,29
2.
De feiten
2.1.
Op 8 februari 2019 is [naam verzoeker] op de A15 een verkeersongeval overkomen. Daarbij is de bestuurder van een ingevolge de bepalingen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) bij NN verzekerde personenauto met hoge snelheid van achteren tegen de door [naam verzoeker] bestuurde personenauto aangereden (verder: het ongeval).
2.2.
NN heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
2.3.
Na het ongeval kreeg [naam verzoeker] onder meer pijnklachten in de nek en rug met uitstraling naar schouders, armen en benen, stemmingswisselingen en concentratieverlies, cognitieve en psychische klachten en een verstoorde nachtrust.
2.4.
Ten tijde van het ongeval was [naam verzoeker] werkzaam als zelfstandig rijschoolhouder. Sinds het ongeval heeft hij deze werkzaamheden niet meer verricht.
2.5.
Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft [naam 1] , gecertificeerd registerarbeidsdeskundige verbonden aan het bureau Heling & Partners (hierna: de arbeidsdeskundige), een onderzoek ingesteld. Voorafgaand aan dit onderzoek heeft de schademanager van NN bij brief van 15 april 2019 een concept-vraagstelling toegezonden aan mr. J. van de Watering, de toenmalige belangenbehartiger van [naam verzoeker] . Deze concept-vraagstelling – voor zover hier van belang – luidt:
“Hierbij verzoeken wij u een onderzoek te doen naar de mogelijkheden van re-integratie betreffende:
( ... ){ [naam verzoeker] }
Het bezoek heeft een oriënterend karakter.
( ... )
[naam verzoeker] is betrokken geweest bij een voorval van 8 februari 2019
( ... )
Er wordt gestreefd naar het zo goed mogelijk gebruik maken van het arbeidsvermogen van betrokkene, gerelateerd aan de hypothetische situatie zonder voorval. Uw onderzoek dient daarom gericht te zijn op optimale deelname aan het arbeidsproces, daarbij rekening houdende met de beperkingen van betrokkene. Wilt u de volgende vragen voor ons beantwoorden?
• Wat is de sociale situatie, de vooropleiding en het arbeidsverleden?
• Wat zijn de re-integratie mogelijkheden binnen het eigen bedrijf?
( ... )
• Waar gaat de beroepsgerichte belangstelling van betrokkene naar uit?
• Indien er geen re-integratiemogelijkheden van de betrokkene op passend werk bij een werkgever of binnen een ander nieuwe zelfstandig beroep?
• Welke interventies acht u wenselijk?
• Welke inschatting maakt u van de kosten van dit re-integratietraject?
( ... )
Het re-integratietraject heeft een duur van maximaal een jaar (…) Na afsluiting van uw oriënterend onderzoek verzoeken wij u uw rapport gelijktijdig aan zowel de belangenbehartiger als aan ons te zenden. ( ... )
Uw rapport zal dienen voor de bepaling van het verder beleid in deze zaak.
( ... )"
2.6.
Bij e-mail van 15 april 2019 heeft mr. Van de Watering op de concept-vraagstelling gereageerd en – voor zover hier van belang – medegedeeld:
“( ... )
Het lijkt mij, gelet op de stellingen van cliënt, wenselijk dat ook wordt stilgestaan bij het inkomen dat cliënt zou hebben genoten in de hypothetische situatie zonder ongeval. Ik stel voor de navolgende vragen (aanvullend) aan de arbeidsdeskundige te stellen:
Kunt u beschrijven hoe de werkweek van cliënt er ten tijde van het ongeval uitzag? Welke taken voerde hij uit en over welke dagen werden deze verdeeld? Wat waren zijn inkomsten?
Tijdens het gezamenlijk bezoek (zie het verslag in de bijlage) heeft cliënt gesteld dat hij diverse activiteiten heeft ondernomen om zijn inkomsten uit eigen onderneming te vergroten. Kunt u deze activiteiten beschrijven? Welke kosten zijn hiermee gepaard gegaan? Acht u het aannemelijk dat deze activiteiten voor een toename van werk hadden gezorgd?
Kunt u aangeven hoe de werkweek van cliënt er vermoedelijk had uitgezien in de situatie zonder ongeval? Ik verzoek u dit in een schema te verwerken over de periode januari 2019 tot en met juni 2019.
Afhankelijk van de uitkomsten van uw rapportage c.q. antwoorden op bovenstaande vragen is inschakeling van een collega van u met een bedrijfseconomische achtergrond wenselijk. Partijen zullen hier na ontvangst van uw rapportage bij u op terugkomen.
( ... )”
2.7.
Bij e-mail van 23 april 2019 heeft de schademanager van NN een aangepaste concept-vraagstelling aan mr. Van de Watering toegezonden. De door de arbeidsdeskundige te beantwoorden vragen zijn daarin gewijzigd en luiden als volgt:
“• Wat is de sociale situatie, de vooropleiding en het arbeidsverleden?
• Kunt u aan de hand van de agenda van betrokkene beschrijven hoe de werkweek er ten tijde van het ongeval uitzag? Welke taken voerde hij uit en over welke dagen werden deze verdeeld?
• Wat zijn de re-integratie mogelijkheden binnen het eigen bedrijf?
• Waar gaat de beroepsgerichte belangstelling van betrokkene naar uit?
• Tijdens het gezamenlijk bezoek (zie hiervoor het bijgevoegde verslag) heeft betrokkene gesteld dat hij diverse activiteiten heeft ondernomen om zijn inkomsten uit eigen onderneming te vergroten. Kunt u deze activiteiten beschrijven? Welke kosten zij hiermee gepaard gegaan? Acht u het aannemelijk dat deze activiteiten voor een toename van werk hadden gezorgd? Is er sprake van toename van het klantenbestand vanaf januari 2019?
• Kunt u aangeven hoe de werkweek van betrokkene er vermoedelijk had uitgezien in de situatie zonder ongeval? Kunt u dit in een schema over de periode januari 2019 tot en met juni 2019 verwerken?
• Indien er geen re-integratiemogelijkheden van de betrokkene op passend werk bij een werkgever of binnen een ander nieuwe zelfstandig beroep?
• Welke interventies acht u wenselijk?
• Welke inschatting maakt u van de kosten van dit re-integratietraject?
( ... )
Het re-integratietraject heeft een duur van maximaal een jaar ( ... ) Na afsluiting van uw oriënterend onderzoek verzoeken wij u uw rapport gelijktijdig aan zowel de belangenbehartiger als aan ons te zenden. ( ... )
Uw rapport zal dienen voor de bepaling van het verdere beleid in deze zaak.
( ... )"
2.8.
Het op 12 juni 2019 door de arbeidsdeskundige uitgebrachte rapport – voor zover hier relevant – luidt:
“( ... )
2.
ONDERZOEKSGEGEVENS
2.1
Onderzoeksactiviteiten
Informatiebronnen/geraadpleegde stukken
• Opdrachtbrief ontvangen van Nationale Nederlanden d.d. 7 mei 2019;
• Bezoekrapportage CED d.d. 9 april 2019.
Activiteiten
• Contact per e-mail en telefoon met opdrachtgevers;
• Bezoek aan en gesprek met betrokkene op 28 mei 2019 in het bijzijn van zijn echtgenote en belangenbehartiger, de heer J. van de Watering van Arcus Letselschade Advocaten;
• Contact per e-mail met betrokkene;
• Uitwerking en verslaglegging.
( ... )
2.4
Arbeidsmogelijkheden volgens betrokkene
2.4.1
Beschrijving laatst verrichte werk vóór ongeval
Betrokkene werkte 38 uur per week als rijinstructeur. Hij is eigenaar van Autorijschool Avance. Hij gaf praktijklessen van maandag tot en met zaterdag. Een les duurt 50 minuten, met een voorbereidingstijd van 10 minuten is een lesuur 60 minuten. Zijn werkweek zag er kort voor het ongeval als volgt uit:
taak | in uren per week |
praktijklessen geven, 25 tot 30 rijlesuren per week | 30 |
administratie en computerhandelingen | 3 |
reclamefolders flyeren in Barendrecht | 3 |
auto wassen en stofzuigen | 2 |
totaal | 38 |
2.7
Visie van betrokkene
( ... )
De tegenvallende resultaten in eerdere jaren hadden volgens betrokkene te maken met het feit dat zijn website niet of zeer slecht vindbaar was. Bezoekers van de website werden namelijk doorgeleid naar een andere website dan wel werd op de website vermeld dat de website niet beschikbaar zou zijn. Om de inkomsten uit zijn eigen onderneming te vergroten, vertelde betrokkene dat hij diverse activiteiten heeft ondernomen. In januari 2019 heeft betrokkene geïnvesteerd in de verbetering van de website. De kosten hiervan bedragen € 500,--. Als bijlage treft u de activiteiten die de ICT-medewerker heeft gedaan. Betrokkene is een campagne van Google AdWords gestart. Hij geeft aan dat de Google AdWords campagne van invloed is geweest op de forse toename in de aanmelding van leerlingen. Ook het gegeven dat hij flyers heeft laten bedrukken en verspreiden. Naast het zelf flyeren door betrokkene en zijn echtgenote heeft hij een bedrijf ingehuurd om te flyeren in Barendrecht. Hierdoor zijn er rond de 1.500 flyers rondgebracht. De kosten van het bedrukken van de flyers bedroegen € 230,-- (inclusief btw). De kosten voor het verspreiden van de flyers bedroegen € 355,99, zie de bijlage.
( ... )
5.
BEANTWOORDING VRAAGSTELLING
( ... )
Vraag 2
Kunt u aan de hand van de agenda van betrokkene beschrijven hoe de werkweek er ten tijde van het ongeval uitzag? Welke taken voerde hij uit en over welke dagen werden deze verdeeld?
Antwoord
Ik heb geen inzage gehad in de agenda van betrokkene. Wel heb ik met betrokkene besproken hoe zijn werkweek en dagelijkse werkzaamheden eruit zagen ten tijde van het ongeval. Ik verwijs u hiervoor naar paragraaf 2.4.1.
( ... )
Vraag 5
Tijdens het gezamenlijk bezoek (zie hiervoor het bijgevoegde verslag) heeft betrokkene gesteld dat hij diverse activiteiten heeft ondernomen om zijn inkomsten uit eigen onderneming te vergroten. Kunt u deze activiteiten beschrijven? Welke kosten zijn hiermee gepaard gegaan? Acht u het aannemelijk dat deze activiteiten voor een toename van werk hadden gezorgd? Is er sprake van een toename in het klantenbestand vanaf januari 2019?
Antwoord
De diverse activiteiten die betrokkene heeft ondernomen heb ik vermeld in paragraaf 2.7. Ik acht het aannemelijk dat deze activiteiten voor een toename van werk zouden hebben gezorgd. Ik verwijs u naar de toename van aanmeldingen van leerlingen in de periode 8 februari tot 28 mei 2019. Betrokkene heeft mij een lijst overlegd met 41 aanmeldingen van leerlingen in deze periode. Hij geeft aan dat er in deze periode een toename van aanmeldingen zijn ten opzichte van 2018. Voor het ongeval had hij gemiddeld 25 aanmeldingen per jaar, aldus betrokkene.
Vraag 6
Kunt u aangeven hoe de werkweek van betrokkene er vermoedelijk had uitgezien in de situatie zonder ongeval? Kunt u dit in een schema over de periode januari 2019 tot en met juni 2019 verwerken?
Antwoord
Bij een gemiddelde van 25 leerlingen per week rijles geven had betrokkene een werkweek van 38 uur per week.
Afgaande op de lijst die betrokkene aan mij overlegd heeft met 41 aanmeldingen in de periode 8 februari tot 28 mei 2019 acht ik het aannemelijk dat betrokkene zonder ongeval 45 tot 50 leerlingen per week rijles zou hebben kunnen geven waarbij zijn werkweek onder deze omstandigheden 60 uur per week zou kunnen zijn.
( ... )”
2.9.
[naam 2] van het door NN ingeschakelde expertisebureau CED Nederland B.V. heeft op 15 juli 2020 [naam verzoeker] thuis bezocht. Daarbij was onder meer de arbeidsdeskundige aanwezig. Het door [naam 2] van dit bezoek opgestelde rapport
– voor zover hier van belang – vermeldt:
“( ... )
ARBEID:
( ... ) Mij werden alsnog de agenda’s 2018 en 2019 overhandigd. In januari 2019 was er een substantiële toename van leerlingen ten opzichte van 2018. Op basis van het aantal leerlingen in januari 2019 ging de arbeidsdeskundige uit van 38 lesuren. (foto’s van enkele agendabladen uit 2019 zijn bijgesloten, de overige pagina’s over 2019 lieten een vergelijkbaar beeld zien en zijn omwille van de tijd niet door mij gefotografeerd)
De arbeidsdeskundige gaat ervan uit dat 50 uur lessen uiteindelijk haalbaar zou moeten zijn. Hoewel niet opgenomen in zijn rapport, zou dat gebaseerd zijn op zijn gesprekken met enige rijscholen ter vergelijking. De meeste rijinstructeurs geven veelal zo’n 50 lessen per week, zo gaf de arbeidsdeskundige aan. Hij lichtte toe dat een branche onderzoek uitgevoerd door een bedrijfseconoom (immers een ander specialisme dan een arbeidsdeskundige) dit beeld zou kunnen bevestigen. Een branche onderzoek gaat namelijk dieper en verder dan de telefoontjes die de heer [naam 1] ad random pleegde.
( ... )”
2.10.
In opdracht van NN heeft [naam 3] van [naam bedrijf] (hierna: [naam 3] ) een bedrijfseconomisch onderzoek verricht op basis van de in het dossier van NN aanwezige stukken en op 23 februari 2021 rapport van zijn bevindingen uitgebracht. Dit onderzoek vond buiten medeweten van [naam verzoeker] plaats.
3.
Het geschil
3.1.
[naam verzoeker] verzoekt – samengevat – :
te verklaren voor recht dat NN gebonden is het aan het rapport van de arbeidsdeskundige van 12 juni 2019, specifiek waar het gaat om de vaststelling door de arbeidsdeskundige dat [naam verzoeker] zonder ongeval 50 lesuren per week zou hebben gegeven;
NN te veroordelen tot betaling aan [naam verzoeker] van de kosten van dit deelgeschil ad € 2.123,99 vermeerderen met de nadere kosten van de behandeling van dit deelgeschil.
3.2.
[naam verzoeker] baseert de door hem gevraagde verklaring voor recht op het rapport van de arbeidsdeskundige en de daarin opgenomen conclusies van de arbeidsdeskundige. Hij stelt dat diens conclusie over de toename van het aantal lesuren indien [naam verzoeker] het ongeval niet zou zijn overkomen door partijen tot uitgangspunt dient te worden genomen. Dit omdat de arbeidsdeskundige op gezamenlijk verzoek van partijen is ingeschakeld, de vraagstelling in onderling overleg tot stand is gekomen en het rapport aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
3.3.
NN voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzochte.
Zij bestrijdt dat zij is gebonden aan de conclusies van de arbeidsdeskundige over de toename van het aantal lesuren indien [naam verzoeker] het ongeval niet zou zijn overkomen. Zij voert daartoe aan dat de arbeidsdeskundige niet is gevraagd om het verlies arbeidsvermogen te berekenen of de uitgangspunten vast te stellen, maar slechts is gevraagd om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van re-integratie gerelateerd aan de hypothetische situatie zonder het ongeval. Zij wijst er daarbij op dat het bezoek van de arbeidsdeskundige slechts een oriënterend karakter had. Daarnaast voert NN aan dat er zwaarwegende bezwaren tegen de totstandkoming en de inhoud van het rapport zijn. Deze bezwaren zijn (i) dat de arbeidsdeskundige zich niet heeft gehouden aan de vraagstelling door geen onderzoek te doen aan de hand van de agenda van [naam verzoeker] en dat hij niet beschikte over alle relevante bescheiden bij zijn onderzoek, (ii) dat het concept van het rapport (wel aan [naam verzoeker] maar) niet aan NN is voorgelegd, (iii) dat de arbeidsdeskundige zijn bevindingen alleen heeft gebaseerd op de verklaring van [naam verzoeker] en niet op andere objectieve gegevens, (iv) dat de bevindingen van de arbeidsdeskundige niet stroken met de werkelijkheid en (v) dat die bevindingen ten aanzien van de situatie zonder ongeval onvoldoende zijn onderbouwd en niet aannemelijk zijn.
4.
De beoordeling
4.1.
Duidelijk is dat de vraag of en in hoeverre NN gebonden is aan de conclusie van de arbeidsdeskundige over het aantal lesuren dat [naam verzoeker] zonder het ongeval zou hebben gegeven partijen verdeeld houdt. Een oordeel daarover kan een bijdrage leveren aan het vlot trekken van de onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. De zaak is daarom geschikt voor behandeling als deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Rv. Dat staat op zich tussen partijen ook niet ter discussie.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat NN aan de in het rapport van de arbeidsdeskundige vermelde conclusies is gebonden. Daarbij wordt echter opgemerkt dat de betekenis daarvan voor de vaststelling van het verlies aan verdienvermogen beperkter is dan [naam verzoeker] kennelijk veronderstelt. De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.3.
Als partijen in het kader van de schadeafwikkeling gezamenlijk overeenkomen een deskundige in te schakelen en hem of haar een vraagstelling voorleggen waarover tussen hen overeenstemming bestaat, dan zijn partijen daarmee in beginsel, naar blijkt uit een bestendige lijn in de jurisprudentie, gebonden aan de inhoud van het rapport. Een andere opvatting zou de bestaande - en wenselijke - praktijk van het buiten rechte afwikkelen van een (letselschade)zaak ernstig bemoeilijken. Voor een uitzondering op dit beginsel is slechts plaats als daarvoor zwaarwegende argumenten bestaan. Zulke zwaarwegende argumenten kunnen zijn dat de uitgebrachte rapportage niet voldoet aan de elementaire eisen van deugdelijkheid, het deskundigenrapport intern inconsistent is of onbegrijpelijk of daarin zonder grond en/of om onduidelijke redenen relevante beschikbare informatie wordt genegeerd, daarin niet wordt gereageerd op door partijen gestelde vragen, logische denkfouten bevat, of als de rapportage op partijdige wijze tot stand is gekomen. De enkele omstandigheid dat de deskundige zijn beoordeling naar de mening van een partij niet genoegzaam heeft toegelicht of gemotiveerd is een onvoldoende grond om het oordeel van de deskundige ter zijde te kunnen stellen.
4.4.
Partijen verschillen van inzicht omtrent de doelstelling van het rapport. Op dat punt is met name de vraagstelling van belang.
Van partijen mag worden verwacht dat zij hun opdracht aan de deskundige en de door deze te beantwoorden vragen secuur formuleren. In de reactie op het door NN vervaardigde eerste concept van de vraagstelling is door [naam verzoeker] nadrukkelijk gevraagd om stil te staan bij zijn inkomen in de hypothetische situatie zonder ongeval en zijn daartoe een aantal vragen geformuleerd. Hierop is de vraagstelling aangepast en zijn de door [naam verzoeker] gewenste vragen, zonder commentaar of door NN gemaakt bezwaar, grotendeels overgenomen, waarna die vragen ook daadwerkelijk aan de arbeidsdeskundige zijn voorgelegd. Hierdoor mocht [naam verzoeker] er redelijkerwijs op vertrouwen dat de opdracht aan de deskundige er mede toe strekte om partijen inzicht te verschaffen in zijn inkomen in de hypothetische situatie zonder ongeval; voor NN moet dat duidelijk zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank had de opdracht aan de deskundige daarmee een hybride karakter. Anders dan NN stelt diende de opdracht niet alleen om de mogelijkheden van re-integratie te onderzoeken (met het streven om zo goed mogelijk gebruik te maken van het arbeidsvermogen van [naam verzoeker] gerelateerd aan de hypothetische situatie zonder ongeval) maar ook om inzicht te verschaffen in het inkomen van [naam verzoeker] in de situatie zonder ongeval. [naam verzoeker] mocht er voorts vanuit gaan dat NN de aangezochte persoon deskundig achtte en geschikt om de vragen te beantwoorden. Partijen waren het over die persoon immers eens. Dat toen al voorzien werd dat mogelijk later ook een bedrijfseconoom zou moeten worden ingeschakeld doet daaraan niet af.
4.5.
Wat de procedure betreft heeft NN als enig bezwaar dat zij geen conceptversie heeft ontvangen..
De omstandigheid dat NN niet heeft kunnen reageren op de concept versie van het rapport, terwijl [naam verzoeker] wel de concept versie heeft ontvangen is niet een zodanig gebrek in de totstandkoming dat dit afdoet aan de toepasselijkheid van het onder 4.3 vermelde beginsel. [naam verzoeker] stelt dat hij de concept-versie in het kader van zijn blokkeringsrecht heeft ontvangen en NN heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die (mede gelet op dat recht) reden geven om daaraan te twijfelen. De door partijen in gezamenlijk overleg aan de arbeidsdeskundige gegeven opdracht vermeldt ook niet dat partijen de gelegenheid dienen te krijgen om op de concept versie van zijn rapport te reageren, zodat dit kennelijk niet tussen partijen is afgesproken. Bovendien heeft NN na ontvangst van het rapport geen bezwaar gemaakt tegen het feit dat zij geen gelegenheid had gekregen om op de concept versie te reageren.
4.6.
Dat het rapport en/of de beantwoording van de vragen innerlijk tegenstrijdig, onduidelijk of onbegrijpelijk zou zijn stelt NN niet. NN acht wel de onderbouwing onvoldoende.
De arbeidsdeskundige heeft de door [naam verzoeker] ingebrachte vragen over de werkweek van [naam verzoeker] voor het ongeval, de door hem ondernomen activiteiten ter vergroting van zijn inkomen uit zijn onderneming en de vermoedelijke werkweek in de situatie zonder ongeval beantwoord zoals weergegeven onder 2.8. Indien NN die antwoorden onvoldoende onderbouwd vond had het op haar weg gelegen om, binnen korte tijd na ontvangst van het rapport, te trachten alsnog een nadere onderbouwing van de arbeidsdeskundige te verkrijgen door nadere vragen te formuleren en [naam verzoeker] te verzoeken er aan mee te werken dat die vragen aan de arbeidsdeskundige zouden worden voorgelegd. NN heeft dat echter niet gedaan.
4.7.
In paragraaf 2.4.1 van zijn rapport heeft de arbeidsdeskundige de werkweek van [naam verzoeker] beschreven, maar hij heeft dat niet aan de hand van de agenda van [naam verzoeker] gedaan, zoals door partijen was gevraagd. Omdat die agenda slechts inzicht geeft in de daadwerkelijke situatie maar voorshands niet van belang is voor de hypothetische situatie zonder ongeval is dat echter onvoldoende om een zwaarwegend bezwaar tegen de conclusie van de arbeidsdeskundige over de toename van het aantal leerlingen op te leveren.
4.8.
In paragraaf 2.7 van zijn rapport heeft de arbeidsdeskundige de activiteiten beschreven die [naam verzoeker] had ondernomen om de inkomsten uit zijn onderneming te vergroten. Uit de als bijlage bij het rapport gevoegde bewijsstukken blijkt dat de arbeidsdeskundige zich daarbij niet uitsluitend op de verklaring van [naam verzoeker] heeft gebaseerd. Uit zijn antwoord op vraag 5 blijkt dat de arbeidsdeskundige het, mede gelet op de door [naam verzoeker] overgelegde lijst met 41 aanmeldingen van nieuwe leerlingen in de periode van 8 februari tot 28 mei 2019, aannemelijk vindt dat die activiteiten voor een toename van werk zouden hebben gezorgd.
4.9.
Op vraag 6 heeft de arbeidsdeskundige geantwoord dat hij het, afgaande op de door [naam verzoeker] overgelegde lijst met 41 aanmeldingen, aannemelijk vindt dat [naam verzoeker] zonder ongeval 45 tot 50 leerlingen per week rijles zou hebben kunnen geven. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige, zo blijkt uit het onder 2.9 geciteerde deel van het rapport van [naam 2] , zich niet alleen op het aantal nieuwe aanmeldingen gebaseerd maar ook op door hem ter vergelijking met enige andere autorijscholen gevoerde telefonische gesprekken. Op grond daarvan heeft de arbeidsdeskundige het aantal van 45 tot 50 leerlingen per week als een realistisch aantal in de hypothetische situatie zonder ongeval ingeschat. Van het ontbreken van een onderbouwing voor dat aantal leerlingen is daarom geen sprake. Die onderbouwing is weliswaar summier, maar bij een in gezamenlijke opdracht vervaardigd rapport als het onderhavige is dat voldoende.
Evident is wel dat in die door [naam verzoeker] overgelegde lijst, zoals NN onder verwijzing naar het hierna te bespreken rapport van [naam 3] en de samenstelling van die lijst heeft aangevoerd, zes personen dubbel zijn geteld. Dat is ook niet door [naam verzoeker] weersproken. Omdat de arbeidsdeskundige in zijn antwoord op vraag 6 schrijft dat hij afgaat op die lijst van 41 aanmeldingen is aannemelijk dat hij die dubbeltelling niet heeft gezien. Echter, dit gegeven invalideert niet de conclusie van de arbeidsdeskundige dat [naam verzoeker] zonder het ongeval 45 leerlingen per week rijles zou hebben kunnen geven. Immers, de arbeidsdeskundige heeft niet alleen naar het aantal van 41 nieuwe aanmeldingen gekeken, maar ook telefoongesprekken gevoerd met enkele andere rijscholen. Bovendien is duidelijk dat het door de arbeidsdeskundige aannemelijk geachte aantal van 45 tot 50 leerlingen per week niet is gebaseerd op een optelsom van de nieuwe aanmeldingen en de bestaande leerlingen. De dubbeltelling staat er daarom niet aan in de weg dat uitgegaan kan worden van de ondergrens van het door de arbeidsdeskundige aannemelijk geachte aantal leerlingen per week dat [naam verzoeker] zonder ongeval les zou hebben kunnen geven en dat is het aantal van 45 leerlingen.
4.10.
Dat de door NN ingeschakelde bedrijfseconoom [naam 3] tot een andere conclusie is gekomen dan de arbeidsdeskundige is onvoldoende om het oordeel van de arbeidsdeskundige onjuist te achten. De bewijswaarde van het rapport van [naam 3] is voorts beperkt omdat zijn onderzoek in opdracht van alleen NN en zonder enige input van [naam verzoeker] is uitgevoerd, nog daargelaten dat voorshands aannemelijk is dat het rapport van [naam 3] deels onrechtmatig is verkregen door schending van het grondrecht van [naam verzoeker] en diens echtgenote op bescherming van hun persoonsgegevens (zoals gegevens over medische klachten van [naam verzoeker] en belastingaangiften van [naam verzoeker] en zijn echtgenote).
4.11.
Dat betekent, dat er geen zwaarwegende redenen zijn gebleken om NN niet aan het rapport van de arbeidsdeskundige gebonden te achten.
De rechtbank voegt daaraan het volgende toe, omdat [naam verzoeker] mogelijk meent dat gebondenheid aan het rapport meebrengt dat voor het verlies aan verdienvermogen gedurende zijn werkzame leven uitgegaan zal moeten worden van 45-50 leerlingen per week.
Met het hiervoor vermelde antwoord op vraag 6 heeft de arbeidsdeskundige geen hard uitgangspunt voor de berekening van het verlies aan verdienvermogen geformuleerd. Hij heeft niet meer gezegd dan dat aannemelijk is dat, zonder het ongeval, de activiteiten van [naam verzoeker] ter vergroting van de bekendheid van zijn rijschool begin 2019 tot een toename naar 45 tot 50 leerlingen per week zouden hebben geleid. Over de vraag of, en voor welke periode, die toename het uitgangspunt voor het verlies aan verdienvermogen zou moeten zijn, heeft de arbeidsdeskundige geen uitspraak gedaan. Partijen hebben hem ook geen vragen voorgelegd die daarop waren gericht en lieten hem expliciet weten dat mogelijk een bedrijfseconoom zou worden ingeschakeld.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het antwoord van de arbeidsdeskundige daarom te worden aangemerkt als een beginpunt voor de berekening van het verlies aan verdienvermogen in de eerste periode (bijv. in het eerste jaar) en niet voor de lange duur. Bij het bedrijfseconomisch onderzoek dat in de visie van beide partijen nog zal moeten plaatsvinden zal dit beginpunt moeten worden gehanteerd, maar dat laat onverlet dat onderzocht kan worden hoe de autorijschool zich in de situatie zonder ongeval naar redelijke verwachting na die periode, gelet op bedrijfsactiviteiten van [naam verzoeker] voor het ongeval en de ontwikkelingen in de markt, zou hebben ontwikkeld.
4.12.
Dit alles leidt tot toewijzing van de verzochte verklaring voor recht als na te melden.
Kosten deelgeschil
4.13.
Op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. De rechtbank zal dus de kosten die [naam verzoeker] voor deze procedure heeft gemaakt begroten. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het moet redelijk zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet eveneens redelijk zijn.
4.14.
Het ontbreken van duidelijkheid over het causaal verband tussen het ongeval en de klachten van [naam verzoeker] staat, anders dan NN stelt, niet aan het uitvoeren van de dubbele redelijkheidstoets in de weg. Het rapport van de arbeidsdeskundige dat het onderwerp van dit deelgeschil vormt is mede op verzoek van NN uitgebracht voordat er duidelijkheid over dat causaal verband was; dat is ook uitdrukkelijk in de correspondentie benoemd. Het ontbreken van die duidelijkheid kan daarom niet toe of af doen aan de redelijkheid van de door [naam verzoeker] voor het deelgeschil gemaakte kosten of de hoogte daarvan.
4.15.
[naam verzoeker] heeft onder overlegging van urenspecificaties en de definitieve declaraties van zijn advocaat opgegeven dat zijn kosten van het deelgeschil bedragen inclusief BTW en kantoorkosten € 3.975,29 bedragen, te vermeerderen met het door [naam verzoeker] betaalde griffierecht.
4.16.
NN heeft de redelijkheid van het door de advocaat gehanteerde uurtarief van respectievelijk € 240,00 (in 2020) en € 255,00 (in 2021), exclusief 6% kantoorkosten en btw niet bestreden. Hetzelfde geldt voor de redelijkheid van de door de advocaat aan het deelgeschil bestede tijd van in totaal 12,9 uur. De rechtbank zal daarom de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [naam verzoeker] conform zijn opgave begroten. Inclusief het door [naam verzoeker] betaalde griffierecht van € 304,00 worden de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [naam verzoeker] daarom begroot op (€ 3.975,29 + € 304,00 =) € 4.279,29.
4.17.
NN zal overeenkomstig het verzoek van [naam verzoeker] worden veroordeeld tot betaling van deze kosten. Het beroep van NN op de onduidelijkheid van het causaal verband tussen het ongeval en de klachten van [naam verzoeker] staat daar evenmin aan in de weg. Omdat NN de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend, staat immers vast dat zij de begrote kosten van het deelgeschil aan de zijde van [naam verzoeker] aan hem is verschuldigd.
5.
De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat NN gebonden is aan het rapport van de arbeidsdeskundige [naam 1] van 12 juni 2019, specifiek waar het gaat om zijn oordeel dat het aannemelijk is dat [naam verzoeker] zonder ongeval 45 leerlingen per week les zou hebben kunnen geven,
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv aan de zijde van [naam verzoeker] op € 4.279,29 (zegge vierduizend tweehonderd negenenzeventig euro en negenentwintig cent) en veroordeelt NN om dit bedrag aan [naam verzoeker] te betalen,
wijst af het meer of anders verzochte. ECLI:NL:RBROT:2021:4222