RBZWB 210224 lage rugklachten; rapport orthopedisch deskundige bindend uitgangspunt voor vaststelling schade
- Meer over dit onderwerp:
RBZWB 210224 lage rugklachten; rapport orthopedisch deskundige bindend uitgangspunt voor vaststelling schade;
- ongeval in juli 2009; SO is gehouden patiëntenkaart van na september 2017 te verstrekken;
- kosten deelgeschil gevorderd en toegewezen € 9.486,40
2.1.
[ verzoeker ] verzoekt de rechtbank om:
I.
Primair:
voor recht te verklaren dat het rapport van de deskundige als bindend uitgangspunt heeft te gelden voor de vaststelling van de schade;
II.
Subsidiair:
voor recht te verklaren dat mede op basis van het rapport van de deskundige vaststaat dat bij [ verzoeker ] door het ongeval van 1 juli 2009 een flexiemoment van de lumbale wervelkolom is ontstaan, met chronische pijnklachten in de lage rug met uitstraling naar de benen tot gevolg;
III.
Primair en subsidiair:
de kosten van deze procedure te begroten op een bedrag van € 9.486,40 en Amlin te veroordelen om die begrote kosten, te vermeerderen met het door [ verzoeker ] betaalde griffierecht, aan [ verzoeker ] te betalen.
2.2.
Amlin verzoekt de rechtbank om:
(i) Het verzoek van [ verzoeker ] ten aanzien van het deskundigenrapport van prof. Van Royen af te wijzen.
(ii) Het verzoek van [ verzoeker ] ten aanzien van het medisch causaal verband niet ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen.
(iii) Het tegenverzoek van Amlin ex artikel 843a Rv toe te wijzen en voor recht te verklaren dat [ verzoeker ] gehouden is om de medisch adviseur van Amlin een afschrift te verstrekken van zijn volledig medisch dossier over de periode vanaf het ongeval tot op heden, waaronder in elk geval:
- Het huisartsenjournaal over de periode vanaf het ongeval op | juli 2009 (dan wel vanaf september 2017) t/m heden, waaruit blijkt
(i) welke behandelingen [ verzoeker ] in die periode heeft ondergaan;
(ii) of er naast rugklachten en pijnklachten in de benen in die periode nog sprake is geweest van andersoortige klachten;
(iii) welke medicatie [ verzoeker ] op dit moment slikt en met oog op welke klachten deze is voorgeschreven;
- Informatie over het beloop van en de (eventuele) behandeling voor de psychische klachten van [ verzoeker ] in de periode vanaf maart 2015 t/m heden;
- Informatie uit de behandelend sector over de voetoperatie die in 2015 heeft plaatsgevonden;
- Informatie uit de behandelend sector over de darminfectie in 2017; Informatie uit de behandelend sector over de liesbreuk in 2017;
- Informatie uit de behandelend sector over de visus-klachten (spasme/knipperen) aan beide ogen die [ verzoeker ] ondervindt of althans in 2019 ondervond;
- Informatie uit de behandelend sector over de borstkrampen die [ verzoeker ] ondervindt of althans in 2019 ondervond;
- Een toelichting op de huidige situatie van [ verzoeker ] en de vraag welke behandelingen of begeleiding hij nog krijgt.
3. De beoordeling
3.1.
In rechte staan de volgende feiten vast.
a. Op woensdag 1 juli 2009 raakte [ verzoeker ] betrokken bij een verkeersongeval op de Rijksweg A2.
b. [ verzoeker ] volgde aan de pilotenschool, de CAE Oxford Aviation Academy Amsterdam, de opleiding tot verkeersvlieger. [ verzoeker ] was met zijn medestudenten onderweg naar een begrafenis van een overleden klasgenoot, waartoe een drietal bussen waren geregeld.
c. [ verzoeker ] bevond zich in de voorste bus die op een zeker moment achterop een stilstaande vrachtwagen is gebotst. De tweede en derde bus zijn vervolgens achterop die bus gereden.
d. Door eerst de botsing tegen de vrachtwagen en de aanrijdingen van de twee achteropkomende bussen, is er bij een door de door [ verzoeker ] gedragen heupgordel gefixeerd bekken, driemaal een zogeheten lateraal flexiemoment (het zijwaarts buigen) van de lumbale wervelkolom (de wervelkolom in de onderrug bestaande uit de wervels Ll tot en met L5) ontstaan. Op het moment van het ongeval zat [ verzoeker ] namelijk aan een tafel dwars op de rijrichting van de bus (linkerzijde naar voren gericht).
e. Op de dag van het ongeval was [ verzoeker ] 20 jaar oud.
f. Na het ongeval voelde [ verzoeker ] direct een stekende pijn in zijn onderrug rechts met een uitstralend gevoel naar beide benen tot de knieën. Ook had hij last van spierspasmes in beide benen en van nekpijn.
g. [ verzoeker ] is naar de Afdeling Spoedeisende Hulp van het Ziekenhuis in Bergen op Zoom gebracht, waar [ verzoeker ] is gezien door een orthopedisch chirurg.
h. Door de chirurg is genoteerd dat er sprake was van nekpijn, (onder)rugpijn en bekkenpijn, van een schaafwond met een bloeduitstorting op het rechter onderbeen en van slagpijn in de nierstreek. De chirurg stelde de diagnose posttraumatische rugklachten mogelijk facetair bepaald. [ verzoeker ] moest rusten en kreeg pijnmedicatie mee naar huis.
i. Tijdens de controle bij de orthopedisch chirurg op 12 augustus 2009 had [ verzoeker ] nog veel pijn in de onderrug en de rechter heiligbeengewrichtstreek. De chirurg schreef een korset, training bij het STAC Centrum (specialisten in rugklachten) en medicatie voor.
j. Op 21 oktober 2009 schreef de huisarts dat [ verzoeker ] nog last had van hevige pijn in zijn rug. Door de behandeling in het STAC namen de klachten weliswaar langzaam af, maar sporten en langdurig zitten en staan waren nog altijd niet mogelijk.
k. Op 8 februari 2010 is [ verzoeker ] door de orthopedisch chirurg van het Franciscus Ziekenhuis gezien in verband met posttraumatische lage rugklachten. Er was volgens de orthopedisch chirurg sprake van lokale drukpijn. De chirurg stuurde [ verzoeker ] naar een in rugklachten gespecialiseerde fysiotherapeut voor een trainingsprogramma. Daarna is [ verzoeker ] behandeld door een pijnspecialist die hem meerdere epidurale pijnstillende injecties heeft gegeven.
I. Na een vlieg-medisch onderzoek in december 2010 is [ verzoeker ] in januari 2011 medisch afgekeurd voor de vliegopleiding door de luchtvaartgeneeskundige van de CAE Oxford Aviation Academy. [ verzoeker ] heeft desondanks het theoriegedeelte van de pilotenopleiding voortgezet en al zijn theorie-examens succesvol afgerond.
m. In oktober 2011 werd [ verzoeker ] door een verzekeringsarts van het UWV gezien. Deze concludeerde dat [ verzoeker ] niet of nauwelijks in staat was om te zitten en slechts zeer kort kon lopen. [ verzoeker ] werd volledig arbeidsongeschikt verklaard. Hij kreeg een Wajong- uitkering.
n. Van oktober tot december 2011 kreeg [ verzoeker ] fysiotherapeutische behandeling bij hem thuis. [ verzoeker ] werd behandeld in verband met sterk invaliderende lage rugklachten. Volgens de fysio was er sprake van een disfunctioneren en verminderde belastbaarheid van de lendenwervelkolom. [ verzoeker ] kreeg mobilisatieoefeningen mee die gericht waren op het verbeteren van de beweeglijkheid en spierkracht. In eerste instantie leidde dit tot een lichte verbetering, maar na een terugval werd op 30 november 2011 besloten om de fysiotherapie te staken.
o. In oktober 2011 werd [ verzoeker ] door een GGZ-psycholoog gezien. Deze concludeerde dat er sprake was van onrust, stress, aanpassingsproblemen, aanhoudende pijnklachten en gevoelens van teleurstelling in zijn vriendenkring. De psycholoog schreef in december 2011 dat [ door zijn gezondheidsproblemen sinds het ongeval aan huis gekluisterd is geraakt. Hierdoor verkeerde [ verzoeker ] in een sociaal isolement. Het verminderen van het aantal sociale contacten en het niet werkzaam kunnen zijn als piloot zorgde volgens de psycholoog voor spanningsklachten en depressieve gevoelens. Tot in maart 2012 vonden er gesprekken plaats met de psycholoog.
p. [ verzoeker ] heeft diverse revalidatiebehandelingstrajecten afgelegd. Hoewel deze behandelingen vaak tijdelijk enige verbetering opleverde, ervaarde [ verzoeker ] in april 2014 nog altijd dezelfde klachten. [ verzoeker ] was in april 2015 volgens de revalidatiearts nog altijd fors beperkt in langdurig staan, lopen en zitten, tillen en bukken. Op 7 april 2015 schreef de revalidatiearts onder meer:
"( ... ) Het revalidatietraject op onze afdeling werd stopgezet gezien eindniveau bereikt werd. Patiënt ging over naar de 1e lijns fysiotherapie waar hij gemotiveerd traint ( ... ). Echter de belastbaarheid van de rug is blijvend beperkt en zal mijns inziens in de toekomst altijd een probleem blijven."
q. In en na 2015 heeft [ verzoeker ] fysiotherapiebehandelingen gekregen en met een (GGZ) psycholoog gesproken.
r.[ verzoeker ] woont thuis bij zijn ouders.
s. Het beschikbare medisch dossier is door de medisch adviseur van respectievelijk Amlin en [ verzoeker ] beoordeeld.
t. Ter vaststelling van de (medische) ongevalsgevolgen hebben partijen in overleg besloten om een orthopedisch chirurgische expertise te laten verrichten door prof. Van Royen die als orthopedisch chirurg is verbonden aan het VUmc en is gespecialiseerd in complexe wervelkolom chirurgie.
u. Van Royen heeft [ verzoeker ] op 24 september 2019 onderzocht en op 19 augustus 2020 zijn concept aan partijen voorgelegd. Naar aanleiding van de concept rapportage heeft de medisch adviseur van Amlin vragen gesteld en de medisch adviseur van [ verzoeker ] opmerkingen gemaakt waarop door Van Royen inhoudelijk is gereageerd. Vervolgens heeft Van Royen zijn definitieve rapportage uitgebracht op 16 november 2020.
w. Het rapport door Van Royen is door de medisch adviseurs van partijen beoordeeld. De medisch adviseurs van Amlin zijn van mening dat het rapport van Van Royen niet als uitgangspunt kan dienen voor de verdere afwikkeling van de schade.
v. Amlin heeft het rapport van Van Royen vervolgens voorgelegd aan een eigen deskundige op het gebied van orthopedie, te weten dr. B.A. Swierstra, die daarover heeft gerapporteerd.
x. [ verzoeker ] heeft naar aanleiding daarvan een second opinion laten verrichten door een orthopedisch chirurg in de persoon van dr. R.H.G.P. van Erve.
y. Amlin heeft daarna nog advies ingewonnen bij een andere onafhankelijk deskundige op orthopedisch gebied, dr. M.E. Sewnath van MediLibra.
3.2.
[ verzoeker ] stelt zich primair op het standpunt dat de conclusies van Van Royen voldoende zijn onderbouwd en dat zijn rapportage voldoet aan de eisen die het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg aan medische deskundigenrapportages stelt. In de visie van [ verzoeker ] dient het rapport van Van Royen dan ook als uitgangspunt te gelden bij de verdere schadeafhandeling. Het enkele feit dat Amlin tot een andere waardering van de medische informatie en gevolgen komt, maakt niet dat het rapport van Van Royen daarom niet als bindend uitgangspunt kan dienen voor de verdere schaderegeling, aldus [ verzoeker ] . Subsidiair stelt [ verzoeker ] dat het rapport van Van Royen bruikbaar is voor het vaststellen van het juridisch causaal verband tussen de gezondheidsklachten van [ verzoeker ] enerzijds en het ongeval van 1 juli 2009 anderzijds.
Aangezien Amlin aansprakelijkheid voor het ongeval van 1 juli 2009 heeft erkend, is zij in de ogen van [ verzoeker ] gehouden tot voldoening van de kosten in deze procedure, welke kosten worden begroot op een bedrag van € 9.486,40, te vermeerderen met het door [ verzoeker ] betaalde griffierecht.
3.3.
De rapportage van Van Royen voldoet naar de mening van Amlin niet aan de geldende richtlijnen op zijn vakgebied, omdat Van Royen ondanks het feit dat hij geen objectiveerbare afwijkingen op zijn vakgebied kan vaststellen, toch een percentage functionele invaliditeit aanneemt en aanzienlijke beperkingen noteert. Ondanks de hierover door de medisch adviseur van Amlin gestelde vragen, geeft Van Royen bovendien ook geen duidelijke motivering voor zijn keuze om op dit punt van de richtlijnen af te wijken, aldus Amlin. Amlin meent dan ook dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren zijn die zich tegen gebondenheid aan het rapport van Van Royen verzetten. Amlin verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de adviezen van haar medisch adviseurs en de door haar ingewonnen second opinion bij dr. Swierstra en dr. Sewnath. In de visie van Amlin dienen de verzoeken van [ verzoeker ] dan ook te worden afgewezen.
Amlin meent verder dat haar medisch dossier niet compleet is, omdat
(i) informatie ontbreekt over de (psychische) klachten die [ verzoeker ] ondervindt, of althans in de periode tot 2015 ondervond, en
(ii) omdat er over de periode na 2017 geen medische informatie beschikbaar is, terwijl [ verzoeker ] wel aangeeft aanhoudende klachten te ondervinden. Volgens Amlin is het van belang is dat deze medische informatie beschikbaar komt. Daarom verzoekt zij de rechtbank op grond van art. 843a Rv om [ verzoeker ] op te dragen om een afschrift te verstrekken van zijn volledig medisch dossier over de periode vanaf het ongeval tot op heden, waaronder in elk geval de informatie zoals opgesomd in alinea 5.2 van het verweerschrift.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat indien partijen – zoals in casu - in het kader van onderzoek naar de schadeafwikkeling in verband met de aansprakelijkheid van één van hen, overeenkomen om gezamenlijk een medisch deskundige aan te zoeken die gezamenlijk geformuleerde vragen dient te beantwoorden, in beginsel geldt dat partijen zich ertoe verbinden om deze rapportage als uitgangspunt voor hun verdere behandeling van de zaak te nemen.
Het voorgaande kan echter anders zijn indien sprake is van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen de aldus tot stand gekomen rapporten, in die zin dat de rapportage ontoereikend is voor de schadeafwikkeling en/of inhoudelijk of voor wat betreft de wijze van totstandkoming niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden. Van het laatste is sprake als de inhoud van het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Van de partij die een deskundigenrapport bekritiseert, mag verlangd worden dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen, waarin de conclusies van de deskundige op overtuigende wijze worden weersproken.
Hieruit volgt dat alleen indien vastgesteld kan worden dat aan (de totstandkoming van) een deskundigenrapport fundamentele bezwaren kleven, er reden kan zijn om op voorbij te gaan aan de inhoud en de conclusies van een deskundigenbericht. Het enkele feit dat een bepaalde conclusie van een deskundige voor de onderzochte persoon of diens tegenpartij onwelgevallig is, of nadelige gevolgen heeft, is niet voldoende om te kunnen concluderen dat het rapport de hierboven weergegeven toets ter kritiek niet kan doorstaan. Daarvoor is evenmin voldoende dat een andere partijdeskundige tot een andersluidende weging of oordeelsvorming is gekomen, of zou kunnen komen. Dat is immers nu eenmaal inherent als een deskundige zich uitlaat over de beoordeling van een ziektebeeld, waarover ook binnen de eigen beroepsgroep verschillend wordt of kan worden gedacht. Relevant is enkel of het rapport voldoet aan daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica.
3.5.
In de eindrapportage van Van Royen staat op pagina 9, onder het kopje "diagnose" het volgende vermeld:
"Posttraumatische lumbale pijnklachten met thans chronisch aspect zonder structurele afwijkingen. Er was sprake van een hoogenergetisch trauma met een touringcar ongeval op de snelweg, waarbij het aannemelijk is dat er bij een door de heupgordel gefixeerd bekken een lateraal flexiemoment ontstond van de lumbale wervelkolom naar linksvoor. Hierbij ontstond een ligamentair distractie letsel van het facetgewricht rechts met mogelijk ontstaan van de posterieure facet cyste L3-4 rechts".
Waar Amlin zich op het standpunt stelt, dat Van Royen geen diagnose heeft gesteld, gaat de rechtbank - gezien het vorenstaande voorbij aan dit verweer.
3.6.
Amlin voert aan dat Van Royen bij het vaststellen van het percentage blijvende invaliditeit (BI) ten onrechte de AMA Guides heeft laten prevaleren boven de richtlijnen van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging (NOV). Voorts meent Amlin dat het door Van Royen genoemde percentage blijvende invaliditeit niet juist is. Ook zou Van Royen volgens Amlin onvoldoende duidelijk hebben gemaakt waarom hij van de NOV richtlijnen afwijkt. Amlin meent verder dat er geen grond is voor het toekennen van een percentage Bl omdat er thans geen sprake is van objectiveerbare orthopedische afwijkingen en daarmee volgens de NOV richtlijnen geen percentage BI kan worden toegekend.
3.7.
De rechtbank stelt vast dat aan Van Royen - met instemming van Amlin - bij vraag 1.g. het volgende is gevraagd:
"Kunt u aan de hand van de AMA-guides to the Evaluation of Permanent Impairment (6e editie), eventueel aangevuld met de richtlijnen van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging, aangeven welk percentage blijvende invaliditeit op uw vakgebied ontstaan is, ongeacht of dit voortvloeit uit het ongeval? Wilt u de wijze waarop het percentage opgebouwd is zo veel mogelijk toelichten?"
Van Royen is aldus gevraagd het percentage BI te bepalen aan de hand van de AMA Guides (eventueel te vullen met de NOV richtlijnen). Het verweer dat Van Royen ten onrechte de AMA Guides heeft laten prevaleren boven de NOV richtlijnen, treft reeds om die reden geen doel. Gezien voornoemde vraagstelling aan Van Royen, kan eventuele afwijking van de NOV richtlijnen dan ook verder onbesproken blijven.
3.7.1.
Voornoemde vraag is door Van Royen als volgt beantwoord (pagina 12 van het definitieve rapport):
"Het percentage blijvende invaliditeit is berekend op basis van de AMA-guides tot he Evaluation of Permanent Impairment (6de druk). Op basis van deze Guide is gebruik gemaakt van de DBI met het hoofilstuk 17 en komt hierbij uit op 6% ten opzichte van het gehele persoon. Dit percentage DBI (diagnosis-based impairment) is als volgt samengesteld: de klachten en klinische presentatie worden als "key factor" beschouwd. Het orthopedisch onderzoek, aanvullend beeldvormende techniek, functionele anammese worden als "non key factoren" beschouwd. Volgens tabel 17-4 wordt betrokkene geclassificeerd in klasse 1 (subjectieve klachten zonder objectieve bevindingen bij lichamelijk onderzoek en/of aanvullende beeldvormende diagnostiek) graad C. De anamnese (GMFH) tabel 17-6 =4; lichamelijk onderzoek (GMPE) tabel 17-7= 0; aanvullend beeldvormende diagnostiek (GMCS) tabel 17-9 = 0. Omdat binnen deze zogenaamde "non key factoren" de functionele anamnese > 2 punten afwijkt van het lichamelijk onderzoek en de aanvullende beeldvormende diagnostiek kan deze niet worden meengenomen volgens de richtlijn. Derhalve wordt de berekening gebaseerd op basis van Klasse I graud C. Dit komt neer op 5% van het totale lichaam".
3.7.2.
Amlin voert - onder verwijzing naar de imput van haar medisch adviseur - aan dat Van Royen in zijn brief van 16-11-2020 gedetailleerd beschrijft hoe hij te werk is gegaan en dat hij voor default Grade C uit tabel 17-10 heeft gekozen, maar dat is (volgens de medisch adviseur van Amlin) de verkeerde tabel. Van Royen had volgens de medisch adviseur van Amlin moeten uitgaan van tabel 17-4 waarbij de medisch adviseur van Amlin dan uitkomt op 1 tot 3% (mediaan 2%) blijvende invaliditeit van de gehele persoon.
De rechtbank stelt vast dat door (de medisch adviseur van) Amlin niet is onderbouwd of toegelicht waarom de door Van Royen gehanteerde tabel onjuist zou zijn, noch waarom de door de medisch adviseur van Amlin genoemde tabel gehanteerd had moeten worden. Bij gebreke van een deugdelijk gemotiveerde onderbouwing op dit punt, wordt aan dit verweer voorbij gegaan.
Hetzelfde geldt voor de tegenrapportage van dr. Swierstra waarin staat vermeld dat Van Royen weliswaar op basis van de AMA Guide 6 e editie voor de waardering van functionele invaliditeit met behulp van tabel 17-4 gekozen kan hebben, maar dat dit veel weg heeft van een ontsnappingsclausule en dat men bij betrokkene zou moeten uitkomen op een invaliditeitspercentage van 1% gehele persoon (in plaats van 5 %). Ook hier ontbreekt immers een deugdelijk gemotiveerde onderbouwing waarom het door Van Royen genoemde percentage BI onjuist zou zijn en het door dr. Swierstra genoemde percentage zou moeten worden gehanteerd.
3.7.3.
Amlin meent verder dat er geen grond is voor het toekennen van een percentage BI omdat er thans geen sprake is van objectiveerbare orthopedische afwijkingen en daarom volgens de NOV richtlijnen geen percentage BI kan worden toegekend.
De rechtbank stelt voorop dat - gezien de vraagstelling aan Van Royen - niet de NOV richtlijnen maar de AMA Guide leidend is bij het bepalen van het percentage BI. Als onweersproken staat vast dat met betrekking tot die AMA Guide en het bepalen van het percentage invaliditeit in de NOV-Leidraad het volgende staat vermeld (pagina 1): "In de zesde editie van de AMA Guides wordt voornamelijk gewerkt vanuit de diagnose. Als de diagnose bekend is, kan in de betreffende tabel een klasse worden bepaald. Bij deze klasse hoort een minimaal en een maximaal percentage invaliditeit. De middelste waarde is de standaardwaarde of 'default' De bepaling van het exacte percentage vindt vervolgens plaats via berekeningen waarbij anamnese, lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek worden meegewogen met behulp van zogenaamde "grade modifiers".
[ verzoeker ] stelt dat Van Royen conform deze AMA Guide werkwijze heeft gehandeld. [ verzoeker ] geeft aan dat Van Royen concludeerde tot ligamentair distractieletsel met chronische lumbale pijnklachten passende bij het doorgemaakte ongevalsmechanisme. Dit letsel staat niet genoemd in de NOV-richtlijnen, maar wel in de AMA Guides, namelijk als 'Chronic sprain/strain', aldus [ verzoeker ] . Hij stelt dat bij de systematiek van de AMA de diagnose leidend is bij het beoordelen van het percentage invaliditeit. Bij het bepalen van het percentage invaliditeit heeft Van Royen volgens [ verzoeker ] gebruikt gemaakt van ‘grade modifiers', waarbij gebruik is gemaakt van de anamnese, het lichamelijk onderzoek een aanvullend (eventueel beeldvormend) onderzoek. Zijns inziens is Van Royen dus niet op arbitraire wijze tot zijn bevindingen gekomen.
Voornoemde stellingen van [ verzoeker ] - dat Van Royen conform de AMA Guide heeft gehandeld en conform die methode tot zijn bevindingen ter zake het percentage BI heeft kunnen komen vinden onvoldoende weerlegging in de tegenrapporten van Amlin. Het enkele feit dat er geen sprake is van objectiveerbare orthopedische afwijkingen, staat er volgens de systematiek van de AMA immers niet aan in de weg dat er een percentage BI kan worden bepaald op de wijze als in de AMA Guide is weergegeven, welke werkwijze door Van Royen is gehanteerd.
Van Royen heeft de beperkingen in zijn hoedanigheid als orthopedisch deskundige en hoogleraar wervelkolomchirurgie geobjectiveerd tijdens het expertiseonderzoek en als zodanig toegekend. Hij beschrijft in zijn rapportage uitgesproken functiebeperkingen van de rug met een flat back en lokale drukpijn op de L3-L4 rechts. Zulks is overigens op dit punt ook in overeenstemming met de NOV-Leidraad, voor zover relevant, aangezien Van Royen is gevraagd het percentage BI te bepalen aan de hand van de AMA Guide.
3.8.
Ook wat betreft de vraag omtrent de beperkingen (vraag 1.h.) geldt dat Van Royen de beperkingen heeft geformuleerd en ingevuld conform de vraagstelling en op basis van de orthopedische diagnose die hij heeft gesteld.
Amlin voert ten verwere aan dat Dr. Sewnath in zijn tegenrapportage op basis van de AMA Guide komt tot een percentage functionele invaliditeit van 1 % (i.p.v. 5 %). De rechtbank stelt vast dat dr. Sewnath dit doet dit op basis van een andere diagnose dan Van Royen, te weten 'non-specific chronic recurrent low back pain' terwijl Van Royen in diens rapportage het percentage invaliditeit heeft bepaald aan de hand van de diagnose 'Chronic sprain/strain'. Door dr. Sewnah is niet deugdelijk gemotiveerd onderbouwd op welke gronden Van Royen niet tot de door hem gestelde diagnose heeft kunnen komen en waarom het door hem daaraan gekoppelde percentage invaliditeit onjuist zou zijn.
3.9.
Amlin voert voorts nog aan, dat van Royen in zijn brief van 16 november 2020 - in antwoord op vagen van de medisch adviseur van Amlin - schrijft:
“( ... ) 1. Posttraumatische pijnklachten: Onderaan pagina 9 beschrijf ik het trauma mechanisme en het daarbij mogelijk ontstaan van een ligamentair letsel en een post-traumatische posterieure facet cyste. Op orthopedisch gebied bestaat er nu, zo lang na het trauma, geen tentatieve verklaring voor de langdurige en chronische lumbale pijnklachten. Dat heeft u, zoals u vraagt, goed begrepen.( ... )".
Amlin stelt zich op basis van deze passage op het standpunt dat Van Royen het slechts "mogelijk" acht dat het ligamentaire letsel is ontstaan door het trauma mechanisme. De rechtbank volgt Amlin niet in dit standpunt. Van Royen heeft in zijn definitieve rapportage van 16 november 2020 op pagina 9, onder het kopje “diagnose” vermeld dat hij het aannemelijk acht dat er - bij een door de heupgordel gefixeerd bekken - een lateraal flexiemoment ontstond van de lumbale wervelkolom naar linksvoor. Volgens Van Royen ontstond hierbij een ligamentair distractie letsel van het facetgewricht rechts. In zijn definitieve rapportage acht Van Royen het dus aannemelijk (en niet slechts mogelijk) dat een lateraal flexiemoment ontstond en dat hierdoor een ligamentair distractie letsel is ontstaan. Van een afwijking door Van Royen van zijn eerdere bevindingen is - gezien het vorenstaande - dan ook onvoldoende gebleken.
3.10.
Ook het feit dat er volgens Van Royen op orthopedisch gebied geen verklaring is voor de langdurige chronische pijnklachten, betekent niet - zoals Amlin betoogt - dat deze chronische pijnklachten niet ongevalsgerelateerd kunnen zijn. Uit het rapport van Van Royen blijkt dat er bij [ verzoeker ] sprake is van een plausibel klachtenpatroon waarvoor geen andere oorzaak valt aan te wijzen dan het ongeval van 1 juli 2009. Daarnaast geeft Van Royen aan dat er in deze kwestie sprake is van een blanco medische voorgeschiedenis en consistentie tussen de anamnestische gegevens, de bevindingen bij lichamelijk onderzoek en beeldvormend onderzoek en de dossierdocumentatie. Verder schrijft Van Royen dat er sprake is van een medische eindtoestand en van een ernstig geïnvalideerd slachtoffer waarvan aannemelijk is dat er zonder ongeval geen klachten zouden zijn geweest.
Ook het feit dat er op beeldvormend materiaal geen afwijkingen waarneembaar zijn, staat er niet aan in de weg dat Van Royen op basis van de medische voorgeschiedenis, de ongevalsdynamiek, het beloop na het ongeval, de informatie uit de behandeld sector, de informatie uit het medisch dossier, de bevindingen uit het lichamelijk en beeldvormend onderzoek en zijn eigen kennis en ervaring en bijzondere expertise heeft kunnen komen tot de conclusie dat de thans chronische rugpijn een aannemelijk gevolg is van het ligamentair distractieletsel ten gevolge van het ongeval. De door Van Royen gestelde orthopedische diagnose van ligamentaire distractie van het facetgewricht rechts met thans posttraumatische lumbale chronische rugklachten zonder structurele afwijkingen, is als zodanig niet op medisch inhoudelijke gronden voldoende gemotiveerd bestreden in de tegenrapporten zijdens Amlin.
3.11.
In het licht van al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank dan ook van oordeel dat er op basis van het rapport van Van Royen sprake is van medisch causaal verband tussen het ongeval en de bij [ verzoeker ] vastgestelde klachten en beperkingen. Gezien al het vorenstaande komt het primair gevorderde dan ook voor toewijzing in aanmerking. Overigens is de rechtbank van oordeel dat er - naast medisch causaal verband - ook sprake is van juridisch causaal verband tussen de gezondheidsklachten en het ongeval. Ook wanneer er geen medisch objectiveerbaar letsel kan worden geduid, laat dit onverlet dat er klachten en beperkingen kunnen zijn die in juridische zin aan het ongeval kunnen worden toegerekend wanneer er - zoals in casu – sprake is van een plausibel klachtenpatroon (consistent, consequent en samenhangend), de gezondheidsklachten afwezig waren voor het ongeval, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen zijn en er geen alternatieve verklaring is voor het ontstaan en het voortduren van de klachten. De hiervoor weergegeven redenering is weliswaar ontwikkeld in whiplashzaken maar is daaraan niet voorbehouden en kan evengoed toepassing vinden in zaken waarin andersoortige medische klachten bestaan waarvoor geen objectief-medische oorzaak aan te wijzen is.
3.12.
Nu Amlin aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval, zal zij ex artikel 1019aa Rv worden veroordeeld in de kosten van deze deelgeschilprocedure. Deze kosten zijn aan de zijde van [ verzoeker ] tot op heden begroot op een bedrag van € 9,486,40, te vermeerderen met het door [ verzoeker ] betaalde griffierecht. Amlin heeft zich tegen de verschuldigdheid en de omvang van de kosten niet verweerd, zodat deze zullen worden toegewezen als verzocht.
3.13.
Amlin heeft een zelfstandig tegenverzoek ingediend waarin zij op grond van art. 843a Ry verzoekt om [ verzoeker ] op te dragen om een afschrift te verstrekken van zijn volledig medisch dossier over de periode vanaf het ongeval tot op heden, waaronder in elk geval de informatie zoals opgesomd in alinea 5.2 van het verweerschrift.
Ter zitting heeft [ verzoeker ] aangegeven dat de verzochte informatie inmiddels bij brief van 8 januari 2024 aan Amlin is verstrekt, welke brief, inclusief medische informatie, ook als aanvullende productie in het geding is gebracht.
Amlin meent dat de aan haar verstrekte medische informatie nog immer niet geheel compleet is. Zij wijst op de vermelding in het huisartsenjournaal van 4-10-2016 welke vermelding niet volledig is en midden in de zin is afgebroken. Verder ontbreekt nog verslaglegging over het verloop van de psychische klachten, de problematiek omtrent de voet, de visus klachten en borstklachten. Volgens [ verzoeker ] is de medische informatie volledig verstrekt. Vanaf 2017 zijn er geen psychologische behandelingen geweest, de borst en visusklachten worden wel beschreven maar hebben niet tot behandeling geleid en ook daarvan is geen verdere informatie voorhanden.
3.14.
De rechtbank constateert dat de vermelding in het huisartsenjournaal van 4-10-2016 niet volledig is en midden in de zin is afgebroken, [ verzoeker ] dient de gehele vermelding aan Amlin te verschaffen. Het is de rechtbank verder niet duidelijk geworden in hoeverre nog sprake is van ontbrekende informatie waarvan enerzijds vast staat dat deze bestaat en anderzijds Amlin hierover nog niet de beschikking heeft. Amlin heeft verzocht om het huisartsenjournaal vanaf datum ongeval dan wel vanaf september 2017, zonder toelichting van dit onderscheid. Het is de rechtbank onduidelijk over welke periode Amlin al de beschikking heeft over het huisartsenjournaal. Voorzover ten aanzien van het huisartsenjournaal nog sprake is van een ontbrekende periode waarover Amlin nog niet de beschikking heeft, dient [ verzoeker ] deze aan Amlin te verschaffen. In zoverre is het verzoek van Amlin toewijsbaar. Voor het overige dient het verzoek te worden afgewezen nu niet is komen vast te staan dat de overigens door Amlin verzochte informatie bestaat.
Met dank aan dhr. mr. J. Roth, SAP Letselschade Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBZWB-210224