GHDHA 080823 gevolmachtigd agent handelt niet onrechtmatig met brief aan NN terzake van bedenkingen mbt schaderegelingsbureau
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 080823 gevolmachtigd agent handelt niet onrechtmatig met brief aan NN terzake van bedenkingen mbt schaderegelingsbureau
3 De feiten
3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2.
[geïntimeerde] is gevolmachtigde en serviceprovider voor verschillende verzekeraars. [geïntimeerde] is onder meer de gevolmachtigde van Nationale Nederlanden.
3.3.
[appellant] is ondernemer op het gebied van verzekeringen. [appellant] is enig aandeelhouder van [appellant] Group. [appellant] Group is een holdingmaatschappij en de aandeelhouder van Schade24 B.V., een letselschade-regelingskantoor gevestigd en kantoorhoudend te Nijmegen.
3.4.
Op 1 februari 2018 heeft een medewerker van [geïntimeerde] in een brief aan Nationale Nederlanden geschreven:
“Geachte heer, mevrouw,
Graag vragen wij voor deze schade uw aandacht voor het volgende.
Bijgaand ontvangt u een kopie van het polisblad. Mogen wij van u de aansprakelijkstelling (en het schadeformulier) ontvangen? Wij maken u erop attent dat het letselbureau (Schade24) bij ons zeer negatief bekend staat.
De eigenaar van dit bedrijf is [appellant] . De polis van dhr. [geanonimiseerd in de overgelegde stukken, Hof] is destijds afgesloten via www. [appellant] .nl. Wij doen tegenwoordig geen zaken meer met deze tussenpersoon. Deze tussenpersoon heeft ondertussen het bedrijf ‘Schade 24’ opgericht (op 30-11-2016). Dit kunt u in het 'KVK' terugvinden.
Wij willen u vragen om zeer kritisch naar de schadeclaim te kijken. Als er verzocht wordt om een voorschot te verstrekken dan adviseren wij u om eerst aanvullende stukken op te vragen om te controleren of er toch wel echt sprake is van letsel. Wij hebben meerdere claims ontvangen waar achteraf is gebleken dat er weinig tot niets aan de hand was.
Wellicht ten overvloede delen wij u mede dat Dhr. [geanonimiseerd] kort voor de aanrijding tweemaal met ons gebeld heeft om te controleren of de premie(s) tijdig voldaan waren en om te controleren of er dekking was. Dit was op 13 november en op 21 november 2017. Dit is natuurlijk ook opvallend. Daarvoor is Dhr. [geanonimiseerd] lange tijd in het buitenland geweest.
Wij zien uw reactie met belangstelling tegemoet. Als u vragen of opmerkingen heeft, verzoeken wij u vriendelijk om contact met ons op te nemen.
Met vriendelijke groet,
[geïntimeerde] Verzekeringen”
3.5.
In een kort geding van Schade24 B.V. tegen Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij en ABN AMRO Schadeverzekering N.V. hebben die verzekeraars deze brief overgelegd, zodat (ook) [appellant] c.s. op de hoogte van de inhoud van deze brief zijn gekomen.
4 De procedure bij de kantonrechter
4.1.
In eerste aanleg hebben [appellant] c.s. (samengevat en zakelijk weergegeven) gevorderd:
4.1.1.
een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens eisers en aansprakelijk is voor de door eisers geleden schade;
4.1.2.
een veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 20.000,00 aan eisers;
4.1.3.
subsidiair een veroordeling van [geïntimeerde] tot schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4.1.4.
een veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de wettelijke handelsrente over het onder 4.1.2 genoemde bedrag;
4.1.5.
een veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten (inclusief nakosten) steeds te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Bij conclusie van repliek hebben [appellant] c.s. hun eis vermeerderd en op grond van artikel 843a Rv gevorderd [geïntimeerde] te bevelen nadere inlichtingen te verschaffen over de vraag aan wie [geïntimeerde] de litigieuze brief althans brieven van gelijke strekking nog meer heeft verzonden en kopieën hiervan te verstrekken aan [appellant] c.s.
4.3.
Bij eindvonnis van 16 juli 2021 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de op artikel 843a Rv gebaseerde vordering tot het verschaffen van nadere inlichtingen als ‘fishing expedition’ afgewezen moet worden. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] Group bij gebreke aan feitelijke onderbouwing afgewezen en de vordering van [appellant] afgewezen, omdat het verzenden van de brief jegens hem niet onrechtmatig was.
5 De vordering en het verweer in hoger beroep
5.1.
In hoger beroep vorderen [appellant] c.s. dat het hof het eindvonnis vernietigt en hun vorderingen in eerste aanleg (met uitzondering van de onder 4.2 genoemde 843a-vordering) alsnog zal toewijzen. Bij wijziging van eis hebben [appellant] c.s. de aanduiding “eisers” in hun eis uitgesplitst naar “ [appellant] en/of [appellant] Group” en de gevorderde rente beperkt tot de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW (in plaats van de wettelijke handelsrente).
5.2.
[geïntimeerde] concludeert tot bekrachtiging van het bestreden eindvonnis en maakt bezwaar tegen de wijziging van eis en tegen de inhoud van de akte van [appellant] c.s.
5.3.
Het hof oordeelt als volgt. Met betrekking tot de gevorderde rente gaat het om een eisvermindering. Op grond van artikel 129 Rv kan daartegen geen bezwaar worden gemaakt.
Het hof zal op de verminderde eis beslissen. Aan de verandering van eis komt verder geen betekenis toe. Als een vordering ziet op een verklaring voor recht over de rechtsverhouding met twee (of meer) eisers of betaling van een schadevergoeding aan eisers, kan de rechter altijd – als het mindere – de vordering gedeeltelijk toewijzen, dus ook slechts ten aanzien van één van de eisende partijen.
5.4.
[geïntimeerde] maakt bezwaar tegen de inhoud van de akte. Dat bezwaar slaagt en het hof zal alleen de eisvermindering bij de beoordeling betrekken. Immers op grond van de tweeconclusieregel als bedoeld in artikel 347 Rv dienen appellant en geïntimeerde in hoger beroep hun grieven, verweren, feiten en stellingen volledig in de memorie van grieven respectievelijk de memorie van antwoord op te nemen. De mogelijkheid tot het daarna wijzigen of aanvullen daarvan is daarmee beperkt. [appellant] c.s. reageren in hun akte echter niet alleen op de voor het eerst bij memorie van antwoord overgelegde producties, hetgeen op grond van wederhoor wordt toegestaan, maar zij gaan in op alle onderdelen van de Memorie van Antwoord en voeren nieuwe stellingen en producties aan die zien op haar eigen grieven, zonder op enige wijze toe te lichten dat zij daarbij alleen op nieuwe verweren en standpunten van [geïntimeerde] [appellant] c.s. reageren.
6 De beoordeling in hoger beroep
6.1.
[appellant] c.s. leggen met vier grieven aan het hof de vraag voor of [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld.
brief niet onrechtmatig
6.2.
Het hof is van oordeel dat het verzenden van de brief niet onrechtmatig is tegenover [appellant] c.s. Daarvoor is het volgende van belang. Het gaat hier om een meningsuiting (van een medewerker van) [geïntimeerde] , die zo stellen [appellant] c.s., schadelijk is geweest voor de reputatie van [appellant] c.s. Dat betekent dat bij de vraag of in dit geval onrechtmatig is gehandeld, het hof het door artikel 10 EVRM beschermde recht op vrije meningsuiting van [geïntimeerde] moet afwegen tegen het door artikel 8 EVRM neergelegde recht van [appellant] c.s. op bescherming van hun goede naam en reputatie.
6.3.
De mededelingen in de brief van [geïntimeerde] aan een verzekeraar kunnen voor [appellant] en aan hem gelieerde ondernemingen nadelig zijn, zeker gelet op de positie van [geïntimeerde] als gevolmachtigd agent voor verschillende verzekeraars. Het hof moet afwegen of dat belang van [appellant] c.s. zwaarder weegt dan de belangen van [geïntimeerde] . Bij die belangenafweging acht het hof van belang dat [geïntimeerde] een gevolmachtigd agent is van verschillende verzekeraars. Dat betekent dat zij de belangen van die verzekeraars moet behartigen en dat zij in dat verband ook informatie doorgeeft die voor de verzekeraars relevant kan zijn. Dat zij op dat moment de betreffende portefeuille in eigen beheer hield, betekent niet dat zij daarbij ook de belangen van die verzekerden behartigde: het gaat hierbij slechts om een administratieve rol van [geïntimeerde] .
6.4.
[geïntimeerde] voert aan dat wat zij geschreven heeft aan Nationale Nederlanden niet onrechtmatig is, omdat er voor de waarschuwing in de brief voldoende steun te vinden is in het haar toen beschikbare feitenmateriaal. Vast staat dat [geïntimeerde] eerder, in 2017, de samenwerking met [appellant] en een aan hem gelieerde onderneming heeft beëindigd. In een email aan [appellant] onderbouwde zij destijds die beslissing als volgt: “De portefeuille die opgebouwd is […] heeft een hoog schadecijfer. Ook in het verleden is het resultaat van de onder uw naam opgebouwde portefeuilles niet naar behoren en een punt van aandacht geweest. Nu maatschappijen meer en meer aansturen op het aanleveren/opbouwen van gezonde portefeuilles is dit voor ons de hoofdreden om uw verzoek tot nieuwe aanstelling af te wijzen. Verder zijn er gedurende onze gehele periode van samenwerking(en) vanuit diverse afdelingen (Acceptatie. KCC en Schade) veel opmerkingen geweest over de kwaliteit van door u ingediende aanvragen en dossiers. En bij een portefeuille met een slecht resultaat/schadecijfer is de kwaliteit van het aangeleverd werk juist zeer belangrijk om tot een positiever resultaat te komen. Daarnaast maken wij ons, gezien bovenstaande, zorgen over het door u na komen van uw zorgplicht.” [appellant] c.s. weerspreken niet dat de samenwerking is opgezegd. [appellant] c.s. wijzen erop dat er geen nadere onderbouwing is van de juistheid van de verwijten in de brief waarin de samenwerking is opgezegd, maar dat neemt niet weg dat tegen die achtergrond de opmerking in de brief dat [geïntimeerde] “tegenwoordig geen zaken meer met deze tussenpersoon doen” juist is.
6.5.
[geïntimeerde] heeft geschreven dat het letselschadebureau Schade24 BV (hierna: Schade24) bij haar “zeer negatief” bekend staat. Zij legt in haar brief zelf een verband met [appellant] , de middellijk eigenaar van Schade24. Het concrete verwijt aan Schade24 is dat Schade24 om voorschot op schadevergoeding verzoekt, ook in dossiers waar achteraf is gebleken dat er weinig tot niets aan de hand was. [appellant] c.s. weerspreken dit onvoldoende. [appellant] c.s. schrijven immers zelf over een concreet dossier: “Er was wel sprake van een ongeval maar niet van letsel. Dit bleek pas het geval na nader onderzoek. Het is echter helemaal niet ongebruikelijk in de letselschadewereld om bij de aansprakelijkstelling een voorschot te verlangen.” Een andere claim is ingetrokken na een gesprek met een door de verzekeraar ingeschakeld recherchebureau, volgens [geïntimeerde] ging het hier om verzekeringsfraude. Ook in een ander dossier heeft Schade24 om een voorschot gevraagd, volgens [appellant] c.s. “Dit omdat [het] usance is en in de wetenschap dat het een ondernemer betreft.” Deze werkwijze van Schade24 is – samen met de opgezegde samenwerking tussen [appellant] en [geïntimeerde] – voldoende om te rechtvaardigen dat [geïntimeerde] haar ervaringen met [appellant] en Schade24 heeft gedeeld met de verzekeraar.
6.6.
[geïntimeerde] heeft ook geschreven dat de verzekerde voorafgaand aan het ongeval heeft gebeld en gevraagd naar de dekking en de betaling van de premie. [appellant] c.s. betwisten dat dat juist is, volgens hen heeft de verzekerde niet gebeld. Het is echter niet relevant: dit onderdeel van de brief gaat alleen over de verzekerde en bevat geen verwijt aan Schade24 of [appellant] c.s. en ziet ook niet op handelen of nalaten van [appellant] c.s. Deze passage in de brief is dan ook niet onrechtmatig jegens [appellant] c.s.
6.7.
[appellant] c.s. klagen dat zij als “onbetrouwbaar en ondeskundig worden geframed”, maar ook samengenomen, zijn de verschillende opmerkingen niet meer dan een waarschuwing van [geïntimeerde] over [appellant] , Schade24 en de betrokken verzekerde aan de verzekeraar, in de context van één concreet schadegeval. Het hof is van oordeel dat de brief is opgesteld in zakelijke bewoordingen en niet onnodig grievend is tegenover [appellant] c.s. De brief is alleen verzonden aan de betrokken verzekeraar. In een gerechtelijke procedure is die brief door de verzekeraar ingebracht als processtuk en (daardoor) heeft een andere verzekeraar er kennis van kunnen nemen, maar van een bredere verspreiding van de brief onder het algemene publiek, door [geïntimeerde] , is geen sprake. Het hof komt zodoende tot de conclusie dat het belang van [appellant] c.s. in de gegeven omstandigheden onvoldoende zwaar weegt om te oordelen dat de mededelingen jegens [appellant] c.s. onrechtmatig kunnen zijn. Dat in het concrete schadedossier waarin deze brief is geschreven, de verzekeraar een regeling heeft getroffen en de claim van de verzekerde is betaald, maakt dat niet anders.
geen causaal verband/geen schade
6.8.
Ten overvloede overweegt het hof dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat het deze brief is geweest die zijn relatie met verschillende verzekeraars heeft beschadigd, zodat onvoldoende is gesteld om te kunnen concluderen dat er sprake is van causaal verband met de gestelde financiële schade.
6.9.
Ten aanzien van [appellant] Group is haar schade als aandeelhouder van Schade24 afgeleide schade. Afgeleide schade komt alleen voor vergoeding in aanmerking als er sprake is van een gedraging die specifiek onzorgvuldig is tegen de aandeelhouder (zie: Hoge Raad, 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1899). Die situatie doet zich hier niet voor: [appellant] c.s. stellen immers niet meer dan dat Schade24 schade heeft geleden en dat [appellant] Group daardoor – als aandeelhouder – schade heeft geleden.
Conclusie
6.10.
De inhoud van de brief is niet onrechtmatig ten opzichte van [appellant] c.s. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] c.s. terecht afgewezen en het hof zal het vonnis bekrachtigen. [appellant] c.s. zijn in het ongelijk gesteld en zullen hoofdelijk in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg en het hoger beroep worden veroordeeld. [geïntimeerde] heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten met nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente.
Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het hof zal de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden. ECLI:NL:GHDHA:2023:1567