Overslaan en naar de inhoud gaan

TADRSHE 121222 onvoldoende schriftelijke vastlegging rond met wederpartij aangegane vso

TADRSHE 121222 onvoldoende schriftelijke vastlegging rond met wederpartij aangegane vso

2 FEITEN

2.1 Klager is op 25 september 2018 een verkeersongeval overkomen. Verweerder heeft klager in de periode van augustus 2019 tot en met december 2020 bijgestaan in de letselschadezaak.

2.2 De verzekeraar van de veroorzaker van het verkeersongeval heeft de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend. Partijen zijn het erover eens dat klager als gevolg van het ongeval polsletsel heeft opgelopen. Klager stelde dat hij door het ongeval tevens toegenomen enkelklachten en psychische klachten heeft opgelopen. De verzekeraar heeft het causaal verband tussen deze klachten en het ongeval betwist. Beide partijen hebben medisch advies ingewonnen.

2.3 De verzekeraar heeft per email van 23 september 2020 aan verweerder een voorstel gedaan om de zaak te regelen tegen een slotbetaling van € 17.500,-. Verweerder heeft namens klager een tegenvoorstel gedaan en voorgesteld om de zaak te regelen door middel van betaling van een slotuitkering van € 60.000,- waarop het reeds door de verzekeraar aan klager betaalde voorschot van € 7.500,- in mindering kon worden gebracht.  De verzekeraar kon zich niet vinden in dit voorstel en heeft op 1 december 2020 een tegenvoorstel gedaan voor een vergoeding van € 30.000,-, waarbij gelet op het betaalde voorschot een slotbetaling van € 22.500,- aan klager zou volgen. Op 2 december 2020 heeft een gesprek tussen klager, bijgestaan door mevrouw R, en verweerder plaatsgevonden, waarna verweerder op 2 december 2020 telefonisch aan de verzekeraar heeft bericht dat klager akkoord ging met de slotbetaling van € 22.500,- De verzekeraar heeft de akkoordverklaring per e-mail van 2 december 2020 bevestigd en een voorstel gedaan voor een regeling van de buitengerechtelijke kosten. 

2.4 De echtgenote van klager schreef per email van 3 december 2020 het volgende : “Volgens (klager) hebt u de nota van de huyspsycholoog ontvangen, hij vraagt zich af of dit betaald is, dit moet geregeld zijn, hij wil niet dat dit afgaat van het bedrag!” Verweerder antwoordde op 7 december 2020 als volgt : “Jouw e-mail van donderdagavond 3 december jl. heb ik ontvangen. Jij geeft aan dat de nota van de psycholoog buiten de regeling dient te vallen. Zo hebben we dat niet besproken. Maar ik wil dit wel graag met de verzekeraar bespreken. Om die reden sprake we al eerder met elkaar af dat ik nog een afrekening van de zorgverzekeraar krijg, waaruit blijkt welk gedeelte dan niet door de zorgverzekeraar is vergoed. Wil je zo vriendelijk zijn mij die afrekening te sturen zodat ik daarmee aan de slag kan?”

2.5 Klager schreef per e-mail van 8 februari 2021 het volgende : ‘Wij willen jouw bedanken voor alles wat je hebt gedaan, zou jij de nota van de psycholoog willen opsturen?

2.6 Klager heeft verweerder op 27 juli 2021 aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade.

2.7 Verweerder heeft aan de verzekeraar declaraties toegezonden ter hoogte van € 17.793,42. Verweerder heeft het bedrag gematigd tot €17.000,-. De verzekeraar heeft een bedrag van € 5.000,- aan verweerder voldaan. De verzekeraar en verweerder hebben aan de LSA Geschillencommissie Declaraties de vraag voorgelegd welk bedrag de verzekeraar nog verschuldigd was aan verweerder te betalen terzake de door verweerder namens klager gemaakte kosten van rechtsbijstand. De Geschillencommissie heeft bij uitspraak van 30 mei 2022 beslist dat van de door verweerder gevorderde kosten van rechtsbijstand nog een bedrag van € 12.000,- voor rekening van de verzekeraar dient te komen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a) Verweerder heeft zonder toestemming van klager op 2 december 2020 ingestemd met een slotbetaling door de wederpartij van een bedrag van € 22.500,- (na aftrek van een eerder aan klager betaalde voorschot van € 7.500,-) terzake van door klager geleden letselschade;

b) Verweerder heeft geen vergoeding voor de buitengerechtelijk kosten gekregen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Ad onderdeel a)

Toetsingskader

5.1 Een advocaat dient ter voorkoming van misverstand onzekerheid of geschil belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (gedragsregel 16). De achtergrond van deze gedragsregel is dat onduidelijkheid en misverstanden over wat er tussen de advocaat en cliënt is afgesproken zo veel mogelijk dienen te worden voorkomen.

Beoordeling

5.2 De klacht heeft betrekking op de inhoud van de op 2 december 2020 besproken regeling. Klager verwijt verweerder dat hij zonder zijn toestemming heeft ingestemd met een slotbetaling van € 22.500,-. Klager heeft ter zitting verklaard dat tijdens de bespreking op 2 december 2020 wel is gesproken over een betaling van € 22.500,-, waarmee hij akkoord is gegaan, maar niet dat dit een slotbetaling betrof. Verweerder stelt hiertegenover dat hij tijdens het gesprek op 2 december 2020 heel duidelijk heeft uitgelegd dat het om een slotbetaling ging en dat klager dit ook zo heeft begrepen. Hieruit volgt dat de opvattingen van klager en verweerder of de op 2 december 2020 besproken regeling een finale regeling betrof lijnrecht tegenover elkaar staan. Omdat  verweerder heeft nagelaten de tijdens het gesprek van 2 december 2020 gemaakte afspraken schriftelijk vast te leggen, komt het misverstand hierover voor risico van verweerder, wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. De raad zal klachtonderdeel a daarom gegrond verklaren. De raad overweegt ten overvloede dat hiermee niet vaststaat dat verweerder zonder instemming van klager heeft ingestemd met een slotbetaling van € 22.500,-.

Ad onderdeel b)

5.3 Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de hoogte van de declaratie van verweerder. De discussie over de omvang van de kosten van verweerder is gevoerd tussen verweerder en de verzekeraar van de wederpartij, die uiteindelijk tot vergoeding van de -door verweerder gematigde- kosten door de verzekeraar heeft geleid. Voor zover klager al belang heeft bij deze klacht, is dit onderdeel van de klacht feitelijk niet juist, nu verweerder, anders dan klager stelt, wel een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten heeft bewerkstelligd. De raad zal klachtonderdeel b daarom ongegrond verklaren.

6 MAATREGEL

6.1 De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden. ECLI:NL:TADRSHE:2022:169