CTG 071008 deskundige handelt klachtwaardig met oordeel over arbeidsongeschiktheid, toetsingskader
- Meer over dit onderwerp:
CTG 071008 deskundige handelt klachtwaardig met oordeel over arbeidsongeschiktheid, toetsingskader
4.5. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat klaagster terecht klaagt over het door de arts in het kader van het door hem uitgebrachte deskundigenoordeel uitgevoerde onderzoek en overweegt daartoe als volgt. De arts heeft klaagster op 9 september 2005 op zijn spreekuur gezien en heeft vervolgens gerapporteerd in een Geleideformulier deskundigenoordeel van dezelfde datum. Naar vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege moet rapportage als door de arts uitgebracht voldoen aan de volgende criteria:
1) wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt,
2) vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,
3) kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,
4) beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en
5) kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, dan wel heeft de rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid overschreden.
Het Centraal Tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
4.6. De arts antwoordt in bedoeld deskundigenoordeel op vraag 10.2 (Is de werknemer wegens ziekte/gebreken geschikt of ongeschikt om het aangeboden werk te verrichten?) het volgende: “Per 1 augustus 2005 geschikt is voor aangeboden werk, zoals omschreven door wg in een brief aan Arboned d.d. 3 augustus 2005”. In de bij bedoeld oordeel behorende rapportage vermeldt de arts bij een soortgelijke conclusie ook nog “gezien minimale belasting”. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de arts in zijn deskundigenoordeel onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarop die conclusie is gebaseerd. Daarbij komt dat wordt verwezen naar een brief van de werkgever die minst genomen als tendentieus en weinig zakelijk moet worden beoordeeld. De arts had – zonder nadere argumentatie of toelichting – niet op die brief mogen afgaan. Een en ander klemt te meer nu het oordeel van de arts over de arbeidsgeschiktheid van klaagster lijnrecht staat tegenover het eerder gegeven oordeel van de bedrijfsarts, die klaagster per diezelfde datum volledig arbeidsongeschikt achtte. In zijn rapport heeft de arts onder vraag 3.3. wel aangekruist dat de visie van de arbodienst compleet en ondertekend is maar hij laat na te vermelden wat die visie inhoudt en op welke gronden hij tot een afwijkend oordeel komt. Bovendien valt uit het rapport naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege onvoldoende op te maken waaruit het vermelde klinisch onderzoek aan nek, hoofd, rug en bovenste ledematen heeft bestaan en wat de uitkomst van dat onderzoek was. Of er sprake is geweest van voldoende onderzoek en of de uitkomst de gestelde conclusie kan dragen valt dus niet goed vast te stellen. Tenslotte wijst het Centraal Tuchtcollege er op dat de arts zich had moeten beperken tot beantwoording van de vraag of er bij klaagster, op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens, al dan niet sprake was van beperkingen als gevolg van ziekte of gebreken en zo ja in welke mate. Of, en in hoeverre klaagster arbeidsgeschikt was voor het door de werkgeefster beweerdelijk aangeboden werk had – bij gebreke van objectieve gegevens met betrekking tot de belastende factoren van het aangeboden werk – hoogstens in samenspraak met een arbeidsdeskundige mogen worden bepaald of tenminste – ter verkrijging van die objectivering – na overleg met de bedrijfsarts.
4.7. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rapportage de toets der kritiek niet kan doorstaan. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de arts bij het uitbrengen van het deskundigenoordeel jegens klaagster niet die zorg betracht waartoe hij jegens haar gehouden was en moet hem dit tuchtrechtelijk worden aangerekend. In aanmerking nemend dat dit verwijt, zoals blijkt uit de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, niet op zich zelf staat wordt de maatregel van waarschuwing passend geacht. CTG 2007/219