Overslaan en naar de inhoud gaan

CRM 210224 discriminatie en onzorgvuldige behandeling klacht; na achterlaten lichaamsvreemd materiaal bij operatie

CRM 210224 discriminatie en onzorgvuldige behandeling klacht; na achterlaten lichaamsvreemd materiaal bij operatie

Feiten

3.1
Verweerster is een zorginstelling bestaande uit onder andere ziekenhuizen, zorgcentra, revalidatie en thuiszorg.

3.2
Verzoeker heeft in het verleden psychiatrische klachten gehad. De laatste behandeling voor deze klachten vond plaats in 2009. In 2013 is de medicatie van verzoeker voor de psychiatrische klachten volledig afgebouwd.

3.3
Verzoeker wordt op 2 april 2013 geopereerd in een ziekenhuis van verweerster. Bij de operatie wordt een deel van de endeldarm verwijderd wegens endeldarmkanker. Na de operatie heeft verzoeker hevige pijn. Hij wordt vaak (25 keer in totaal) opgenomen in het ziekenhuis van verweerster vanwege de aanhoudende pijn.

3.4
Op 12 mei 2017 wordt een kijkonderzoek uitgevoerd, waarbij een lichaamsvreemd voorwerp wordt gevonden ter hoogte van de operatienaad in de darmen van verzoeker.

3.5
In de periode mei 2017 tot en met oktober 2019 dient verzoeker meerdere klachten in bij verweerster waaronder:
- een verzoek tot bemiddeling bij de klachtenfunctionaris van verweerster;
- een verzoek om schadevergoeding bij de claimfunctionaris van verweerster;
- een aansprakelijkheidsstelling voor de materiële en immateriële schade als gevolg van de medische fout en het onzorgvuldig handelen.

3.6
Op 12 maart 2020 dient verzoeker per aangetekende brief bij verweerster zijn klacht in over de bejegening. Verweerster bericht verzoeker op 15 april 2020 dat het niet mogelijk is om een klacht in behandeling te nemen als er tegelijkertijd nog een aansprakelijkheidszaak loopt. Verzoeker reageert op 31 mei 2020 op het bericht van verweerster met een nadere toelichting op de klacht. Verweerster reageert niet op dit bericht.

3.7
Verzoeker meldt het geschil tussen hem en verweerster op 15 november 2021 bij de Geschillencommissie Ziekenhuizen (hierna: de “commissie”). Hiertoe heeft verzoeker aangevoerd dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld door het achterlaten van een lichaamsvreemd voorwerp en dat er bij verweerster sprake is van een kokervisie met betrekking tot de mentale voorgeschiedenis van verzoeker. Op 29 april 2022 verklaart de commissie de klacht van verzoeker gegrond.

3.8
Op 6 december 2023 nodigt verweerster verzoeker uit voor een gesprek. Verzoeker gaat niet in op deze uitnodiging en wil de zitting bij het College afwachten.

Onderscheid bij het verlenen van medische zorg?

Standpunt verzoeker

4.1
Verweerster heeft jegens verzoeker verboden onderscheid gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte. Dat blijkt uit het feit dat verweerster zijn pijn na de operatie niet serieus nam bij het verlenen van medische zorg en daarbij duidelijk maakte dat dit te maken had met zijn psychiatrische voorgeschiedenis. Verzoeker geeft verder aan dat hij met zijn klacht bij het College nadrukkelijk beoogt te voorkomen dat anderen dit ook overkomt.

Standpunt verweerster

4.2
Verweerster geeft aan zich te refereren aan het oordeel van het College.

Juridisch kader

4.3
Een instelling die werkzaam is op het gebied van gezondheidszorg mag geen onderscheid maken op grond van handicap of chronische ziekte bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen en diensten. Dit volgt uit artikel 5b, eerste lid, sub c, in samenhang met artikel 1, Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz). Verweerster is een aanbieder van gezondheidszorg en het handelen waar het om gaat valt daarom onder de bepalingen van de Wgbh/cz.

4.4
Om een beroep te kunnen doen op de bescherming van de Wgbh/cz dient sprake te zijn van een handicap of chronische ziekte in de zin van deze wet. Verzoeker heeft in het verleden psychische klachten gehad die kunnen worden aangemerkt als een chronische ziekte in de zin van de Wgbh/cz. De wet is ook van toepassing als een persoon van een vermeende handicap of chronische ziekte is hersteld (zie bijvoorbeeld College voor de Rechten van de Mens 26 augustus 2021, 2021-114, rechtsoverweging 6.1). Verzoeker kan zich dus beroepen op de bescherming van de Wgbh/cz.

Beoordeling

4.5
Het College sluit zich aan bij de uitspraak van de Geschillencommissie Ziekenhuizen voor zover het gaat om de beoordeling van de medische behandeling. De commissie oordeelt dat verweerster toerekenbaar is tekortgeschoten in de behandelrelatie met verzoeker. Daarnaast is de bejegening door verweerster jegens verzoeker niet correct geweest volgens de commissie, door onder andere het voor gek verklaren van iemand met een psychiatrische voorgeschiedenis.

4.6
Op grond van de uitspraak van de commissie staat vast dat het lichaamsvreemde voorwerp heeft bijgedragen aan de pijnklachten die verzoeker jarenlang heeft ervaren. Volgens de geschillencommissie zou verzoeker naar alle waarschijnlijkheid minder en korter last hebben gehad van pijnklachten bij een juiste behandeling. Het College constateert op grond hiervan dat de medische behandeling onjuist en onzorgvuldig is geweest en onderzoekt hierna of hiermee ook verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte is gemaakt.

4.7
Het staat vast dat verweerster tijdens de behandeling van verzoeker in de periode van 2013 tot 2017 heeft aangestuurd op GGZ-psychiatrische hulp of hulp van een maatschappelijk werker, in plaats van de lichamelijke pijnklachten nader medisch te onderzoeken. Tevens is als onbetwist komen vast te staan dat deze keuze in medische aanpak verband houdt met de medische voorgeschiedenis van verzoeker. Verweerster heeft immers de stelling van verzoeker dat zijn pijn niet serieus is genomen omdat op bijna elke pagina in zijn medisch dossier zijn psychiatrische voorgeschiedenis staat vermeld, niet betwist. Het College concludeert dat verweerster andere medische keuzes heeft gemaakt dan gebruikelijk, enkel en alleen vanwege het feit dat verzoeker een psychiatrische voorgeschiedenis heeft en zonder een medische noodzaak aan te voeren voor die andere benadering en keuzes. Het College oordeelt daarom dat verweerster jegens verzoeker verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte bij het verlenen van medische zorg.

Onderscheid bij de bejegening?

Standpunt verzoeker

5.1
Verzoeker stelt dat hij discriminatoir is bejegend op grond van zijn psychiatrische voorgeschiedenis door de opmerkingen die zijn gemaakt door het personeel van verweerster.

Standpunt verweerster

5.2
Verweerster ontkent noch bevestigt dat sprake is geweest van discriminatoire bejegening. Verweerster geeft aan dat zij geen onderzoek heeft gedaan naar de klachten van verzoeker over de bejegening en dat dit niet goed is aangepakt.

Juridisch kader

5.3
Het verbod om onderscheid te maken omvat ook de plicht om zich te onthouden van discriminatoire bejegening. Om discriminatoire bejegening aan te nemen moet sprake zijn van een zodanige bejegening of situatie dat verzoeker vanwege zijn handicap of chronische ziekte als minderwaardig is weggezet of anderszins in een negatief daglicht is geplaatst. Daarbij zijn onder meer de aard van de uitingen en de toonzetting van belang.

Beoordeling

5.4
Volgens verzoeker zijn er heel veel opmerkingen van discriminatoire aard gemaakt, waaruit blijkt dat zijn pijn en angst niet serieus worden genomen door het personeel van verweerster. Zo heeft volgens verzoeker de behandelend chirurg op 20 februari 2014 gezegd dat zijn onhoudbare pijn voortkomt uit het psychiatrisch verleden van verzoeker en dat “normale mensen dit niet kunnen begrijpen”. Diezelfde chirurg heeft volgens verzoeker na de kijkoperatie in 2017 gezegd dat hij het lichaamsvreemde voorwerp zelf anaal zou hebben ingebracht. De stelling van verzoeker wordt onderbouwd door de getuigenverklaring van een familielid van verzoeker, waarin wordt bevestigd dat de voornoemde uitspraak is gedaan door de chirurg. Verweerster betwist niet dat de uitspraken zijn gedaan, maar heeft ter zitting wel aangegeven dat het nu lastig is om nog vast te stellen wat er precies wel en niet is gezegd. Het College stelt vast dat de opmerking is gemaakt, omdat de stelling van verzoeker wordt onderbouwd door een getuigenverklaring en niet uitdrukkelijk wordt betwist door verweerster.

5.5
Het College stelt vast dat verzoeker al vanaf 2017 zich met meerdere klachten, die verder gaan dan alleen klachten over de medische zorg, tot verweerster heeft gewend. Het College is van oordeel dat de opmerkingen vanuit het personeel van verweerster na de operatie duidelijk verband houden met de psychiatrische voorgeschiedenis van verzoeker. De opmerking over het medisch voorwerp van de behandelend chirurg gaat naar het oordeel van het College zodanig de perken van een goede arts-patiënt relatie te buiten, dat het niet anders kan dan dat verzoeker door zijn medische voorgeschiedenis als minderwaardig wordt weggezet en in een negatief daglicht is geplaatst. De uitlating suggereert immers dat verzoeker zichzelf de jarenlange pijn heeft aangedaan, en dat dit door zijn psychiatrische voorgeschiedenis komt. Gebleken is echter dat daarvan geen sprake is. Het College oordeelt dan ook dat verweerster met deze opmerking jegens verzoeker verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte.

Onzorgvuldige klachtbehandeling?

Standpunt verzoeker

6.1
Verzoeker stelt dat verweerster zijn discriminatieklacht onzorgvuldig heeft behandeld. De klachtenprocedure heeft in het algemeen jarenlang heeft geduurd. Hij heeft nooit een reactie ontvangen van verweerster op de uitgebreide toelichting van 31 mei 2020 over de bejegeningsklacht.

Standpunt verweerster

6.2
Verweerster vraagt zich af of het College bevoegd is om te oordelen of sprake is van verboden onderscheid bij de klachtafhandeling. Klagers kunnen zich volgens verweerster wenden tot de organisaties zoals genoemd in de klachtenregeling van verweerster, of tot de Geschillencommissie Ziekenhuizen. Verweerster betwist daarnaast dat zij de klacht van verzoeker onzorgvuldig heeft behandeld.

Bevoegdheid

6.3
Het College zal eerst ingaan op de vraag of de klachtafhandeling binnen het bereik van de Wgbh/cz valt. Het verbod om onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte te maken, houdt niet alleen in dat een zorgaanbieder zich moet onthouden van het maken van onderscheid, maar ook dat deze maatregelen moet nemen ter naleving van de Wgbh/cz zoals dit voortvloeit uit artikel 5b, eerste lid, sub c, Wgbh/cz. Onder deze maatregelen wordt ook verstaan dat een klacht over discriminatie zorgvuldig wordt behandeld.

6.4
Er is sprake van een discriminatieklacht als de klager vermeldt dat een bepaalde gedraging onderscheid oplevert en er wordt gevraagd om daar onderzoek naar te verrichten (dit volgt uit de vaste oordelenlijn van het College, zie bijvoorbeeld College voor de Rechten van de Mens 17 mei 2023, 2023-57). Verzoeker geeft in zijn brief van 12 maart 2020 en de nadere toelichting van 31 mei 2020 aan dat de stigmatisering rondom patiënten met een psychiatrische voorgeschiedenis onderscheid oplevert. Het College leidt uit de brief van 12 maart 2020 af dat verzoeker aan verweerder vraagt om te onderzoeken of zijn medische voorgeschiedenis een rol heeft gespeeld bij de late ontdekking van het lichaamsvreemde voorwerp in zijn lichaam. Hiermee stelt het College vast dat de brief kan worden aangemerkt als een discriminatieklacht in de zin van de gelijkebehandelingswetgeving.

Daarnaast vraagt hij in de brief of het mogelijk was om eerder te achterhalen dat er een lichaamsvreemd voorwerp in zijn lichaam zat. Hiermee voldoet verzoeker aan het vereiste om verweerster te vragen onderzoek te verrichten. Het College stelt op grond van het voorgaande vast dat de brief van 12 maart 2020 kan worden aangemerkt als discriminatieklacht in de zin van de gelijkebehandelingswetgeving en concludeert dat het College daarom bevoegd is te oordelen op grond van artikel 10, eerste lid, Wet College voor de Rechten van de Mens, in samenhang met artikel 12 Wgbh/cz.

Beoordeling

6.5
Het College concludeert dat uit de discriminatieklacht van verzoeker duidelijk blijkt dat een reactie werd verwacht vanuit verweerster, aangezien verzoeker vraagt om een onderzoek en benadrukt dat zijn klacht dient ter verbetering van de kwaliteit van de zorgverlening door verweerster. Bij een zorgvuldige klachtbehandeling gaat het erom dat een klager wordt gehoord en dat naar het handelen of het beleid wordt gekeken dat aanleiding gaf tot de klacht (zie ook College voor de Rechten van de Mens 15 maart 2022, 2022-23). Doordat verweerster geen onderzoek heeft gedaan en/of maatregelen heeft getroffen ten aanzien van de klacht is aan deze verplichting niet voldaan. Het College oordeelt daarom dat verweerster de klacht niet zorgvuldig heeft behandeld.

Oordeel

Stichting Zuyderland Medisch Centrum heeft verboden onderscheid gemaakt jegens [ ... ] op grond van handicap of chronische ziekte. https://oordelen.mensenrechten.nl/oordeel/2024-19