Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 101224 ook SVI verzekeraar kan niet op erkenning van aansprakelijkheid (dekking) terugkomen

GHARL 101224 desk. bericht in SVI zaak; Hof benoemt neuroloog met IWMD- en neuropsycholoog met Tromp/Elemans vraagstelling

- ook SVI verzekeraar kan niet op erkenning van aansprakelijkheid (dekking) terugkomen

in vervolg op:
RBNNE 200624 voorlopig desk. onderzoek i.s.m. goede procesorde; onvoldoende medische informatie voorhanden

 

2De kern van de zaak
2.1 Het gaat in deze zaak om de vraag of het verzoek van [appellant] toewijsbaar is om een voorlopig deskundigenbericht door een neurochirurg en een neuropsycholoog te bevelen.
2.2 De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat het volgens de rechtbank prematuur is en daarmee in strijd met de goede procesorde. [appellant] is het niet met deze beslissing heeft en heeft verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en om het verzoek alsnog toe te wijzen.
2.3 Het hof vindt het verzoek, anders dan de rechtbank, wel toewijsbaar. Het zal de beschikking van de rechtbank dan ook vernietigen, het verzoek alsnog toewijzen en een neuroloog en een neuropsycholoog benoemen. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.
3. De relevante feiten
3.1 [appellant] , geboren [in] 1959, was internationaal vrachtwagenchauffeur. Hij is op 25 oktober 2018 betrokken geweest bij een kettingbotsing in Beveren (België). Daarbij is zijn vrachtwagen in een file van achteren aangereden door een andere vrachtwagen, die op zijn beurt ook door een vrachtwagen is aangereden. De laatste vrachtwagen heeft niet tijdig geremd.

3.2

[appellant] reed ten tijde van het ongeval in een vrachtwagen van zijn werkgever. Zijn werkgever heeft bij TVM voor deze vrachtwagen een zogenaamde vrachtautopakketpolis
afgesloten met onder meer een SVI-dekking. De SVI-dekking ziet op een schadeverzekering voor inzittenden en is geen aansprakelijkheidsverzekering. In de polisvoorwaarden staat onder meer:
‘Uitleg van gebruikte begrippen
(…)
- U/verzekeringnemer: degene die de verzekeringsovereenkomst met ons heeft afgesloten.
- Verzekerde: de verzekeringnemer, de eigenaar, bezitter en houder van de vrachtauto. En de personen die met uw toestemming de vrachtauto besturen of erin meerijden.
(…)
6.1 wat verwachten wij van u?
Wij verwachten dat u:
(…)
- alle informatie doorgeeft die voor de afhandeling van de schade van belang kan zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval als een ander aansprakelijk is voor de schade;
- meewerkt om de schade snel en goed te kunnen afhandelen.
(…)
11. Is de schade ook verzekerd onder een andere verzekering?
(…)
Wij betalen een schade niet als deze schade op basis van een regeling, wet of een andere verzekering al wordt betaald of als de schade betaald zou worden als deze verzekering niet bij ons zou hebben bestaan.’
Over de SVI-dekking wordt in artikel 24 vermeld dat de inzittenden van de vrachtauto die schade lijden als gevolg van een verkeersongeval verzekerd zijn voor schade door letsel of overlijden en dat de vergoeding bepaald wordt op basis van ‘de betreffende artikelen in het Burgerlijk Wetboek.’ Onder het kopje ‘Bijzonderheden’ bij dit artikel staat dat als de schade ook verzekerd is onder de WA dekking van de vrachtauto die dekking voorgaat.
In artikel 14.5 ‘Wie stelt de schade vast?’ is onder meer bepaald:
‘- Voor het vaststellen van uw schade kunnen wij een expert inschakelen. De kosten hiervan zijn voor onze rekening.
- Als u het niet eens bent met de schadevaststelling van de expert dan mag u zelf ook een expert inschakelen. De kosten hiervan moet u eerst zelf betalen.
(…)
- Als de twee experts het niet eens kunnen worden, benoemen ze samen een derde expert. Die stelt de omvang van de schade voor u en ons bindend vast. De kosten van deze derde expert delen u en wij samen.’

3.3

[appellant] heeft TVM op basis van de SVI aangesproken tot vergoeding van de door hem geleden schade. TVM heeft de claim in behandeling genomen en heeft ook voorschotten aan [appellant] uitgekeerd.

3.4

[appellant] heeft als gevolg van het hem overkomen ongeval letselschade opgelopen. Hij heeft aangegeven, dat het daarbij gaat om nek- en rugklachten, hoofdpijn, pijn ter hoogte van beide benen, misselijkheid, diarree en geheugenklachten.

3.5

[appellant] is per 26 oktober 2018 uitgevallen voor zijn werk en heeft daarna niet meer deelgenomen aan het arbeidsproces.

3.6

Bedrijfsarts [naam1] heeft in een brief van 11 juni 2019 aangegeven dat rekening moet worden gehouden met een hersteltermijn van minimaal zes maanden, mogelijk langer. Verder heeft hij onder meer aangegeven:

"(…) I.v.m. de zeer intensieve behandelingen die werknemer nog zal moeten ondergaan in combinatie met het feit dat zijn beperkingen voor arbeid door schuld van derden is veroorzaakt, geraakt betrokkenen in toenemende mate in financiële problemen door de forse terugval in inkomen. (…)".

3.7

De door TVM ingeschakelde arbeidsdeskundige/herstelregisseur, [naam2] , heeft op 6 februari 2020 een intakerapportage en re-integratieadvies uitgebracht. In dat verband heeft hij onder meer opgemerkt:

‘(…) Alles overziend kom ik daarmee tot de conclusie dat mijn interventie voor nu zeer beperkt lijkt, anders dan de vinger aan de pols houden met betrekking tot de activiteiten binnen de Wet verbetering poortwachter. En waar nodig adviseren en of interveniëren.

Een gericht plan van aanpak kan ik op dit moment dan ook niet opstellen omdat ondergetekende van mening is dat er eenvoudig weg een te grote afstand is tot de arbeidsmarkt en het maar de vraag is of betrokkene aan het eind van de wachttijd arbeidsmogelijkheden heeft. (…)’.

3.8

De door TVM ingeschakelde medisch adviseur, [naam3] (hierna: [naam3] ), heeft in een brief van 4 maart 2020 TVM, na bestudering van het dossier van [appellant] , onder meer het volgende geschreven:

‘(…) bespreking

De heer [naam4] van TVM Verzekeringen beschrijft in zijn mailbericht van 1.02.2020 deze casus waarbij betrokkene - werkzaam als vrachtwagenchauffeur - een ongeval doormaakte op 25.10.2018. Nadien is hij uitgevallen voor zijn werk, aanvankelijk uitsluitend in verband met rugklachten, maar latere berichten gaven een scala van klachten aan.

Wat ik node mis in het dossier is de eerste beoordeling door de huisarts en het beloop nadien, adviezen, medicatie, doorverwijzing naar neuroloog en het uiteindelijk inschakelen van de neurochirurg. Het thans voorliggende medisch dossier begint eigenlijk bij de eerste beoordeling van de neurochirurg die spreekt over een hernia op het niveau L4-5.

De centrale vraag in dit dossier is dan ook of de hernia moet worden toegerekend aan het ons regarderende ongeval.

Daarnaast wordt geklaagd over nek- en schouderklachten, geheugenproblematiek en klachten van de linkerenkel, etc. en voorts stelt betrokkene dat hij bewusteloos is geweest; dit laatste is ook niet medisch gedocumenteerd.’

3.9

[naam3] heeft in zijn rapportage van 18 januari 2021 herhaald, dat in het advies van

4 maart 2020 om aanvullende informatie is gevraagd om de causaliteit tussen de medische problematiek en het ongeval te kunnen beoordelen, omdat de medische informatie op dat moment nog niet voldoende was. [naam3] vermeldt dat niet alle informatie, waar om is verzocht, is verkregen en geeft daarnaast een opsomming van stukken die nog ontbreken.

[naam3] heeft onder verwijzing naar diverse medische standaarden aangegeven, dat het zijn plicht is de door hem genoemde informatie te verzamelen. Op pagina 7 van het advies is aangegeven welke discrepanties [naam3] in het dossier ziet.

3.10

TVM heeft in een brief van 9 september 2021, gericht aan de voormalig belangbehartiger van [appellant] , onder meer bericht;

‘(…) Ter voorkoming van alle misverstanden; tussen erkenning van een causaal verband tussen klachten en ongeval is op dit moment geen sprake hetgeen tevens geldt voor de doorlopende arbeidsongeschiktheid.

(…)

Mijn medisch adviseur vraagt om volstrekt legitieme redenen om aanvullende informatie.

(…)

Ik zal de onderhandelingen formeel afbreken en de verjaring aanzeggen indien op 30 november 2021:

1. De door de medisch adviseur verzochte informatie;

2. Dan wel een advies van uw eigen medisch adviseur is ontvangen.

(…)’.

3.11

De door [appellant] ingeschakelde medisch adviseur, [naam5] (hierna: [naam5] ) heeft op 10 maart 2022 een medisch advies uitgebracht. Daarin heeft hij onder meer opgemerkt:

‘(…) Het is jammer dat ik geen medisch advies heb gezien van TVM, daar ik benieuwd ben hoe de betreffende arts überhaupt heeft kunnen oordelen dat er geen enkele medische causale relatie zou kunnen bestaan tussen de door betrokkene genoemde gezondheidsklachten en verschijnselen en het hem overkomen ongeval op 25-1-2018. (…)’.

In zijn advies constateert [naam5] op verschillende plaatsen dat (nadere) medische informatie ontbreekt. Hij adviseert een bekwaam neurochirurg - in dit verband wordt [naam6] genoemd - in te schakelen om deze zaak te beoordelen.

3.12

[naam5] heeft op 5 mei 2022 op verzoek van [appellant] een nader medisch advies uitgebracht in verband met de beoordeling en inrichting van een voorlopig deskundigenbericht, met betrekking tot de aanvullende stukken en de cognitieve klachten van [appellant] . Er is onder meer opgemerkt:

‘(…) Met betrekking tot de medische inzichten ter beoordeling en inrichting van een voorlopig deskundigenbericht adviseer ik u te overwegen om een neuropsychologisch onderzoek (NPO) mee te nemen.

Het NPO zou kunnen worden uitgevoerd door een klinisch neuropsycholoog. (…)’.

[naam5] noemt als mogelijke deskundigen [naam7] of mevrouw [naam8] . Daarnaast heeft hij vragen geformuleerd om aan de (klinisch neuro) psycholoog te stellen.

3.13

In een medisch advies van 9 juni 2022 is door [naam3] onder meer geschreven dat er nadere aanvullende informatie is ontvangen, maar dat onder meer de decursus van de huisarts vanaf de datum van het ongeval tot heden - teneinde het beloop te kunnen beoordelen - ontbreekt. Verder heeft hij aangegeven:

‘Mijn laatste advies in dit dossier dateert van 18-01-2021. In de bespreking van dit advies wees ik u erop dat al in maart 2020 door mij gevraagd is om aanvullende medische informatie van de huisarts, waarop wij beperkt zijn geïnformeerd, maar nog steeds ontbreekt de decursus van de huisarts vanaf datum ongeval tot op heden teneinde het beloop te kunnen beoordelen.

Voorts verzocht ik om verslaglegging van neuroloog [naam9] van het ziekenhuis Terneuzen,

fysiotherapeut [naam10] te [plaats1] en het neuropsychologisch onderzoek wat zou zijn

vervaardigd, maar tot op heden mocht ik deze niet ontvangen. (…)
Kort samengevat kan ik akkoord gaan met een expertise door een neurochirurg, waarbij ik denk aan collega [naam11] van het OLVG te Amsterdam.

(…)

De medisch adviseur wijst op een langdurig traject wat ondertussen gaande is, maar ik zou daarbij willen wijzen op het tekort schieten van het voorzien van de nodige medische informatie, zoals ook door de medisch adviseur wordt gevraagd. Pas als wij voldoende volledig zijn geïnformeerd, kunnen de trajecten van de expertises worden gestart.’

3.14

Op 17 april 2023 is door de heer [naam12] (hierna: [naam12] ) aangegeven dat hij het dossier van [appellant] van zijn collega [naam3] heeft overgenomen. [naam12] heeft TVM onder meer geschreven:

‘Ik heb zelf het uitgebreide dossier en alle medische informatie

doorgenomen en moet net als mijn collega [naam3] , en ook de medisch adviseur van de belangenbehartiger, collega [naam5] , vaststellen dat het medisch dossier nog steeds niet op orde is en dat er veel medische informatie ontbreekt. (…)
Een voorwaarde voor het uitvoeren van een medische expertise is dat de medische documentatie compleet is en dit is nog steeds niet het geval. Indien de medisch documentatie niet compleet is kan de expert zich geen goed beeld vormen van de ongevalsgevolgen en de situatie van vóór het ongeval. Er zijn aanwijzingen dat reeds voor het ongeval er sprake was van psychische en cognitieve klachten bij betrokkene. Daarom denk ik, net als mijn collega [naam5] , dat een aanvullend neuropsychologisch onderzoek ook geïndiceerd is. Ik stel voor dat de neurochirurg die de expertise uitvoert, ook een neuropsycholoog uitzoekt voor een neuropsychologisch onderzoek, aangezien het neuropsychologisch onderzoek een deel zal gaan vormen van de neurologische expertise. (…) De neuroloog zal het neuropsychologisch onderzoek gebruiken, ter complementering van zijn neurologisch expertise. De neurochirurg zal uiteindelijk het percentage blijvende invaliditeit moeten vaststellen, mede afhankelijk van de uitslag van het neuropsychologisch onderzoek. Ik stel voor de IWMD-vraagstelling voor de expertises te gebruiken.

Aanvullend aan de IWMD-vraagstelling zou ik als extra vraag aan de neurochirurg en de neuropsycholoog willen voorleggen om het neuropsychologisch onderzoek te vergelijken met het neuropsychologisch onderzoek dat verricht is vóór het ongeval.’

3.15

De letselschaderegelaar van TVM, de heer [naam4] , heeft de gemachtigde van [appellant] in een e-mailbericht van 2 mei 2023 onder meer geschreven:

‘(…) Zoals bij u bekend betwist TVM de causaliteit op dit moment niet maar beschikt over onvoldoende informatie om één en ander te beoordelen. TVM [heeft – toevoeging hof] herhaaldelijk gewezen op het feit dat het medisch dossier onvolledig was waardoor de causaliteit tussen o.a. klachten en ongeval en ongeval en de doorlopende arbeidsongeschiktheidsverzekering niet beoordeeld kon worden.(…)’.

3.16

[naam5] heeft op 12 mei 2023 naar aanleiding van het verweer van TVM een nader advies uitgebracht, waarbij - kort gezegd - is ingegaan op de volgende vraag: ‘Bent u van mening dat de overgelegde medische informatie voldoende is om een oordeel uit te spreken over het causaal verband tussen het [appellant] overkomen ongeval en zijn klachten en verschijnselen’. [naam5] heeft in dat verband onder meer aangegeven:

‘(…) Dat ik aangeef dat ik informatie mis, niet betekent dat die informatie nodig is om het causaal verband te duiden tussen de klachten en de verschijnselen en het overkomen incident en ook niet dat het vanuit medicolegale redenen een vereiste is om zonder die informatie niet aan te mogen nemen dat er in de hypothetische situatie zonder ongeval geen beperkingen naar de toekomst toe aangenomen kunnen worden.

(…)

Ik heb echter op basis van de vele medische informatie die al in het dossier zit, evenals over de voorgeschiedenis, geen concrete aanwijzing gelezen dat in de hypothetische situatie zonder ongeval - direct aansluitend aan 25-10-2018 - (dezelfde) uitval c.q. schade zou zijn ontstaan zoals die nu het geval is met ongeval. (…)’.

4
4. De beoordeling van het verzoek

Juridisch kader
4.1 Anders dan een deskundigenbericht dat door de rechter in een lopende procedure wordt gelast (art. 194 Rv), is een voorlopig deskundigenbericht bedoeld om bewijs te vergaren en veilig te stellen ten behoeve van een partij die een procedure overweegt of al is begonnen. Een voorlopig deskundigenonderzoek kan er dus toe dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en om zo beter te kunnen beoordelen of het verstandig is de procedure te beginnen of voort te zetten.
Aan de rechter die moet oordelen over het verzoek een dergelijk onderzoek te gelasten, komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij dient het onderzoek in beginsel te gelasten, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden.2 In die situatie kan het verzoek alleen worden afgewezen wanneer sprake is van misbruik van recht, strijd met de goede procesorde, strijd met een ander zwaarwichtig belang of vanwege onvoldoende belang.

4.2

Het hof zal het verzoek van [appellant] beoordeling aan de hand van het hiervoor gegeven kader. Het zal eerst vast stellen of het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en of het feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Als dat het geval is, is het verzoek in beginsel toewijsbaar en komt de vraag aan de orde of zich een van de vermelde uitzonderingen voordoet.


Het verzoek is in beginsel toewijsbaar

4.3

Tussen partijen staat niet ter discussie dat [appellant] betrokken is bij een ongeluk met de door hem bestuurde vrachtauto en dat zijn werkgever bij TVM een WAM-verzekering met een SVI-dekking heeft afgesloten. In de procedure bij het hof stelt TVM voor het eerst dat er geen dekking is op de SVI-polis. Zij beroept zich daartoe op artikel 11 van de polisvoorwaarden en stelt dat [appellant] de (verzekeraar van) de veroorzaker van het ongeval kan aanspreken. Om die reden heeft [appellant] volgens TVM geen belang bij het gevraagde voorlopig deskundigenbericht. Het hof begrijpt dit betoog zo dat TVM bestrijdt dat het verzoek ter zake dienend is. Als de schade van [appellant] niet onder de dekking valt is, in de verhouding tussen [appellant] en TVM immers niet relevant of [appellant] schade heeft geleden door het ongeval.

4.4

Het hof stelt voorop dat TVM de claim van [appellant] al in 2018 in behandeling heeft genomen en hem ook voorschotten heeft uitgekeerd. Gesteld noch gebleken is dat TVM bij het in behandeling nemen van de claim zich het recht heft voorbehouden een beroep te doen op artikel 11 van de polisvoorwaarden. Door (zonder het maken van een voorbehoud) de claim van [appellant] in behandeling te nemen, jarenlang in behandeling te houden en door voorschotten uit te keren heeft TVM erkend dat zij op grond van de SVI gehouden is de schade van [appellant] te vergoeden.

4.5

Het staat een aansprakelijkheidsverzekeraar in beginsel niet vrij om terug te komen van een jegens een derde gedane erkenning dat zijn verzekerde jegens die derde aansprakelijk is3. Deze regel geldt ook in de verhouding van een SVI-verzekeraar tot een inzittende die een beroep doet op deze verzekering. In dit verband is van belang dat De Gedragscode Behandeling Letselschade (2012) ook van toepassing is op de afhandeling van letselschadeclaims onder een SVI. TVM is gebonden aan de GBL. Op grond van gedragsregel 4 van de GBL (zie de toelichting onder d) kan een verzekeraar de erkenning van aansprakelijkheid in beginsel niet meer in het nadeel van de benadeelde wijzigen, omdat de benadeelde erop moet kunnen vertrouwen dat de verzekeraar als professionele partij zorgvuldig met aansprakelijkheidsvraagstukken omgaat. TVM heeft niet toegelicht waarom zij in dit geval op haar erkenning mag terugkomen. Het hof volgt TVM dan ook niet in het betoog dat zij niet verplicht is om de schade van [appellant] onder de polis te vergoeden.

4.5

Om te kunnen vaststellen of en in hoeverre [appellant] schade heeft geleden, zullen zijn klachten in kaart moeten worden gebracht en zal moeten worden beoordeeld of en in hoeverre deze klachten in (juridisch) causaal verband staan tot het ongeval.

4.6

Wanneer een slachtoffer van een ongeval en de betrokken verzekeraar van mening verschillen over het bestaan en de aard en ernst van klachten na ongeval en over het verband tussen die klachten en het ongeval - zoals in dit geval - is het gebruikelijk om een of meer deskundigen te benoemen om daarnaar onderzoek te doen en daarover aan partijen te rapporteren.

4.7

Het verzoek van [appellant] houdt in dat twee deskundigen, een neurochirurg en een neuropsycholoog, benoemd worden om zijn klachten in kaart te brengen en onderzoek te doen naar het causaal verband tussen klachten en ongeval. Gelet op de door [appellant] gerapporteerde klachten en wat bekend is over zijn medische voorgeschiedenis is een onderzoek door een neurochirurg en een neuropsycholoog op zich ter zake doend. Het daartoe strekkende verzoek van [appellant] is ook voldoende concreet en betreft feiten die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden.

4.8

De conclusie is dan ook dat het verzoek in beginsel toewijsbaar is. Daarbij tekent het hof aan dat dit niet betekent dat de door [appellant] geformuleerde vragen voor de deskundigen ook ter zake doend zijn. Maar dat neemt niet weg dat het onderwerp van het onderzoek wel relevant is. Op die vragen komt het hof hierna nog terug.

De uitzonderingen doen zich niet (meer) voor
4.9 De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek niet toewijsbaar is omdat sprake is van misbruik van recht. Volgens de rechtbank bestaat het misbruik van recht erin dat het verzoek prematuur is ingediend. Omdat [appellant] - ook in strijd met de op hem rustende verplichting op grond van de polisvoorwaarden - nog niet alle relevante medische informatie aan (de medisch adviseur van) TVM heeft verstrekt, kan niet met voldoende zekerheid worden aangenomen dat het ongeval de (enige) oorzaak is van de door [appellant] gestelde klachten. Daarom kan ook niet worden aangenomen dat het door [appellant] voorgestelde onderzoek op dit moment kan bijdragen aan de vaststelling van de omvang van de schade, aldus de rechtbank.

4.10

De rechtbank heeft met deze beslissing het verweer van TVM dat het verzoek prematuur is gehonoreerd. In de procedure bij het hof heeft TVM dat verweer niet alleen gehandhaafd, maar ook uitgebreid. Zij voert nu ook aan dat dat artikel 14.5 van haar polisvoorwaarden (zie 3.2) in de weg staan aan toewijzing van het verzoek. Op grond van deze bepaling benoemt TVM eerst een expert, waarna [appellant] eventueel een eigen expert kan benoemen en indien deze experts het niet eens worden zij beiden een derde expert aanwijzen. Deze procedure is niet gevolgd. TVM heeft nog niet eens een eigen expert benoemd (en kunnen benoemen omdat de relevante medische informatie niet compleet is), zodat [appellant] geen belang heeft bij een voorlopig deskundigenbericht.

4.11

Het hof zal eerst dit laatste, nieuwe, verweer van TVM bespreken. Dat verweer faalt, omdat de regeling van artikel 14.5 van de polisvoorwaarden niet geschreven is voor de afwikkeling van letselschadeclaims, maar voor de afwikkeling van zaakschade. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de advocaat van TVM ook verklaard dat letselschade niet op de in artikel 14.5 geregelde wijze pleegt te worden afgehandeld. TVM beroept zich dan ook ten onrechte op deze bepaling.

4.12

Ten aanzien van de kwestie van de verstrekking van de medische informatie stelt het hof voorop dat het de vraag is of [appellant] gebonden is aan de verplichtingen van artikel 6 van de polisvoorwaarden. Die rusten immers op ‘u’ en met ‘u’ wordt in de polisvoorwaarden volgens de uitleg van gebruikte begrippen (aangehaald in 3.2) alleen de verzekeringnemer bedoeld, niet (ook) de benadeelde. Dat neemt niet weg dat [appellant] , als de tot uitkering gerechtigde, op grond van artikel 7:941 lid 2 BW wel verplicht is aan de verzekeraar alle informatie te verschaffen die van belang is voor de verzekeraar om zijn uitkeringsplicht te kunnen beoordelen. Maar dat betekent niet (zonder meer) dat [appellant] ook gehouden is om al zijn medische informatie te verstrekken. Het verstrekken van medische informatie vormt immers een inbreuk op het door artikel 8 EVRM, artikel 7 Handvest Grondrechten EU en artikel 10 Gw beschermde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. [appellant] is in het kader van de afwikkeling van zijn letselschadeclaim dan ook niet verplicht om meer medische informatie te verstrekken dan noodzakelijk is voor een eerlijke en voorspoedige beoordeling van zijn letselschadeclaim. Deze proportionaliteitseis is ook vastgelegd in de medische paragraaf van de GBL, waaraan TVM, zoals gezegd, gebonden is. Wat proportioneel is, is volgens de medische paragraaf afhankelijk van de looptijd van de schade en de omvang van de letselschadevordering, de aard en complexiteit van het letsel, de klachten en het klachtenverloop, de relevante medische voorgeschiedenis en de opstelling van de benadeelde.

4.13

TVM kan dus die medische informatie van [appellant] vragen die noodzakelijk is voor een eerlijke en voorspoedige beoordeling van zijn letselschadeclaim. Wanneer [appellant] die informatie wel zou kunnen verstrekken maar toch niet verstrekt, maakt hij het TVM moeilijk, zo niet onmogelijk, om een weloverwogen standpunt in te nemen over relevante onderwerpen als het bestaan en de omvang van klachten en beperkingen en het causaal verband tussen die klachten en beperkingen en het ongeval en is TVM niet in staat om de schade van [appellant] vast te stellen. Het hof is het met TVM eens dat wanneer die situatie zich voordoet het verzoek van [appellant] om een voorlopig deskundigenonderzoek te houden naar (onder meer) de aard en ernst van zijn klachten en het causaal verband tussen die klachten en het ongeval prematuur is en om die reden niet toewijsbaar is wegens misbruik van recht. Het deskundigenonderzoek kan immers mogelijk achterwege blijven wanneer [appellant] de medische informatie wel verstrekt, TVM zich, na advies van haar medisch adviseur alsnog een oordeel kan vormen over de klachten en beperkingen en het causaal verband en [appellant] zich met dit oordeel kan verenigen.

4.14

Het beroep van TVM op misbruik van recht slaagt dan ook alleen als kan worden vastgesteld dat TVM niet beschikt over de medische informatie die noodzakelijk is voor een eerlijke en voorspoedige beoordeling van de letselschadeclaim van [appellant] (1) en dat het gevolg is van nalatigheid van [appellant] (2). Het hof zal nagaan of dat het geval is.

4.15

[appellant] stelt dat hij ten gevolge van het ongeval ernstige klachten heeft opgelopen en dat hij door de beperkingen die daarvan het gevolg zijn niet meer in staat is te werken. Hij meent dan ook aanspraak te hebben op een fors schadebedrag. Volgens TVM heeft de vroegere belangenbehartiger van [appellant] aanspraak gemaakt op € 378.500,- exclusief buitengerechtelijke kosten. De wel overgelegde medische informatie bevat aanwijzingen dat [appellant] voor het ongeval rugklachten had (hij is in 2004 geopereerd aan een hernia in de lage rug) en psychische problemen, mogelijk in verband met een alcoholprobleem. De na het ongeval bestaande klachten zouden om die reden (deels) verklaard kunnen worden uit de medische voorgeschiedenis. Bovendien is volgens TVM niet volledig duidelijk wat het behandeltraject na het ongeval is geweest en wat daarbij is geconstateerd.

4.16

Onder deze omstandigheden, waarin sprake is van een langdurige looptijd van de klachten, een forse schadeclaim, (mogelijk) een relevante medische voorgeschiedenis en onduidelijkheid over het klachtenbeloop en de medische behandelingen, is het voor een eerlijke en voorspoedige behandeling van de letselschadeclaim noodzakelijk dat niet alleen medische informatie wordt verstrekt over de situatie van [appellant] na het ongeval (dus over de ondergane behandelingen), maar ook over de situatie voorafgaand aan het ongeval.

4.17

In het rapport van [naam3] van 9 juni 2022 (zie 3.13), waarbij [naam12] zich in zijn rapport van 17 april 2023 (zie 3.14) aansloot, wordt vermeld dat nog ontbreken de informatie van de huisarts vanaf datum ongeval, de verslaglegging van neuroloog [naam9] van het ziekenhuis Terneuzen, van fysiotherapeut [naam10] te [plaats1] en het neuropsychologisch onderzoek dat is verricht. In het rapport van [naam3] van 18 januari 2021 (zie 3.9) had [naam3] ook al gevraagd om (onder meer) een opinie van radioloog [naam13] te [plaats2] .

4.18

Naar het oordeel van het hof is in elk geval een deel van deze informatie relevant voor de beoordeling van het bestaan van de klachten van [appellant] en het causaal verband tussen deze klachten en het ongeval. De informatie is dan ook noodzakelijk voor een eerlijke en voorspoedige beoordeling van de letselschadeclaim van [appellant] , zodat TVM terecht heeft aangedrongen op het verstrekken van deze informatie. [appellant] heeft het grootste deel van de gevraagde informatie nu wel verstrekt. Gesteld noch gebleken is dat die informatie eerder niet voor [appellant] beschikbaar was. Om die reden gaat het hof ervan uit dat het niet eerder verstrekken van deze informatie het gevolg is van nalatigheid van [appellant] .

4.19

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het verzoek van [appellant] op grond van de toen bestaande situatie terecht heeft afgewezen wegens misbruik van recht.

4.20

Het hoger beroep is ook bedoeld om tekortkomingen in de procedure bij de rechtbank te herstellen. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] dat, uiteindelijk, gedaan door na de mondelinge behandeling wel vrijwel alle relevante en nog ontbrekende medische informatie te verstrekken. Het hof volgt TVM dan ook niet in het betoog dat nog steeds relevante informatie ontbreekt.
Volgens TVM ontbreekt allereerst informatie van de behandelend psycholoog/psychologen. Het hof stelt vast dat [appellant] bij zijn laatste akte diverse brieven en verslagen van de behandelend psychologen heeft overgelegd. TVM heeft niet aannemelijk gemaakt dat nog relevante informatie van de psychologen ontbreekt.
Volgens TVM is het overgelegde neuropsychologisch onderzoek niet compleet. Pagina 1 zou ontbreken. Deze pagina ontbreekt niet in de bij genoemde akte (overigens tweemaal) overgelegde versie van het rapport.
[appellant] heeft, ten slotte, overtuigend onderbouwd dat en waarom het voor hem niet mogelijk is om het stuk van [naam13] over te leggen.

4.21

Dat betekent dat op dit moment geen sprake is van een situatie waarin het verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht prematuur is. Van misbruik van recht is dan ook geen sprake meer. Het verzoek is dan ook alsnog toewijsbaar.4 Bij de beslissing over de proceskostenveroordeling zal het hof er rekening mee houden dat [appellant] pas in de loop van de procedure bij het hof de noodzakelijke medische informatie heeft verstrekt.

Het hof zal een neurochirurg en een neuropsycholoog benoemen
4.22 Partijen zijn het eens over de benoeming van neurochirurg [naam6] . [naam6] heeft laten weten een eventuele benoeming te willen aanvaarden. Het hof zal hem benoemen.

4.23

Partijen zijn het er ook over eens dat aan [naam6] de IWMD vraagstelling zal worden voorgelegd. Gelet daarop zal het hof hem de volgende vragen stellen: 

 

(..... volgt IWMD-vraagstelling, red. LSA LM)

 

4.24

[appellant] heeft ook verzocht om de benoeming van een neuropsycholoog. TVM kan zich daar wel in vinden, maar heeft bezwaren tegen de door [appellant] voorgedragen deskundige en tegen de door hem gesuggereerde vraagstelling.

4.25

[appellant] stelt voor de zogenaamde Tromp/Elemans-vraagstelling te hanteren. Volgens TVM is deze vraagstelling niet gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, maar slechts op een beperkt onderzoek door de twee opstellers zelf. De vraagstelling zou ook onvoldoende draagvlak hebben. TVM bepleit om de door de Werkgroep Neurologie-Neuropsychologie (hierna; de werkgroep) opgestelde vraagstelling te gebruiken. Het hof volgt haar daarin niet. In de door TVM voorgestane vraagstelling wordt aan de neuropsycholoog een oordeel gevraagd over het causaal verband tussen de bij het onderzoek aangetoonde ‘stoornissen’ en het ongeval, onder meer met de vraag:

‘Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een hersenbeschadiging als gevolg van een bepaalde (nader te omschrijven) gebeurtenis of aandoening?’
Deze vraag is problematisch omdat het juridisch causaal verband verschilt van het medisch causaal verband. Het enkele feit dat een neuropsycholoog op basis van de inzichten uit zijn vakgebied geen causale relatie aanwezig acht tussen ongeval en neuropsychologische klachten sluit niet uit dat het juridisch causaal verband wel aannemelijk is. Niet voor niets wordt in de IWMD-vraagstelling de deskundige niet gevraagd om een oordeel over het medische causaal verband, maar wordt hem gevraagd de medische situatie met en zonder ongeval in kaart te brengen (of te benaderen, voor wat betreft de situatie zonder ongeval), waarna het aan de juristen is om basis van de door de deskundige verstrekte informatie te oordelen over het causaal verband.

4.26

De Tromp/Elemans-vraagstelling is gebaseerd op de vraagstelling van de werkgroep, maar volgt de benadering van de IWMD door een onderscheid te maken tussen de situatie met en zonder ongeval. Verder is de vraagstelling uitgebreid met vragen over onder meer de afleidbaarheid, duurbelastbaarheid, prikkelgevoeligheid, gedragsverandering. Dat zijn aspecten die in de regel relevant zijn voor de beoordeling van een letselschadeclaim. Dat geldt ook voor het geschil tussen partijen, omdat onder meer ter discussie staat of sprake is van een gedragsverandering en of er een verband bestaat tussen die verandering en het ongeval. Het hof zal de te benoemen neuropsycholoog dan ook de Tromp/Elemans vraagstelling voorleggen, met dien verstande dat het de in die vraagstelling besloten suggestie voor een hulponderzoek door een ergotherapeut niet zal overnemen, dit om te voorkomen dat het onderzoek te uitgebreid wordt. Het gaat om de volgende vragen (het hof heeft de toelichting overgenomen voor zover het die relevant acht):

3Wat partijen graag willen weten en laten meten

3.1

Partijen willen graag weten of betrokkene klachten heeft op neurocognitief gebied zoals bijvoorbeeld (maar niet limitatief bedoeld) met betrekking tot:
- de helderheid van bewustzijn, zoals bedoeld in de oorspronkelijke standaard NPO-vraagstelling;

- de sociale cognitie, waaronder het herkennen en juist interpreteren van gezichts-uitdrukkingen;

- gedrag en emoties, zoals initiatiefverlies, verminderde sociale vaardigheden, agressiviteit, angst, depressiviteit, vijandig gedrag, persoonlijkheidsveranderingen, stemmingsklachten, keuzestress en leerbaarheid;

- het cognitief functioneren, zoals veranderingen in aandacht, geheugen, waarneming, taal, denken, tempo en uitvoeren van handelingen;

- het toepassen van de cognitieve functies, zoals plannen, organiseren, taakinitiatie, prioritering, timemanagement, doelgericht gedrag, flexibiliteit en metacognitie.

3.2

Zou u in de anamnese willen vragen naar specifieke taken die relevant zijn voor het dagelijks functioneren van betrokkene? Zou u daar in uw onderzoek extra aandacht aan willen besteden, waarbij betrokkene wordt blootgesteld aan meer prikkels en afleidingen? Dat kan namelijk helpen om een breder en beter beeld te krijgen van het functioneren in real life situaties en de beperkingen daarin en daarbij.

3.3

Zou u tijdens uw onderzoek specifiek willen testen op:

- een eventuele verhoogde afleidbaarheid;

- de eventuele beperkingen in de (mentale) duurbelastbaarheid;

- de eventuele verhoogde prikkelgevoeligheid door extra prikkels toe te voegen tijdens het afnemen van één of meer testen, zodat bij uw onderzoek de door betrokkene genoemde prikkelrijke situaties zoveel mogelijk worden benaderd. Zou u in uw rapport willen beschrijven hoe u welke prikkels bij welke testen hebt toegevoegd?

3.4

Wilt u ook in ieder geval twee symptoom- en prestatievaliditeitstesten afnemen? Wilt u vermelden (i) welke testen dat zijn geweest, (ii) wat de resultaten daarvan zijn en (iii) wat die resultaten betekenen voor de uitkomst van het onderzoek?

3.5

Zou u ook een heteroanamnese willen afnemen?

3.6

Wilt u in uw rapport onder andere vermelden welk onderzoek u hebt verricht, welke testen u hebt afgenomen en wat de resultaten daarvan waren?

3.7

Als er tijdens het onderzoek sprake was van factoren die van invloed waren op de
resultaten, wilt u dan vermelden:
- welke factoren dat zijn geweest;
- welke invloed die op de resultaten hebben gehad;
- hoe u dat hebt kunnen meten.

4De vragen over de situatie met ongeval

4.1

Welke neurocognitieve klachten rapporteert betrokkene bij uw onderzoek?

4.2

Worden de door betrokkene verwoorde neurocognitieve klachten (als antwoord op vraag 4.1) ook gezien bij de testen die u bij betrokkene heeft afgenomen? Zo ja, welke? Worden bij de testen ook nog andere afwijkingen gezien? Zo ja, welke?

4.3

Als de door u uitgevoerde neuropsychologische testen neurocognitieve klachten aantonen, welke beperkingen verwacht u dan dat betrokkene zal ondervinden in (i) het algemeen dagelijks functioneren en (ii) het functioneren in arbeid (of studie)?

4.4

Welke gevolgen hebben die vastgestelde neurocognitieve klachten voor de afleidbaarheid van betrokkene?

4.5

Welke gevolgen hebben die vastgestelde neurocognitieve klachten voor (i) het functioneren in duurbelasting van betrokkene en (ii) voor de recuperatiebehoefte?

4.6

Het komt voor dat mensen met traumatisch hersenletsel zich na een ongeval in sociale relaties ongepast gedragen. Ook kan het voorkomen dat de interactie met andere mensen na een ongeval niet meer goed verloopt, bijvoorbeeld doordat men niet meer goed kan communiceren of doordat men de houding en het gedrag van de ander niet goed meer kan interpreteren. Hebben de door u bij betrokkene vastgestelde neurocognitieve klachten gevolgen voor de sociale cognitie? Zo ja, welke en op basis van welke informatie baseert u dat dan?

4.7

Wilt u ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige toelichten waaraan naar uw deskundig oordeel het werk (of de studie) moet voldoen c.q. waarmee op grond van uw onderzoeksbevindingen rekening moet worden gehouden? Hebt u anderszins adviezen ten aanzien van arbeid, studie of vrijetijdsbesteding? Zo ja, wat is uw advies?

5 De vragen over de fictieve situatie zonder ongeval
Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen met zekerheid te beant-woorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden.
5.1 Bestonden bij betrokkene voor het ongeval reeds neurocognitieve klachten op uw vakgebied die de betrokkene thans nog steeds heeft?

5.2

Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen voor het ongeval uit deze neurocognitieve klachten voortvloeiden en thans nog steeds uit die klachten voortvloeien?

5.3

Zijn er daarnaast op uw vakgebied neurocognitieve klachten die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan als het ongeval de betrokkene niet was overkomen?

5.4

Zo ja (dus zonder ongeval ook neurocognitieve klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten dan hadden kunnen ontstaan?

5.5

Kunt u aangeven welke beperkingen uit die neurocognitieve klachten dan zouden zijn voortgevloeid?

5.6

Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde, niet ongevalsgerelateerde neurocognitieve klachten?

5.7

Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u dan nog?

5.8

Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?

5.9

Kunt u aangeven welke gevolgen die verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in de vragen van rubriek 4)?

6De vragen over de huidige situatie
6.1 Is naar uw deskundig oordeel sprake van een stabiele situatie? Of anders geformuleerd: acht u de huidige toestand van de betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van de ongevalsgerelateerde neurocognitieve klachten mogelijk is of verwacht u in de toekomst nog belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?

6.2

Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u dan nog?

6.3

Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?

6.4

Kunt u aangeven welke gevolgen die verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in categorie 4)?

6.5

In verband met eventuele mogelijke en wenselijke behandelingen zijn partijen geïnteresseerd in uw prognose. Hebt u in dat kader eventueel nog suggesties voor één of meer behandelingen? Zo ja, welke en door wie / bij welke discipline?

7De vragen naar de consistentie

7.1

Is naar uw deskundig oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de betrokkene zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?

7.2

Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van betrokkene op de door u geconstateerde inconsequenties en welke conclusies u daaruit trekt?

8De slotvraag

8.1

Hebt u naar aanleiding van uw onderzoek - of anderszins - nog opmerkingen waarvan u meent dat die voor partijen nog van belang zouden kunnen zijn?

4.27

Het hof ziet in wat partijen hebben aangevoerd over de persoon van de deskundige reden om niet een van de door hen voorgedragen neuropsychologen te benoemen. Het hof zal [naam14] van Praktijk Neuropsychologie [naam15] in [plaats3] benoemen. Zij heeft verklaard dat zij vrij staat tegenover partijen en bereid is een eventuele benoeming tot deskundige te aanvaarden.

4.28

Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de regeling in de polisvoorwaarden over de benoeming van schade-experts niet van toepassing is. Dat betekent dat, anders dan TVM bepleit, het hof TVM zal belasten met het voorschot op de kosten van de deskundigen, omdat deze kosten gemaakt moeten worden om de schade van [appellant] te kunnen vaststellen. Het voorschot bedraagt voor [naam6] € 4.000,- (uitgaande van 10 uren à € 285,- voor [naam6] en 4 uren à € 95,- voor een door hem in te schakelen medisch secretaresse, te vermeerderen met btw) en € 6.050,- (een vast bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met btw) voor [naam14] . Indien partijen het niet eens zijn met de hoogte van het voorschot kunnen zij hun bezwaren daartegen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking schriftelijk aan het hof doen toekomen, waarna de te benoemen raadsheer-commissaris op deze bezwaren zal beslissen.

Conclusies

4.29

Het verzoek is alsnog toewijsbaar. [appellant] is daarmee in het gelijk gesteld. Omdat zijn verzoek ten tijde van de procedure bij de rechtbank nog niet toewijsbaar was en hij pas in de loop van de procedure bij het hof de voorwaarden heeft gecreëerd waardoor het verzoek alsnog toewijsbaar is, zal het hof de kosten van de procedure bij de rechtbank en het hof compenseren. ECLI:NL:GHARL:2024:7611

1ECLI:NL:RBNNE:2023:5596

2HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8610, HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:482, rov. 3.3.2 en HR 22 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:272.

3HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8270.

4In zoverre slagen de grieven 1 tot en met 4 en kan afzonderlijke bespreking achterwege blijven.