Overslaan en naar de inhoud gaan

Kifid 221124 SVI, niet aangetoond dat sprake is van BGK zoals bedoeld in art. 7:959 lid 1

Kifid 221124 SVI, niet aangetoond dat sprake is van BGK zoals bedoeld in art. 7:959 lid 1

2. Het geschil 


Wat is er gebeurd? 

2.1 Op 27 september 2023 is de consument als bestuurder van een auto betrokken geraakt bij  een aanrijding met een andere auto. Hij heeft hierdoor letsel- en autoschade opgelopen.  Ten tijde van de aanrijding had de consument een inzittendenverzekering (hierna: de  verzekering) bij de verzekeraar. De bestuurder van de andere auto die bij de aanrijding  betrokken was, had een WAM-verzekering bij Nationale Nederlanden. 

2.2 Na de aanrijding heeft de consument zich gewend tot mr. drs. B. Koendjbiharie van JurFin  Juridisch Advies, Incasso & Financiën (hierna: de vertegenwoordiger). In de overeenkomst  van opdracht tussen de consument en de vertegenwoordiger (hierna: de  opdrachtovereenkomst) staat – voor zover relevant – het volgende: 

“(…) 

4. Opdrachtgever verplicht zich alle eventuele declaraties van opdrachtnemer te voldoen,  ook in het geval Achmea of Nationale Nederlanden weigerachtig blijft deze te voldoen. De  buitengerechtelijke kosten (BGK) voor de letselschade zullen na afronding van de  opdracht middels een factuur voldaan moeten worden door opdrachtgever, ook in het  geval dat Achmea om wat voor reden dan ook deze kosten niet wenst te vergoeden. 

(…)” 

2.3 Op 22 december 2023 heeft de vertegenwoordiger een voorlopige schadestaat aan de  verzekeraar verstrekt ten behoeve van de letselschadeclaim onder de verzekering. De  verzekeraar heeft vervolgens een totaalbedrag van € 3.100,- uitgekeerd aan de consument.  Daarna heeft de verzekeraar van de consument een factuur van de gemaakte kosten van de  vertegenwoordiger ontvangen met het verzoek over te gaan tot vergoeding hiervan. Naar  aanleiding van deze factuur heeft de verzekeraar op 26 januari 2024 aan de  vertegenwoordiger verzocht om bewijs van onder andere de door hem gevolgde  opleidingen en werkervaring. De vertegenwoordiger heeft dit op 18 april 2024 verstrekt met  een aangepaste factuur voor de buitengerechtelijke kosten. Daarna heeft de verzekeraar  niet meer gereageerd. Op 13 juni 2024 heeft de vertegenwoordiger namens de consument  bij de verzekeraar een klacht ingediend over het niet vergoeden van de buitengerechtelijke  kosten. Bij brief van 21 juni 2024 heeft de verzekeraar excuses aangeboden omdat zij nog  niet had gereageerd en toegezegd dat op 5 juli 2024 zou worden gereageerd. Op 12 juli  2024, één dag nadat de consument zijn klacht heeft ingediend bij Kifid, heeft de  verzekeraar inhoudelijk gereageerd met een afwijzing van gevorderde buitengerechtelijke  kosten. 

De klacht en vordering 

2.4 De consument klaagt erover dat de verzekeraar een vergoeding voor buitengerechtelijke  kosten weigert te betalen.

De consument vordert van de verzekeraar € 2.183,- aan buitengerechtelijke kosten,  vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 april 2024. 

2.5 De vertegenwoordiger stelt namens de consument dat de gevorderde buitengerechtelijke  kosten onderdeel uitmaken van de letselschaderegeling welke de verzekeraar uit hoofde  van de aansprakelijkheidserkenning verplicht is te voldoen. Zonder zijn vertegenwoordiging  had de consument nimmer de schade zelf kunnen regelen. De consument kan de  buitengerechtelijke kosten zelf niet voldoen vanwege beperkte financiële middelen. Anders  dan de verzekeraar stelt, is de consument ontvankelijk in zijn klacht, nu uit de opdracht overeenkomst blijkt dat de consument de buitengerechtelijke kosten moet voldoen aan de  vertegenwoordiger als de verzekeraar dat niet doet. 

2.6 Naar de commissie begrijpt, stelt de vertegenwoordiger namens de consument dat wel  voldaan is aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek (hierna:  BW). Met betrekking tot zijn deskundigheid, stelt de vertegenwoordiger dat hij over twee  universitaire diploma’s (economie en rechten) beschikt en een omvangrijke schadecursus  heeft gevolgd met aandacht voor letselschade. Verder stelt hij ervaring te hebben opgedaan  in diverse letselzaken, ook bij andere letselzaken met de verzekeraar. Wel is de  vertegenwoordiger bereid om zijn uurtarief te verlagen. Dit sluit volgens hem aan op de  redelijkheid die ten grondslag ligt aan artikel 6:96 BW. Verder stelt de vertegenwoordiger dat  onder de geclaimde buitengerechtelijke kosten alleen de verrichte werkzaamheden voor de  verzekeraar vallen en niet voor Nationale Nederlanden zoals de verzekeraar stelt. Daarnaast  meent de vertegenwoordiger dat het verstrekken van aanvullende gegevens op verzoek van  de verzekeraar ten behoeve van toetsing van zijn deskundigheid ook voor vergoeding in  aanmerking komt als buitengerechtelijke kosten. 

2.7 Daarnaast klaagt de consument erover dat de verzekeraar niet tijdig inhoudelijk heeft  gereageerd op zijn klacht van 13 juni 2024. 

Het verweer 

2.8 De verzekeraar heeft verweer gevoerd tegen de stellingen van de consument. Voor zover  relevant zal de commissie bij de beoordeling daarop ingaan. 

3. De beoordeling 

Inleiding, niet-ontvankelijkheidsverweer van de verzekeraar 

3.1 De commissie gaat eerst in op het verst strekkende verweer van de verzekeraar dat de  consument niet-ontvankelijk is, omdat hij geen belang heeft bij zijn klacht. Als het beroep  daarop slaagt, kan de commissie de klacht niet verder inhoudelijk beoordelen.

Eigen belang van de consument voldoende bewezen 

3.2 De verzekeraar stelt dat de vertegenwoordiger in de schriftelijke procedure bij Kifid heeft  bevestigd dat er voor hem financieel verlies ontstaat. Dit betekent, anders dan de opdracht overeenkomst zou doen vermoeden, dat de vertegenwoordiger aan de consument, zijn  broer, niet daadwerkelijk kosten in rekening brengt. Materieel dient de klacht dan ook alleen  het belang van de vertegenwoordiger. Nu de vertegenwoordiger geen consument is, kan hij  als materiële procespartij niet in zijn klacht worden ontvangen. Daartegenover stelt de  consument dat hij te allen tijde verantwoordelijk is voor de betaling van de  buitengerechtelijke kosten nota. Deze kostenpost is een strop voor hem, omdat de rekening  van de vertegenwoordiger open blijft staan. 

3.3 De commissie oordeelt dat de consument met de verstrekte opdrachtovereenkomst  voldoende heeft bewezen dat hij een eigen financieel belang bij zijn klacht heeft, nu in  artikel 4 van de opdrachtovereenkomst, geciteerd onder 2.2, expliciet staat dat de  buitengerechtelijke kosten voor de letselschade voldaan moeten worden door de  consument, ook als de verzekeraar deze kosten niet wenst te vergoeden. Dat de  vertegenwoordiger in de schriftelijke procedure bij Kifid heeft bevestigd dat er voor hem  financieel verlies ontstaat, acht de commissie onvoldoende (tegen)bewijs dat de  vertegenwoordiger niet daadwerkelijk kosten in rekening brengt bij de consument. Immers,  dit financieel verlies kan ook ontstaan doordat de consument de buitengerechtelijke kosten  nota niet kan betalen. 

3.4 Nu de consument een eigen financieel belang heeft bij zijn klacht, zal de commissie hierna  de klacht verder inhoudelijk behandelen. 

Inleiding, buitengerechtelijke kosten 

3.5 De commissie moet de vraag beantwoorden of de verzekeraar de gevorderde  buitengerechtelijke kosten moet vergoeden aan de consument. Zij oordeelt dat dit niet het  geval is en licht dit hierna toe. 

3.6 De commissie zet eerst het juridisch kader uiteen van de gevorderde buitengerechtelijke  kosten. Daarna past zij dit kader toe op de situatie van de consument. 

Juridisch kader 

3.7 Anders dan de consument stelt, is de verzekeraar niet uit hoofde van aansprakelijkheids erkenning verplicht om de buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 6:96 BW te  voldoen. Artikel 6:96 lid 2 BW komt pas direct in beeld als een wettelijke verplichting tot  schadevergoeding bestaat, bijvoorbeeld als de verzekeraar ten onrechte dekking heeft  geweigerd, waarvan in het onderhavige geval geen sprake is. De verzekeraar heeft immers  onder de verzekering dekking verleend voor de door de consument ten gevolge van de  aanrijding geleden letselschade. Het uitgangspunt voor de beoordeling van de  buitengerechtelijke kosten claim van de consument is dan ook artikel 7:959 lid 1 BW.

3.8 Artikel 7:959 lid 1 BW bepaalt onder meer dat de redelijke kosten gemaakt tot het  vaststellen van de schade ten laste van de verzekeraar komen, ook al zou daardoor,  tezamen met de vergoeding van de schade, de verzekerde som worden overschreden. Het  gaat daarbij om het vaststellen van de omvang van de door de verzekering gedekte schade  en daaronder kunnen ook de kosten voor het inschakelen van rechtsbijstand vallen. De  verzekerde kan de kosten daarvan voor rekening van de verzekeraar brengen, zodat hij ook  in dit opzicht schadeloos wordt gesteld.1 Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat in artikel 7:959 lid  1 BW aansluiting is gezocht bij (thans) artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW.2 Dit  betekent, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 28 januari 20223, dat de kosten voor het  vaststellen van de schade voor rekening van de verzekeraar komen indien is voldaan aan de  dubbele redelijkheidstoets: zowel het maken van de kosten als de omvang van de gemaakte  kosten moet redelijk zijn. Daarbij heeft een verzekeraar ook de ruimte om te beoordelen of  de door een belangenbehartiger verrichte werkzaamheden, mede gelet op de  deskundigheid die in het concrete geval vereist is, redelijk zijn.4 

3.9 Artikel 7:963 lid 6 BW bepaalt dat de regeling van artikel 7:959 lid 1 BW van dwingend recht  is en dat de verzekeraar hier niet ten nadele van de verzekerde van mag afwijken voor zover  de kosten niet het bedrag overschrijden dat gelijk is aan de verzekerde som.5

3.10 De redactie van artikel 7:959 lid 1 BW in samenhang met artikel 149 en 150 Wetboek van  Burgerlijke Rechtsvordering brengen mee dat de verzekerde in beginsel dient te stellen – en  bij betwisting door de verzekeraar – dient te bewijzen dat het gaat om (redelijke) kosten tot  het vaststellen van de omvang van de door de verzekering gedekte schade. 

De consument heeft niet aan zijn bewijslast voldaan dat de geclaimde kosten vallen onder artikel  7:959 lid 1 BW 

3.11 De consument moet onderbouwen dat en waarom de door zijn vertegenwoordiger  gemaakte kosten door de verzekeraar moeten worden gedragen als redelijke kosten tot het  vaststellen van de omvang van de letselschade die de consument als gevolg van de  aanrijding heeft geleden. Aan die bewijslast heeft de consument niet voldaan. De  commissie licht dit hierna toe. 

3.12 De consument baseert zijn vordering op de verstrekte factuur van 18 april 2024 van zijn  vertegenwoordiger. In deze factuur staat de volgende specificatie opgenomen van de  verrichte werkzaamheden: 

“Specificatie: 

- 29 september 2023: Intake, analyse, letselschadeinformatie 150 min

 - 30 september 2023: aansprakelijkstelling NN 45 min

 - 26 oktober 2023: reactie op uw mail van 16-10-2023 en tel overleg cliënt 60 min 

- 27 oktober 2023: mail naar u inzake herstelnota 20 min 

- 21 november 2023: tel consult status herstel cliënt 20 min 

- 1 december 2023: Opstellen schadestaat en berekening 120 min

 - 8 januari 2024 : status zaak NN en aanleveren bankgegev cliënt 10 min 

- 29 januari 2024: opstellen en versturen van machtiging email 30 min 
- 11 maart 2024: eindvoorstel tel akkoord 30 min 

- 12 maart 2024: opstellen factuur juridische bijstand cliënt 20 min  

- 18 april 2024: aanleveren gegevens van uw collega mw [naam collega] 60 min  ________ 

555 min” 

3.13 De verzekeraar betwist dat de verrichte werkzaamheden ‘30 september 2023:  aansprakelijkstelling NN’, ‘26 oktober 2023: reactie op uw mail van 16-10-2023 en tel overleg  cliënt’, ‘8 januari 2024 : status zaak NN en aanleveren bankgegev cliënt’, en ‘29 januari 2024:  opstellen en versturen machtiging mail’ (enkel) zien op het vaststellen van de omvang van de  door de verzekering gedekte schade. Deze werkzaamheden zien volgens de verzekeraar  gelet op de omschrijving en inhoud (ook) op de rechtsverhouding tot Nationale  Nederlanden. De consument heeft enkel gesteld dat dit niet het geval is. Enige nader bewijs  hiervan ontbreekt. 

3.14 Voor de overige werkzaamheden genoemd in de onder 3.12 geciteerde specificatie betwist  de verzekeraar dat deze kosten de dubbele redelijkheidstoets doorstaan. De verzekeraar  stelt daartoe het volgende. 

3.15 De vertegenwoordiger is ondeskundig in het behandelen van personenschadezaken. Niet  blijkt van enige specialistische opleiding op het gebied van personenschade, verzekerings recht of aansprakelijkheidsrecht. Niet blijkt van relevante werkervaring op genoemde rechts gebieden of dat de vertegenwoordiger is aangesloten bij bestaande keurmerken. Op rechtspraak.nl zijn geen gepubliceerde uitspraken gevonden waarin de vertegenwoordiger  voorkomt, in het bijzonder niet met betrekking tot zaken over letselschade. Anders dan de  vertegenwoordiger stelt, heeft hij geen andere dossiers in behandeling bij de verzekeraar.  Daarnaast toont de behandeling van de onderhavige kwestie door de vertegenwoordiger  een gebrek aan deskundigheid aan. Zo is Nationale Nederlanden aanvankelijk ten onrechte  als SVI-verzekeraar aangeduid en is eerst bij die verzekeraar de aanspraak tot vergoeding  van letselschade ingediend. Verder is de schadestaat niet onderbouwd en is daaraan  onredelijk veel tijd besteed. Hierin heeft de vertegenwoordiger vooral richtlijnen van de  Letselschaderaad en algemene opmerkingen opgenomen, bewijzen van betalingen en  medische informatie ontbreken.

Ook het volharden van de vertegenwoordiger in het in rekening brengen van kosten aan de  verzekeraar die betrekking hebben op de rechtsverhouding met Nationale Nederlanden  benadrukt de ondeskundigheid van de vertegenwoordiger. Daarnaast onderstreept de  factuur van 18 april 2024 het gebrek aan deskundigheid, omdat deze aantoont dat tijd wordt  geregistreerd voor werkzaamheden die niet voor vergoeding in aanmerking komen en er  bovendien onredelijk veel tijd is besteed voor de geregistreerde werkzaamheden. Immers,  het is onredelijk om tijd te registeren voor een ‘herstelnota’ (die immers herstel van de  vertegenwoordiger verlangde) of het ‘opstellen factuur juridische bijstand’. Onredelijk is  bovendien de tijd die daarvoor is geregistreerd. Dat geldt ook voor het opstellen van een  standaard machtiging en het per e-mail versturen daarvan. Verder is het onredelijk tijd te  registreren om de gestelde onderbouwing van vereiste deskundigheid te verstrekken en  daar bovendien zestig minuten voor te registreren. Ook is het niet redelijk dat 150 minuten  wordt besteed aan intake voor een eenvoudige zaak als de onderhavige. Tot slot is het  gehanteerde uurtarief van € 195,-, gelet op het gebleken gebrek aan deskundigheid, ervaring  en het ongebonden zijn van de vertegenwoordiger, onredelijk hoog. Al helemaal voor  werkzaamheden van administratieve aard. 

3.16 Tegenover de hiervoor uiteengezette betwisting van de verzekeraar heeft de  vertegenwoordiger namens de consument met betrekking tot zijn deskundigheid enkel  gesteld dat hij over twee universitaire diploma’s (economie en rechten) beschikt en een  omvangrijke schadecursus heeft gevolgd met aandacht voor letselschade. Verder stelt hij  ervaring te hebben opgedaan in diverse letselzaken, ook bij andere letselzaken met de  verzekeraar. Enig bewijs hiervan ontbreekt. De vertegenwoordiger heeft de door de  verzekeraar gestelde onredelijkheid ten aanzien van de door de hem verrichte  werkzaamheden en de tijd daarvoor, niet dan wel niet onderbouwd weersproken. Hij heeft  enkel het volgende gesteld. De verrichte werkzaamheden op de specificatie betreffen allen  werkzaamheden voor de verzekeraar en niet voor Nationale Nederlanden. Het verstrekken  van aanvullende gegevens ten behoeve van toetsing van deskundigheid van de  vertegenwoordiger dient voor vergoeding in aanmerkingen te komen. De vertegenwoordiger is bereid zijn uurtarief te verlagen. 

3.17 Gelet op het voorgaande oordeelt de commissie dat de verzekeraar gemotiveerd heeft  betwist dat de gemaakte kosten genoemd in de specificatie zien op redelijke kosten tot het  vaststellen van de schade als bedoeld in artikel 7:959 lid 1 BW. Zonder nadere toelichting en  bewijsvoering van de consument tegenover deze gemotiveerde betwisting kan niet worden  vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is van kosten die door de verzekeraar dienen te worden  gedragen als redelijke kosten tot het vaststellen van de schade die de consument als gevolg  van de aanrijding heeft geleden.6 

Daarbij komt dat uit de specificatie niet valt af te leiden of alle genoemde werkzaamheden –  met uitzondering van het opstellen van de schadestaat en de berekening – alleen zien op  kosten ter vaststelling van de schade. (Een deel van) de kosten kan bijvoorbeeld ook  gemaakt zijn om aan te tonen dat de verzekeraar tot dekking is gehouden. 

Niet tijdig reageren 

3.18 De consument klaagt erover dat de verzekeraar niet tijdig inhoudelijk heeft gereageerd op  zijn klacht van 13 juni 2024. De verzekeraar had toegezegd dat hij op 5 juli 2024 zou  reageren. Dat werd echter 12 juli 2024. De verzekeraar heeft dit erkend en aangegeven dat  hij dit betreurt. Hoewel de commissie geen aanleiding ziet om aan een overschrijding van  zeven dagen enige juridische consequenties te verbinden, is dit ook niet gevorderd door de  consument. De commissie gaat dan ook voorbij aan dit klachtpunt. 

Conclusie 

3.19 Het voorgaande brengt mee dat de verzekeraar de gevorderde buitengerechtelijke kosten  niet hoeft te vergoeden. Dit betekent dat de klacht ongegrond is en de vordering moet  worden afgewezen.  Kifid 2024-1023

 

1 Zie HR 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1174, r.o. 3.2, te vinden op www.rechtspraak.nl.  2 Vgl. Kamerstukken II 1985/86, 19529, nr. 3, p. 31. 
3 HR 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:81, r.o. 3.2.2, te vinden op www.rechtspraak.nl.  4 Tuchtraad Financiële Dienstverlening 25 januari 2024, uitspraak 24-001, te vinden op  www.tuchtraadverzekeraars.nl. 
5 Zie HR 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1174, r.o. 3.4, te vinden op www.rechtspraak.nl.
6 Zie in dit verband de conclusie van A-G Lindenbergh van 21 januari 2022, ECLI:NL:PHR:2022:42,  randnummer 5.10, te vinden op www.rechtspraak.nl. Anders dan in de zaak die ten grondslag ligt aan  deze conclusie heeft de verzekeraar in de onderhavige kwestie wel de redelijkheid van alle gemaakte  kosten genoemd in de specificatie, waaronder de kosten van het opstellen van de schadestaat,  betwist.