HR 200209 vrachtwagenchauffeur valt van gladde treeplank; beoordeling aansprakelijkheid 7-658
- Meer over dit onderwerp:
HR 200209 vrachtwagenchauffeur valt van gladde treeplank; beoordeling aansprakelijkheid 7-658
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] was vanaf 1 augustus 2001 als chauffeur in dienst van
Autop. Hij is op 21 oktober 2001 in opdracht van Autop met een
bestelwagen goederen gaan afleveren in Valintigney (Frankrijk).
(ii) Kort na zijn vertrek ontdekte [eiser] dat de tank van de
bestelwagen nog maar voor ongeveer een kwart was gevuld met diesel. Hij
besloot te gaan tanken bij het onbemande tankstation [A] te [plaats].
(iii) Nadat [eiser] de bestelwagen had afgetankt, heeft hij een
telefoontje afgewerkt. Vervolgens is hij weggereden, maar omdat hij
niet zeker ervan was dat hij de tankdop had teruggeplaatst, is hij na
enkele meters weer gestopt om dit te controleren.
(iv) Toen [eiser] uit de bestelwagen wilde stappen, is hij op de
treeplank uitgegleden en ten val gekomen. Dientengevolge heeft hij zijn
linkerpols gebroken.
(v) Tot 10 juni 2002 was [eiser] volledig arbeidsongeschikt. Nadien
heeft hij gedeeltelijk het werk hervat met enige aanpassingen van de
werkomstandigheden. Hij ondervindt nog steeds beperkingen ten gevolge
van het ongeval.
3.2.1 [Eiser] heeft gevorderd Autop te veroordelen tot vergoeding van
de schade die hij ten gevolge van het ongeval heeft geleden. Hij
baseerde zijn vordering primair op art. 7:658 en subsidiair op art.
7:611 BW. Hij heeft aangevoerd dat hij in de uitoefening van zijn
werkzaamheden is uitgegleden doordat, op het sterk vervuilde
tankstation van [A], tijdens het tanken olie aan de zolen van zijn
schoenen is gekleefd. Hij heeft voorts gesteld dat Autop haar
vrachtwagens en bestelauto's bij voorkeur bij dit tankstation liet
tanken, hoewel zij op de hoogte was van de vervuiling, en daartegen
geen enkele maatregel heeft genomen.
3.2.2 De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft dit
vonnis bekrachtigd. In hoger beroep heeft [eiser] aangevoerd dat de
kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Autop geen enkele
invloed kon uitoefenen op de toestand waarin het tankstation verkeerde.
Daartoe betoogde hij dat Autop [eiser] opdracht heeft gegeven
uitsluitend bij [A] te tanken, terwijl zij op de hoogte was van de
gevaarlijkheid van deze tankplaats vanwege regelmatige forse
olievervuiling, en dat zij daardoor haar zorgplicht heeft geschonden,
nu het immers in haar macht lag om aan deze situatie een einde te maken
door de opdracht om daar te tanken in te trekken. Ter ondersteuning van
dit betoog heeft [eiser] zich beroepen op verklaringen van personen die
als getuigen zijn gehoord in een door hem tegen [A] aangespannen
procedure. Autop heeft betwist dat er een opdracht was om te tanken bij
[A] en voorts erop gewezen dat [eiser] al jaren in dat tankstation kwam
en derhalve de situatie kende, zodat extra voorzichtigheid was geboden.
Dienaangaande overwoog het hof:
"4.7.5 Het hof stelt vast dat, hoewel de hiervoor genoemde
getuigenverklaringen in hun strekking bepaald niet eenduidig genoemd
kunnen worden, in ieder geval kan worden vastgesteld dat het verder
onbemande tankstation van [A] nu bepaald niet doorlopend een toonbeeld
van properheid was te noemen. Met name de eigen wagenparkbeheerder van
Autop, [betrokkene 1], spreekt over een ronduit vuil en onverzorgd
pompstation. Zodanig vuil zelfs dat Autop op enig moment heeft besloten
de personenauto's en de personenbussen elders te laten tanken. Alleen
de vrachtwagens bleven diesel tanken vanwege het financieel voordeel.
Hij verklaart verder dat hij ook zelf zo nu en dan plassen met olie
heeft zien liggen. Een soortgelijke verklaring is afgelegd door een
collega van [eiser] bij Autop (...). Aldus is voldoende aannemelijk dat
de chauffeurs van Autop voor zover het vrachtwagens/bestelauto's betrof
in het algemeen zoveel mogelijk dienden te tanken bij [A] in [plaats]
en dat Autop op de hoogte was van de minder schone omstandigheden van
dat tankstation. Daarover zijn ook regelmatig klachten geuit bij [A],
doch kennelijk zonder al te veel resultaat. Niettemin dient de vraag te
worden gesteld en beantwoord of die omstandigheden, die Autop kende,
aanleiding hadden dienen te zijn voor Autop om chauffeurs zoals [eiser]
daar niet meer te laten tanken op straffe van het schenden van de
zorgplicht als werkgever. Naar het oordeel van het hof is dat niet het
geval. [Eiser] is een ervaren beroepschauffeur, die redelijkerwijs op
de hoogte kan zijn van de gevolgen van het knoeien met diesel bij het
aftanken van vrachtauto's. Dat er met enige regelmaat geknoeid wordt op
tankstations is van algemene bekendheid, zodat de aanwezigheid van
diesel op de vloer van het tankstation niet als een verrassing kan
worden aangemerkt. [Eiser] kende voorts de situatie ter plaatse en
onder die omstandigheden mocht van hem de vereiste voorzichtigheid
worden verlangd en kon het afglijden van een treeplank doordat zich een
vettige substantie onder een schoenzool bevond veeleer verklaard worden
door eigen onoplettendheid. Daaraan doet niet af dat Autop de
mogelijkheid had om door een instructie zoveel mogelijk te voorkomen
dat haar chauffeurs nog op het betreffende tankstation brandstof zouden
innemen, nu die enkele mogelijkheid om aldus enige invloed uit te
oefenen op de omstandigheden op en rond het betreffende tankstation op
zich onvoldoende is om aansprakelijkheid aan te nemen voor de gevolgen
van de val van [eiser]. Daartoe is de gestelde gevaarzetting te beperkt
van omvang te achten, nog daargelaten dat [eiser] indien hij de
situatie op dat moment te smerig vond om te tanken, hij de mogelijkheid
had om ook elders in de buurt brandstof te tanken. Daaraan doet niet af
dat Autop kennelijk de chauffeurs van vrachtwagens en bestelauto's bij
voorkeur bij dit tankstation diesel liet tanken. Van een opdracht om
daar onder alle omstandigheden te tanken is niet gebleken en [eiser]
heeft daartoe overigens ook geen bewijs aangeboden. Een schending van
de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW valt onder deze
omstandigheden derhalve niet aan te nemen." (...)
3.4 Onderdeel 2 keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen
(onder meer) de bovenaangehaalde rov. 4.7.5. Het onderdeel neemt
terecht tot uitgangspunt dat op de voet van art. 7:658 BW op de
werkgever ook een zorgplicht kan rusten ten opzichte van de werknemer
voor zover deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden op plaatsen
komt die niet kunnen worden aangemerkt als "arbeidsplaats" in de zin
van art. 1 lid 3, aanhef en onder g, Arbeidsomstandighedenwet
(bijvoorbeeld omdat de werkgever ter plaatse geen enkele zeggenschap
heeft ten aanzien van de gesteldheid, de inrichting, het gebruik door
anderen en de veiligheid) (HR 12 december 2008, nr. C07/121, LJN BD3129).
3.5 Uit het bestreden oordeel valt niet af te leiden dat het hof op dit
punt van een andere rechtsopvatting is uitgegaan. [eiser] heeft de
primaire grondslag van zijn vordering met name erop gebaseerd,
samengevat weergegeven, dat het onbemande tankstation van [A] door
gemorste diesel herhaaldelijk zo onverzorgd en vuil was, dat het
gevaarlijk was vanwege het risico ten val te komen, zodat Autop - die
van deze omstandigheden op de hoogte was - haar werknemers niet
(langer) aan dit risico mocht blootstellen. Het hof heeft echter
dienaangaande slechts vastgesteld dat (Autop wist dat) het tankstation
"nu bepaald niet doorlopend een toonbeeld van properheid was te noemen"
en dat sprake was van "minder schone omstandigheden". Deze - overigens
geenszins onbegrijpelijke - oordelen zijn in cassatie onbestreden
gebleven. Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat
* [eiser] een ervaren beroepschauffeur is die redelijkerwijs op de
hoogte kan zijn van de gevolgen van het knoeien met diesel bij tanken,
* van algemene bekendheid is dat met enige regelmaat wordt geknoeid op tankstations,
* [eiser] de situatie ter plaatse kende,
* van een opdracht om aldaar te tanken geen sprake was, al is het wel
zo dat Autop haar chauffeurs bij voorkeur bij het tankstation van [A]
liet tanken.
Het oordeel van het hof dat Autop, door onder deze omstandigheden haar
chauffeurs niet te verbieden nog langer te tanken bij het tankstation
van [A], geen zorgplicht heeft geschonden tegenover [eiser] omdat de
gestelde gevaarzetting daartoe te beperkt is, geeft niet blijk van een
onjuiste rechtsopvatting. Het is evenmin onbegrijpelijk gemotiveerd. In
zoverre faalt het onderdeel dus.
3.6 De overige klachten van onderdeel 2 kunnen evenmin tot cassatie
leiden; hetzelfde geldt voor onderdeel 3. Zulks behoeft, gezien art. 81
RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording
van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de
rechtsontwikkeling. LJN BF0003
Anders AG Spier:
3.5.2 Niet uit de verf komt wat het Hof verstaat onder "de minder
schone omstandigheden"; ook niet wat "niet doorlopend een toonbeeld van
properheid" betekent, terwijl ongewis is of het Hof met beide hetzelfde
tot uitdrukking wil brengen. Ook de bouwstenen waarop deze weinig
heldere oordelen kennelijk zijn gegrond, munten uit door vaagheid en
onbepaaldheid. Zo noemt het Hof de verklaring van [betrokkene 1], maar
mij is niet duidelijk welke conclusie het Hof daaruit precies trekt en
voor zover het deze slechts gedeeltelijk als juist aanvaard (wat het
geval lijkt te zijn) rijst de (in het arrest onbeantwoorde) vraag
waarom dat zo is. Onduidelijk is voorts waarmee de werkgever op de
hoogte was (andermaal: wat bedoelt het Hof met "de minder schone
omstandigheden van dat tankstation"?). Voor zover het Hof mocht menen
dat de werkgever de werkomstandigheden zodanig achtte dat
personenauto's en personenbussen er niet meer mochten tanken, rijst de
(evenmin beantwoorde) vraag waarom andere chauffeurs dat nog wel
mochten en waarom de aandrang van Autop om dat laatste te doen niet
onzorgvuldig was; immers ligt minder voor de hand dat Autop, in het
licht van de omstandigheid dat tanken bij het litigieuze tankstation
voor haar voordeel opleverde, zo'n instructie zonder klemmende grond
voor personenauto's zou hebben gegeven. Hoe dat zij: is het ontbreken
van een instructie voor chauffeurs als [eiser], in 's Hofs visie,
gelegen in de (beperkte?) omvang van het gevaar of in de van deze
chauffeurs te vergen oplettendheid? In dat laatste geval lijkt toch van
belang om welke mate van "knoeien met diesel bij aftanken" het in casu
ging; daaromtrent wordt evenwel niets overwogen.
3.6 Anders gezegd: 's Hofs kernoverweging biedt partijen en de hogere
rechter geen enkel inzicht in zijn gedachtegang. In het middel liggen
verschillende hierop toegespitste klachten besloten; dat geldt met name
voor onderdeel 2 sub c. Deze slagen.
Zie ook over 7:611
4.19 Voor het verleden gaat
dit alles - helaas - te ver. Voor die periode zullen we - jammer genoeg
- moeten ploegen met verouderde middelen. En zullen we voor lief moeten
nemen dat knopen worden doorgehakt op een wijze die niet valt uit te
leggen zodat sommige werknemers wél en andere werknemers in
vergelijkbare of zelfs meer deerniswekkende omstandigheden geen
vergoeding krijgen. Er zijn nu eenmaal grenzen aan de mogelijkheden
zich zelf aan de haren op te trekken. Het zou verkeerd zijn om voor het
verleden een (de facto) risico-aansprakelijkheid in het leven te roepen
waarop laedentes en hun verzekeraars redelijkerwijs niet bedacht
behoefden te zijn. Die geest moet in de fles blijven! Maar het zou, als
een dergelijke openhartige opmerking geoorloofd is, ook niet
bevredigend zijn om eindeloos en zelfs voor nieuwe gevallen door te
gaan met het op betrekkelijk willekeurige wijze toekennen dan wel
afwijzen van vergoedingen.
4.20 Voor de toekomst pleit alles voor en m.i. niets tegen een
rechtsontwikkeling als hiervoor geschetst. Zou Uw Raad die weg volgen
dan zou hij m.i. aanspraak moeten kunnen maken op bewondering van alle
deelnemers aan het rechtsverkeer en zou een maatschappelijk uitermate
wenselijke stap worden gezet. "Moeten kunnen maken", want op korte
termijn zal zulke rechtspraak wellicht door sommigen minder gunstig
worden onthaald als een kostenvergrotende stap voor het bedrijfsleven.
4.21 Ik keer mij nog eenmaal af van de toekomst en richt de blik op
oude zaken. In de al vaker genoemde 1 februari-arresten spelen de
verzekeringsmogelijkheden die ten tijde van een schadegebeurtenis
bestonden een belangrijke rol (er komt "in het bijzonder betekenis" aan
toe).(24) Tegen de achtergrond van het KLM-arrest denk ik dat deze
mogelijkheid buiten het eigenlijke verkeer (waar die grens ook moge
liggen) niet zonder meer beslissend is. Over dit alles valt veel meer
te zeggen, maar ik zou dan vér buiten het summiere debat in deze zaak
treden. Ik bewaar dat alles tot een zaak waarin deze kwestie
uitdrukkelijk aan de orde wordt gesteld.
4.22 In de onderhavige zaak komen we aan de voorafgaande bespiegelingen
m.i. niet toe nu de vordering, zoals al vaker gezegd, niet (mede) op
art. 7:611 BW was gebaseerd én omdat's Hofs oordeel daaromtrent ten
overvloede is gegeven.