RBDHA 210922 lage rugklachten agv achteropaanrijding;h.h. gevorderd € 431.547; toegewezen € 37.500, SO zou zonder ongeval ook hulp hebben ingeschakeld
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 210922 lage rugklachten agv achteropaanrijding;
- smartengeld € 4.000,00
- h.h. gevorderd € 431.547; toegewezen € 37.500, SO zou zonder ongeval ook hulp hebben ingeschakeld
- niet gesteld dat schoonmoeder daadwerkelijk betaald wordt; rb ziet geen aanleiding om af te wijken van normbedragen DLR
- BGK, conform verzoek en onbestreden € 9.925,37
- belastinggarantie afgewezen; als het tot een aanslag komt, dan gaat de rechtbank ervan uit dat partijen daarvoor een voorziening treffen
2
De feiten
2.1.
[eiseres] is op 21 april 2016 het slachtoffer geworden van een verkeersongeval. Zij zat op die dag als bijrijder in een auto, die van achteren werd aangereden. Door die aanrijding werd de auto waarin [eiseres] zat “doorgedrukt” op de auto voor haar.
2.2.
[eiseres] was op het moment van het ongeval 26 jaar en zwanger van haar tweede kind. Zij is na het ongeval door de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Daar is vastgesteld dat [eiseres] last had van “tendomyogene pijnklachten” na een “low energy kop-staart botsing”. Met het ongeboren kind van [eiseres] ging het goed.
2.3.
Aegon heeft, als aansprakelijkheidsverzekeraar van de automobilist die achterop de auto botste waarin [eiseres] zat, aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
2.4.
Sinds het ongeval klaagt [eiseres] – die geen betaalde baan heeft maar de zorg draagt voor haar drie kinderen en het huishouden – over pijn aan haar lage rug. Zij stelt dat zij daardoor beperkt is in haar werkzaamheden thuis. Aegon heeft zich op het standpunt gesteld dat de rugklachten van [eiseres] niet het gevolg zijn van het ongeval.
2.5.
Op gezamenlijk verzoek van partijen is [eiseres] in februari 2019 onderzocht door neuroloog [neuroloog] . [neuroloog] heeft geconcludeerd dat er geen neurologische verklaring kan worden gevonden voor de rugklachten van [eiseres] . [neuroloog] suggereert dat een onderzoek door een orthopeed wellicht meer duidelijkheid kan geven.
2.6.
Daarop hebben partijen orthopedisch chirurg [orthopedisch chirurg] gevraagd een expertiserapport uit te brengen. [orthopedisch chirurg] heeft op 11 maart 2020 gerapporteerd. In het verslag van het lichamelijk onderzoek noteert [orthopedisch chirurg] op verschillende plaatsen “(druk- en bewegings-)pijn ter hoogte van de crista iliaca aan de linkerzijde”. Bij de beantwoording van de gestelde vragen schrijft [orthopedisch chirurg] – voor zover van belang – het volgende:
“Orthopedisch chirurgisch kan de diagnose naar aanleiding van het onderhavige ongeval hetwelk betrokkene op 21.04.2016 is overkomen, worden gesteld op:
crista iliaca posterior syndroom links,
De klachten zoals deze door betrokkene worden aangegeven zijn niet gerelateerd aan de lumbale wervelkolom.
( ... )
Beperkingen: ( ... )
Zitten: licht beperkt
Staan: niet beperkt
Lopen: niet beperkt
Trappenlopen: niet beperkt
Klimmen en klauteren: niet beperkt
Knielen, kruipen en hurken: niet beperkt
Gebogen werken: licht beperkt
Bukken en torderen: licht beperkt
Gebruik van de nek: niet beperkt
Reiken: niet beperkt
Met de handen boven schouderhoogte werken: niet beperkt
Hand- en vingergebruik: niet beperkt
Tillen: licht beperkt
Duwen en trekken: niet beperkt
Dragen: niet beperkt
Vibratiebelasting: niet beperkt
Persoonlijke risico: niet beperkt
( ... )
In de toekomst is nog een belangrijke verbetering te verwachten. Dit na adequate behandeling van de problematiek.
( ... )
Bij de berekening van het percentage functionele invaliditeit werd gebruik gemaakt van de AMA-guides, 6e editie ( ... ). Het letsel heb ik geplaatst onder strain tendonitis. Klasse 1 is hierbij van toepassing. Daar er geen bewegingsbeperking kan worden geconstateerd gaan wij hierbij uit van 1% van de onderste extremiteit betreffende. ( ... ) Volgens de berekeningssystematiek komen wij dan uit op 0% van de gehele persoon betreffende.
( ... )
Voor het ongeval bestonden er bij betrokkene geen klachten dan wel afwijkingen op mijn vakgebied welke betrokkene thans nog steeds heeft.
( ... )
De huidige klachten zoals deze door betrokkene worden aangegeven zijn direct aansluitend aan het ongeval ( ... ) ontstaan. In aansluiting op het ongeval kennen de klachten een onveranderd patroon. Aangenomen moet derhalve worden dat de huidige klachten een direct gevolg zijn van het onderhavige ongeval. Desalniettemin is het ontstaan van de crista iliaca posterior syndroom ook mogelijk zonder een ongeval.
( ... )
Indien betrokkene het onderhavige ongeval niet was overkomen, is het mij niet mogelijk om een indicatie te geven wanneer, in welke mate van waarschijnlijkheid, op welke en in welke omvang deze klachten zouden zijn ontstaan.
( ... )
Verwacht mag worden mede gezien de gestelde diagnose dat een verbetering van de klachten verwacht mag worden. ( ... ) De verbetering bestaat uit afname van de klachten. ( ... ) Bij het ontstaan van de huidige klachten zonder aanwijsbaar ongeval is het voor mij nu onmogelijk om een termijn en in welke mate ik deze verbetering verwacht aan te geven. ( ... ) Het is niet geheel uitgesloten dat inden er sprake is van een duidelijke verbetering dat dit leidt tot afname van de door mij aangegeven beperkingen.
( ... )
Naar aanleiding van anamnese en lichamelijk onderzoek is de diagnose crista iliaca posterior syndroom te stellen. Dit is een volstrekt onschuldige aandoening. Geruststelling in de richting van betrokkene is dan ook aangewezen. Mede de nu gestelde diagnose is specifieke fysiotherapeutische behandeling te adviseren. Mocht dit onvoldoende succesvol zijn dan kan verwijzing naar de pijnpolikliniek worden overwogen. Infiltratieve behandeling is mijns inziens dan aangewezen.”
2.7.
Ook na de rapportage van [orthopedisch chirurg] zijn partijen niet tot overeenstemming gekomen over de afwikkeling van de schade. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij tot haar 75e levensjaar hulp nodig heeft voor het voeren van haar huishouding, terwijl Aegon stelt dat [eiseres] geen objectiveerbare klachten heeft als gevolg van het ongeval.
2.8.
Aegon heeft voorafgaand aan de zitting aan [eiseres] een voorschot betaald van € 6.500. Daarvan was € 1.640 bedoeld als vergoeding van de schade aan de auto. Na de zitting heeft Aegon aan [eiseres] nog een aanvullend voorschot betaald van € 5.000. Het totale voorschot komt daarmee op € 11.500.
3
Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert – samengevat –
I. dat Aegon wordt veroordeeld om € 504.888 te betalen wegens haar schade als gevolg van het ongeval, dan wel dat de rechtbank de schade zelf begroot of de zaak verwijst naar de schadestaatprocedure;
II. dat de rechtbank bepaalt dat Aegon een bijstands- en belastinggarantie moet verstrekken;
IIII. dat Aegon wordt veroordeeld een aanvullend voorschot van € 50.000 te betalen;
IV. dat Aegon wordt veroordeeld de wettelijke rente over alle toegewezen schadeposten te betalen vanaf de datum van het ongeval;
V. dat Aegon wordt veroordeeld de buitengerechtelijke incassokosten van € 9.925,37 te betalen;
VI. dat Aegon wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2.
Aegon voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
4.1.
Partijen zijn het niet eens over de vraag of de rugklachten van [eiseres] het gevolg zijn van het ongeval. Als dat al zo is (wat Aegon bestrijdt), twisten partijen over de hoogte van de schade. De rechtbank zal de beide geschilpunten beoordelen.
Zijn de rugklachten van [eiseres] het gevolg van het ongeval?
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het op de weg ligt van [eiseres] om te bewijzen dat er een causaal verband bestaat tussen haar klachten en het ongeval. Wel geldt daarbij als uitgangspunt dat aan dit bewijs niet al te hoge eisen kunnen worden gesteld. Zo is bijvoorbeeld niet vereist dat er een medisch aantoonbare verklaring is voor de klachten. Als [eiseres] sinds het ongeval kampt met klachten die zij voor het ongeval niet had, als die klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen zijn en als een alternatieve verklaring voor die klachten ontbreekt, kan het causaal verband worden aangenomen.
4.3.
[eiseres] stelt dat haar rugklachten het gevolg zijn van het ongeval, Aegon bestrijdt dat. Aegon wijst er in dit verband allereerst op dat [eiseres] tijdens haar eerste bezoek aan het ziekenhuis, direct na het ongeval, geen melding heeft gemaakt van rugklachten. Dat argument overtuigt niet. Ongevalsklachten kunnen immers ook later ontstaan, terwijl uit het medisch dossier blijkt dat [eiseres] op 22 april 2016, dus één dag na het ongeval, is teruggegaan naar het ziekenhuis in verband met rugklachten.
4.4.
Aegon betoogt daarnaast dat er geen medisch aantoonbare verklaring is voor de rugklachten. Daarin heeft zij gelijk in die zin, dat op MRI’s en ander beeldvormend onderzoek geen duidelijke afwijkingen zijn gevonden aan de rug van [eiseres] . Aegon ziet echter over het hoofd dat [orthopedisch chirurg] wél heeft vastgesteld dat de pijnklachten van [eiseres] het gevolg zijn van het crista iliaca posterior syndroom (links) en dat dit syndroom is veroorzaakt door het ongeval.
4.5.
Kennelijk is Aegon het niet eens met deze diagnose. Vast staat echter dat partijen [orthopedisch chirurg] gezamenlijk hebben verzocht te rapporteren en dat ook de vraagstelling in onderling overleg is bepaald. Dit betekent dat partijen in beginsel aan de bevindingen van [orthopedisch chirurg] gebonden zijn, tenzij sprake is van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen zijn rapportage. Aegon heeft niet gesteld dat dit geval is, en de rechtbank is ook niet gebleken van dergelijke ernstige bezwaren. [orthopedisch chirurg] heeft goed gemotiveerd waarom hij, op basis van zijn gesprek met [eiseres] en het lichamelijk onderzoek, meent dat [eiseres] als gevolg van het ongeval lijdt aan het crista iliaca posterior syndroom (links) en dat dit pijnklachten veroorzaakt.
4.6.
Anders dan Aegon heeft gesuggereerd, verlangt de rechtbank niet van [eiseres] dat zij haar medische geschiedenis van vóór 2012 in het geding brengt, voordat kan worden vastgesteld dat de klachten van [eiseres] veroorzaakt worden door het ongeval. Het huisartsenjournaal van [eiseres] begint in april 2012. Dat was ruim vier jaar voor het ongeval. De rechtbank begrijpt uit de tweede “episoderegel” van het huisartsenjournaal dat [eiseres] begin 2012 is overgestapt naar haar huidige huisartsenpraktijk. Kennelijk heeft geen van de beide geconsulteerde deskundigen behoefte gehad aan medische informatie van vóór die tijd, en datzelfde geldt voor de rechtbank. Er is geen enkele aanwijzing dat het medisch dossier van [eiseres] uit het verdere verleden informatie bevat die relevant is voor het beoordelen van de huidige lage rugklachten van [eiseres] . De rechtbank baseert haar oordeel daarom – net als de beide deskundigen – op de informatie die op dit moment beschikbaar is.
4.7.
Aegon heeft er nog op gewezen dat uit het huisartsenjournaal blijkt dat [eiseres] in het voorjaar van 2014 bij de huisarts melding heeft gemaakt van rugklachten. Dat duidt, zo begrijpt de rechtbank, volgens Aegon op zogenoemde pre-existente klachten. De rechtbank is dat niet met Aegon eens. [orthopedisch chirurg] heeft geconcludeerd dat [eiseres] vóór het ongeval geen soortgelijke klachten had. Die vaststelling is voor de rechtbank leidend. De rechtbank merkt daarbij op dat rugklachten in vele vormen kunnen bestaan. Het huisartsenjournaal meldt op 12 mei 2014: “Vriend brengt urine, weer 3 dagen veel pijn in de rug, is weer bang voor een blaasontsteking. Pijn straalt uit naar de buik. Geen koorts.” Kennelijk is [orthopedisch chirurg] ervan uitgegaan dat in mei 2014 sprake was van een heel ander soort rugklachten dan de klachten waarmee [eiseres] nu kampt. Er is dan ook niet gebleken dat [eiseres] al vóór het ongeval last had van soortgelijke rugklachten.
4.8.
In het licht van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [eiseres] als gevolg van het ongeval lijdt aan het crista iliaca posterior syndroom (links) en dat zij als gevolg van dit syndroom lijdt aan een aantal lichte beperkingen (zoals omschreven in de rapportage van [orthopedisch chirurg] ).
Hoe hoog is de schade van [eiseres] ?
4.9.
De volgende vraag die moet worden beoordeeld, is of [eiseres] schade lijdt door het ongeval en hoe hoog die schade dan is. Aegon betoogt dat dit niet het geval is, en wijst er in dit verband op dat [orthopedisch chirurg] heeft vastgesteld dat het percentage functionele invaliditeit van [eiseres] 0% is. Daarmee ziet zij echter over het hoofd dat [orthopedisch chirurg] ook heeft vastgesteld dat [eiseres] op een aantal gebieden lichte beperkingen ondervindt. De vraag of [eiseres] schade lijdt hangt niet zozeer af van het percentage functionele invaliditeit, maar van de vraag of zij – gelet op de vastgestelde beperkingen – wordt gehinderd in het leven dat zij voor het ongeval leidde.
4.10.
[eiseres] stelt dat zij door haar beperkingen ernstig belemmerd wordt en dat zij door het ongeval een schade lijdt van € 504.888. Verreweg het grootste deel van dit bedrag (€ 431.547) bestaat uit kosten voor huishoudelijke hulp, omdat [eiseres] meent dat zij blijvend niet meer in staat is (een groot gedeelte van) haar werkzaamheden als huisvrouw zelf uit te voeren. De “fiscale component” over de door haar becijferde toekomstige schade begroot [eiseres] op € 44.297. Daarnaast lijdt [eiseres] volgens haar schadestaat schade in verband met extra medische kosten en reiskosten (€ 4.044). Het smartengeld begroot zij op € 25.000.
4.11.
Ter zitting heeft [eiseres] gesteld dat zij vindt dat een verzekeringsgeneeskundige moet worden benoemd om haar beperkingen vast te stellen. Vervolgens zal moeten worden bezien in hoeverre zij, gelet op de vastgestelde beperkingen, in staat is haar werkzaamheden als huisvrouw uit te voeren. Ter zitting heeft de rechtbank met partijen besproken dat het inderdaad gebruikelijk is om na een medisch expertiseonderzoek een verzekeringsgeneeskundige en daarna een arbeidsdeskundige te benoemen om zo de schade wegens verlies aan verdienvermogen (die in het geval van [eiseres] zou bestaan uit de inhuur van noodzakelijke huishoudelijke hulp) vast te stellen. In dit geval is het echter niet goed mogelijk om het rapport van [orthopedisch chirurg] te gebruiken als uitgangspunt voor verdere rapportages, omdat uit het rapport van [orthopedisch chirurg] niet duidelijk wordt welke fysieke beperkingen [eiseres] nu precies ondervindt door het crista iliaca superior syndroom. Daarbij komt dat [orthopedisch chirurg] wel constateert dat een verbetering van de klachten van [eiseres] mogelijk is, maar dat hij zich niet uitlaat over de termijn waarop dit valt te verwachten. De looptijd van de schade is per saldo het geschilpunt met het grootste financiële belang. Door dit alles is het lastig om de rapportage van [orthopedisch chirurg] te gebruiken als basis voor vervolgonderzoeken om de hoogte van de schade wegens noodzakelijke huishoudelijke hulp vast te stellen.
4.12.
Daarbij komt dat het ongeval inmiddels 6,5 jaar geleden is gebeurd. Partijen hebben tijdens de zitting beiden laten weten dat zij de zaak graag zo snel mogelijk willen oplossen en dat zij er geen bezwaar tegen zouden hebben als de rechtbank de schade zelf zou vaststellen. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de rapportage van [orthopedisch chirurg] wel aanknopingspunten om de geleden schade van [eiseres] wegens behoefte aan externe huishoudelijke hulp te schatten en de toekomstige schade te kunnen begroten.
4.13.
Om de schade van [eiseres] te kunnen vaststellen, moet haar huidige situatie worden afgezet tegen de fictieve situatie waarin zij zou hebben verkeerd als het ongeval haar niet zou zijn overkomen. Bij die vergelijking komt het aan op de redelijke verwachtingen over toekomstige ontwikkelingen. Vast staat dat [eiseres] letsel heeft opgelopen door het ongeval. Uit vaste rechtspraak volgt dat in een dergelijke situatie aan [eiseres] geen al te strenge eisen mogen worden gesteld over het door haar te leveren bewijs van de situatie, waarin zij zou hebben verkeerd als het ongeval haar niet zou zijn overkomen. Dat is zo, omdat het de aansprakelijke veroorzaker van het ongeval is die [eiseres] de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te geven over wat er in die hypothetische situatie zou zijn gebeurd. Dit laat onverlet dat de stelplicht en – in geval van betwisting – de bewijslast over de schade in beginsel op [eiseres] rust(en).
4.14.
De rechtbank zal hieronder een oordeel vellen over de verschillende schadeposten die [eiseres] opvoert.
Huishoudelijke hulp
4.15.
[eiseres] vordert vergoeding van de kosten van een door haar in te schakelen hulp in de huishouding. Zij gaat er daarbij vanuit dat zij door het ongeval tot haar 75e levensjaar niet in staat is haar huishouden zelfstandig draaiend te houden, terwijl zij dat zonder ongeval wel zou hebben gekund. Aegon betwist dat.
4.16.
Voor de eerste drie maanden na het ongeval gaat [eiseres] uit van een behoefte aan externe hulp van 3 uur per dag tegen een vergoeding van € 15 per uur. Zij becijfert deze kosten op (3 uur per dag x 7 dagen per week x 12 weken x € 15 = ) € 3.780. Aegon wijst er in het kader van haar verweer op dat de richtlijn huishoudelijke hulp van de Letselschaderaad normbedragen kent. Uitgaande van deze richtlijn (categorie licht tot matig beperkt), komt de vergoeding voor de eerste drie maanden van het ongeval dan op (€ 184 per week x 12 weken =) € 2.208. Volgens Aegon komt de helft van dit bedrag voor vergoeding in aanmerking, omdat van de partner van [eiseres] mag worden verlangd dat ook hij een bijdrage levert aan het huishouden. Volgens [eiseres] zijn de normbedragen waarvan de richtlijn van de Letselschaderaad uitgaat (een vergoeding van € 10 per uur) onrealistisch laag.
4.17.
De rechtbank is het met beide partijen voor een gedeelte eens. Voor wat betreft de normbedragen sluit de rechtbank aan bij de richtlijn van de Letselschaderaad. Weliswaar heeft [eiseres] betoogd dat het onmogelijk is om voor € 10 per uur passende hulp te vinden, maar zij heeft niet gesteld (laat staan onderbouwd) dat zij haar schoonmoeder, die haar assisteert, daadwerkelijk voor haar werkzaamheden betaalt. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijzen van de normbedragen die de Letselschaderaad adviseert.
4.18.
Anders dan Aegon heeft betoogd, gaat de rechtbank er niet vanuit dat de echtgenoot van [eiseres] een grote rol moet worden toegedicht in het huishouden. Daarbij geldt dat [eiseres] en haar man hebben gekozen voor een rolverdeling waarbij haar man zorgt voor het inkomen, en [eiseres] voor het gezin en het huishouden.
4.19.
Dit betekent dat de rechtbank de schade van [eiseres] gedurende de eerste drie maanden na het ongeval – in navolging van de richtlijn van de Letselschaderaad – vaststelt op € 2.208.
4.20.
Voor de periode tussen eind juli 2016 en januari 2037 (het moment waarop het jongste kind van [eiseres] 18 jaar wordt) gaat [eiseres] uit van een behoefte aan hulp van 16 uur per week, gedurende 48 weken per jaar tegen een tarief van € 15 per uur. Zij komt dan uit op een bedrag van € 2.880 voor de resterende maanden van 2016 en van € 11.520 per jaar voor de jaren 2017 tot en met 2036.
4.21.
De behoefte aan hulp van 16 uur in de week baseert [eiseres] op een indicatiestelling van Aster Zorg. Met Aegon is de rechtbank van oordeel dat de berekening van Aster Zorg niet doorslaggevend is, omdat deze volledig is gebaseerd op eigen informatie van [eiseres] en Aegon bij de berekening niet betrokken is geweest. Daarbij komt dat Aster Zorg er volgens haar eigen rapportage vanuit is gegaan dat [eiseres] beperkt is in bukken, tillen/dragen en traplopen, dat zij geen langdurige inspanning kan leveren en dat zij snel vermoeid is. Volgens de rapportage van [orthopedisch chirurg] is [eiseres] echter niet beperkt in trappenlopen en dragen en is zij slechts licht beperkt in tillen en bukken. Uit de rapportages van [neuroloog] en [orthopedisch chirurg] blijkt bovendien niet van energetische beperkingen of andere beperkingen qua belastbaarheid. Het kan zijn dat Aster Zorg rekening heeft gehouden met meer of andere beperkingen, maar dat die het gevolg zijn van het ongeval kan (gelet op de rapportages van [neuroloog] en [orthopedisch chirurg] ) niet worden aangenomen.
Ter zitting heeft [eiseres] aangevoerd dat zij wil dat – kennelijk in aanvulling op de rapportage van [neuroloog] – een zogenoemde F-MRI wordt uitgevoerd, omdat daarmee de gevolgen van de continue pijn op haar hersenen (onder meer bestaande uit een beperkte belastbaarheid) inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Zoals de rechtbank in 4.5 overwoog, zijn beide partijen in beginsel gebonden aan de bevindingen van de deskundigen. Dat betekent dat de rechtbank uitgaat van de conclusies van [neuroloog] en [orthopedisch chirurg] en dat zij geen rekening houdt met andere klachten van [eiseres] , die door de deskundigen in hun rapportages niet worden benoemd.
4.22.
Ervan uitgaande dat [eiseres] licht beperkt is op het gebied van zitten, gebogen werken, bukken en torderen en tillen, gaat de rechtbank er in redelijkheid vanuit dat [eiseres] gedurende 8 uur in de week hulp nodig heeft bij het verzorgen van haar kinderen en het doen van de zwaardere klussen in het huishouden. Voor het overige moet [eiseres] haar werkzaamheden, al dan niet in een aangepast tempo, zelf kunnen verrichten. [eiseres] rekent zelf met een behoefte aan hulp voor 48 weken per jaar, en zoals de rechtbank overwoog in 4.17 moet worden uitgegaan met een normbedrag van € 10 per uur. De schade van [eiseres] bedraagt daarmee
- tussen 1 augustus 2016 en 31 december 2016: (8 uur x € 10 x 21 weken) = € 1.680;
- voor de periode vanaf 1 januari 2017: (8 uur x € 10 x 48 weken =) € 3.840 per jaar.
4.23.
De volgende vraag is dan hoe lang [eiseres] ten gevolge van het ongeval behoefte zal hebben aan deze hulp. [orthopedisch chirurg] stelt immers vast dat nog verbetering mogelijk is na de juiste behandeling. Hij laat zich er echter niet over uit wat die juiste behandeling dan is, en ook niet op welke termijn verbetering te verwachten valt. Dat maakt het (ook) voor de rechtbank lastig een inschatting te maken over de prognose. Dat is in het kader van de schadebegroting echter niet zo ontzettend relevant, en wel om de volgende reden.
4.24.
[eiseres] heeft een rapportage in het geding gebracht van Roesingh Reintegratie. Uit dit rapport blijkt dat [eiseres] voor het ongeval van plan was om een betaalde baan te zoeken als haar kinderen naar school zouden gaan. Ter zitting heeft [eiseres] bevestigd dat zij zich, op het moment dat ook haar jongste kind naar school gaat, wil oriënteren op de arbeidsmarkt en dat zij dan aan de slag wil. Het jongste kind van [eiseres] is geboren in juni 2019 en zal dus in ieder geval na de zomervakantie van 2023 naar school gaan. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres] sowieso vanaf het moment waarop zij een betaalde baan heeft, een deel van haar taken in en rondom huis uitbesteedt aan derden. Dat zou zonder ongeval niet anders zijn. De kosten daarvan zijn dan niet langer het gevolg van het ongeval.
4.25.
Ervan uitgaande dat [eiseres] nog enige tijd nodig heeft om zich te oriënteren op haar wensen en mogelijkheden, gaat de rechtbank er in redelijkheid vanuit dat zij in januari 2025 aan de slag gaat op de arbeidsmarkt. Vanaf dat moment lijdt zij niet langer schade als gevolg van het ongeval. Ofwel omdat zij na het vinden van een betaalde baan sowieso hulp zou inhuren, ofwel omdat haar klachten op dat moment – na het ondergaan van de juiste behandeling – naar verwachting zijn verholpen.
4.26.
Gelet op het voorgaande kan [eiseres] – anders dan zij zelf heeft berekend – geen aanspraak maken op vergoeding van de kosten voor huishoudelijke hulp in de periode tussen het moment waarop haar jongste kind 18 wordt en haar 75e levensjaar.
4.27.
De totale (geleden en nog te lijden) schade in verband met de kosten voor het inhuren van hulp in de huishouding wordt daarmee begroot op (€ 2.208 + € 1.680 + (8 jaar x € 3.840) =) € 34.608. De rechtbank rondt dit bedrag in redelijkheid af op € 37.500. De rente over de verschenen schade wordt in dit bedrag geacht inbegrepen te zijn, net als de in acht te nemen “rekenrente” over de toekomstige schade.
Medische kosten
4.28.
[eiseres] vordert vergoeding van haar eigen risico ziektekostenverzekering, kosten van medicatie, kosten van fysiotherapie en reiskosten. Aegon heeft er terecht op gewezen dat [eiseres] ook in de jaren voor het ongeval regelmatig artsen bezocht, zodat het voor de hand ligt dat zij haar eigen risico ook had moeten betalen als het ongeval haar niet overkomen was. Daarbij komt dat niet is gebleken dat het eigen risico van [eiseres] – dat door haar ziektekostenverzekeraar wordt gefactureerd aan ene mevrouw Kootstra – door [eiseres] zelf wordt betaald. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
4.29.
Dat is anders voor de kosten van fysiotherapie en medicatie. Uit de door [eiseres] overgelegde stukken blijkt dat zij in 2016 kosten heeft gemaakt voor fysiotherapie in verband met haar rugklachten. Ook heeft zij kosten gemaakt voor pijnstillende medicijnen. Tot slot kan zij aanspraak maken op reiskosten van en naar haar behandelend artsen en (para)medici. De rechtbank begroot de kosten voor de reeds gemaakte en nog te maken kosten voor fysiotherapie en medicatie en reiskosten als gevolg van het ongeval in redelijkheid op € 1.000. In dit bedrag zijn de wettelijke rente over de geleden schade en de “rekenrente” over de toekomstige schade inbegrepen.
Smartengeld
4.30.
[eiseres] vordert vergoeding van € 25.000 aan smartengeld. Zij stelt dat zij niet heeft kunnen genieten van haar tweede zwangerschap, omdat zij bang was dat haar ongeboren kind schade had opgelopen als gevolg van het ongeval. Ook gaat zij ervan uit dat zij de rest van haar leven dagelijks pijn lijdt en dat zij alleen nog de lichte taken in en rondom huis kan uitvoeren. Daarnaast stelt zij dat er sprake is van “secundaire victimisatie”, doordat Aegon ook na het rapport van [orthopedisch chirurg] is blijven volhouden dat haar rugklachten niet het gevolg zijn van het ongeval. Aegon bestrijdt de stellingen van [eiseres] .
4.31.
De rechtbank stelt voorop dat de rechter bij het begroten van immateriële schade rekening moet houden met alle omstandigheden van het geval. Daarbij zijn vooral van belang wat de aard, ernst en duur van het letsel is en hoe groot de gevolgen zijn van het letsel voor (de levensvreugde van) de benadeelde. Ook de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt spelen een rol. Verder moet bij de begroting worden gelet op de bedragen die in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
4.32.
Vast staat dat [eiseres] letsel heeft opgelopen door het ongeval. Zij lijdt aan het crista iliaca posterior syndroom, wat leidt tot pijnklachten en beperkingen op verschillende gebieden. Anders dan [eiseres] , gaat de rechtbank er van uit dat dit letsel van tijdelijke aard is en dat dit leidt tot lichte beperkingen. Ook betrekt de rechtbank in haar beoordeling dat [eiseres] als gevolg van het ongeval de tweede helft van haar zwangerschap in angst heeft geleefd over het welzijn van haar ongeboren kind, en dat zij na zijn geboorte door haar rugklachten de zorg voor haar zoon deels moest overlaten aan anderen. [eiseres] heeft op zitting invoelbaar verteld over wat dat voor haar betekend heeft.
4.33.
De rechtbank is het met [eiseres] eens dat het opvallend is dat Aegon ook na de rapportage van [orthopedisch chirurg] heeft volhard in haar afwijzende standpunt en dat het op zijn minst verbazing wekt dat Aegon in haar 22 pagina’s tellende conclusie van antwoord met geen woord rept over de door [orthopedisch chirurg] gestelde diagnose. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit heeft geleid tot de nodige frustratie bij [eiseres] . Tegelijkertijd is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zodanig onzorgvuldig handelen van Aegon, dat gesproken kan worden van een secundaire victimisatie die aanleiding vormt voor een aanzienlijke verhoging van het smartengeld.
4.34.
Alles bij elkaar genomen, vindt de rechtbank een smartengeld van € 4.000 (inclusief de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval) passend in deze situatie.
Tussenconclusie schadevergoeding
4.35.
In het licht van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat Aegon aan [eiseres] een bedrag van (€ 37.500 + € 1.000 + € 4.000 = ) € 42.500 moet betalen in verband met de gevolgen van het ongeval. Daarvan moet het voorschot dat Aegon aan [eiseres] heeft betaald worden afgetrokken. Beide partijen gaan ervan uit dat van het voorschot van € 11.500 een bedrag van € 1.640 is bestemd voor de schade aan de auto. Dit betekent dat nog een vergoedingsplicht resteert van € 32.640. Aegon zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
4.36.
Omdat de totale schadevergoedingsverplichting van Aegon in dit vonnis wordt vastgesteld, bestaat er geen aanleiding Aegon te veroordelen om een aanvullend voorschot aan [eiseres] te betalen. Dit gedeelte van de vordering wordt daarom afgewezen.
De buitengerechtelijke kosten
4.37.
[eiseres] vordert vergoeding van haar kosten van rechtsbijstand. Zij specificeert deze kosten – die betrekking hebben op de periode voorafgaand aan de procedure – op € 9.925,37, inclusief de kosten van haar medisch adviseur.
4.38.
Aegon heeft de gevorderde kosten niet inhoudelijk bestreden. De rechtbank ziet ook geen reden deze ambtshalve te matigen. Dit betekent dat dit gedeelte van de vordering zal worden toegewezen. [eiseres] vordert dat Aegon de wettelijke rente over de kosten vergoedt vanaf de datum waarop zij de kosten heeft gemaakt. Aegon heeft ook deze vordering niet bestreden. [eiseres] heeft echter niet inzichtelijk gemaakt wanneer zij de door haar overgelegde facturen heeft betaald. De rechtbank zal de wettelijke rente daarom toewijzen vanaf de dag waarop de dagvaarding aan Aegon is betekend.
De belastinggarantie
4.39.
[eiseres] vordert dat Aegon wordt veroordeeld een bijstands- en belastinggarantie te verstrekken. Aegon meent dat daarvoor geen aanleiding is, omdat er geen sprake is van belastbare schade wegens verlies aan verdienvermogen.
4.40.
De rechtbank begrijpt uit de stukken die [eiseres] in het geding heeft gebracht, dat zij bang is dat de toeslagen die zij ontvangt worden teruggevorderd, als zij een schadevergoeding krijgt van meer dan € 157.000. Daarvan is geen sprake. Daarbij komt dat de schade-uitkering die Aegon op grond van dit vonnis aan [eiseres] moet betalen (zoals altijd) netto is. Mocht die leiden tot een belastingaanslag, dan gaat de rechtbank ervan uit dat partijen daarvoor een voorziening treffen. Voor een afzonderlijke veroordeling daartoe ziet de rechtbank geen aanleiding.
De proceskosten
4.41.
Aegon zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.42.
[eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisers met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van [eiseres] gekomen. [eiseres] heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Gelet op het voorgaande wordt Aegon alleen veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht, de verschotten en ten slotte tot vergoeding van het – hierna in het dictum vast te stellen – salaris van de advocaat. Deze vergoeding voor het salaris moet door de advocaat worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding.
4.43.
Met inachtneming van het voorgaande worden de proceskosten, aan de hand van het toegewezen bedrag, begroot op € 2.383,02 (€ 18,02 aan verschotten, € 85 aan griffierecht, en € 2.280 aan salaris advocaat (2 punten x € 1.140)). ECLI:NL:RBDHA:2022:9802