Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 170124 kosten hh; 2 u p/w x € 10,00 p/u over 2015-2022, € 15,00 p/u vanaf 2023; totaal 45.970,00 

RBGEL 170124 persoonlijke onderzoeken; onrechtmatig bewijs mag niet mag worden meegewogen
- smartengeld, whiplash; mede vanwege onrechtmatige onderzoeken, € 25.000,00
- VAV zelfstandig ondernemer €  1.586.150,00
- uit pre-existente burn-out, relatieproblemen, lage rugklachten, overgewicht, schouderklachten blijkt geen alternatieve verklaring voor klachten
- kosten hh; 2 u p/w x € 10,00 p/u over 2015-2022, € 15,00 p/u vanaf 2023; totaal 45.970,00 
- kosten zelfwerkzaamheid cf richtlijn DLR; ook al omdat energie nodig is voor exploiteren onderneming, totaal € 53.670,00
- ass. dient deugdelijke fiscale garantie te verstrekken

 

Huishoudelijke hulp

4.61.

[eiser] stelt dat hij als gevolg van het ongeval tot en met zijn 75e levensjaar huishoudelijke taken gedurende 2 uur per week niet meer zelf kan doen, dat zijn echtgenote en dochter deze taken nu vervullen, maar dat het normaal en gebruikelijk is dat daarvoor betaalde arbeidskrachten worden ingehuurd, tegen € 10,00 per uur vanaf 29 september 2015 tot en met 2022 en tegen € 15,00 per uur vanaf 2023. De tot en met 2022 verschenen schade bedraagt dan € 6.960,00 en de contante waarde van de schade vanaf 2023 € 39.010,00, zodat de schade in totaal € 45.970,00 bedraagt.

4.62.

Met de hiervoor vastgestelde aard en omvang van de gezondheidsklachten van [eiser] en met name het gegeven dat hij na het ongeval zijn energie nodig zal hebben voor het exploiteren van zijn resterende onderneming, acht de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] minder aan het huishouden kan bijdragen dan voor het ongeval. De 2 uur per week baseert [eiser] erop dat Nederlanders gemiddeld 14 uur per week aan huishoudelijke taken besteden en dat hij ⅐ deel daarvan vanwege het ongeval niet meer zelf kan doen. [eiser] stelt weliswaar ook dat de huishoudelijke taken voor het ongeval gelijkelijk tussen zijn echtgenote en hem waren verdeeld, hetgeen Aegon sterk betwijfelt, maar deze stelling is niet dragend voor zijn vordering in dit verband, zodat de rechtbank aan dit partijdebat voorbij gaat. In ieder geval vormt de onweersproken stelling van [eiser] dat hij na de scheiding vier jaar lang alleen met zijn kinderen heeft gewoond en toen alles in het huishouden zelf deed, inclusief koken, een voldoende concrete aanwijzing ervoor dat [eiser] voor het ongeval gedurende ten minste 2 uur per week huishoudelijke taken verrichtte. Dat [eiser] voor het ongeval al voor 3 uur in de week huishoudelijke hulp had, wil niet zeggen dat hij zelf voor werkzaamheden in het huishouden niet 2 uur per week kan zijn uitgevallen. De conclusie is dat het gevorderde bedrag op de voet van art. 6:107 lid 1 BW toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2022 tot de dag van algehele voldoening.

Verlies zelfwerkzaamheid

4.63.

[eiser] stelt dat hij als gevolg van het ongeval tot en met zijn 75e levensjaar de zwaardere werkzaamheden in het rond het huis, zoals schilderen en het tuinonderhoud, niet meer zelf kan doen en daarvoor externe hulp moet inschakelen. Voor het begroten van de schade in dit verband wil hij aansluiten bij de normbedragen van de Richtlijn Zelfwerkzaamheid van de Letselschade Raad, met dien verstande dat zijn woning en tuin groter zijn dan gebruikelijk, maar dat hij nog wel kan assisteren bij minder zware werkzaamheden, zodat die bedragen per saldo redelijk en adequaat zijn. De tot en met 2022 verschenen schade bedraagt dan € 11.115,00 en de contante waarde van de schade vanaf 2023 € 42.152,00, zodat de schade in totaal € 53.267,00 bedraagt.

4.64.

Met de hiervoor vastgestelde aard en omvang van de gezondheidsklachten van [eiser] en met name het gegeven dat hij na het ongeval zijn energie nodig zal hebben voor het exploiteren van zijn resterende onderneming, acht de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] de zwaardere werkzaamheden in en rond zijn woning niet meer zelf kan verrichten en een tuinman moet inschakelen. Het enkele feit dat [eiser] stelt een grotere woning en tuin te hebben dan gebruikelijk en voor het ongeval relatief lange werkweken maakte, is onvoldoende om aan te nemen dat [eiser] voor het ongeval al een tuinman had, zoals Aegon heeft geopperd. Niets wijst daar concreet op. Dit verweer is dan ook onvoldoende toegelicht. Dat [eiser] de kosten van de tuinman niet heeft onderbouwd is niet zo relevant, nu hij vergoeding van normbedragen vordert die zijn vastgesteld ter voorkoming van een kostbare discussie over de concrete schade. Aegon heeft de motivering van [eiser] dat bij de gehanteerde normbedragen kan worden aangesloten verder niet betwist. Die motivering komt de rechtbank overtuigend voor. Het gevorderde bedrag is dan op de voet van art. 6:107 lid 1 BW toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2022 tot de dag van algehele voldoening.

Overige materiële schade

4.65.

[eiser] vordert een veroordeling tot betaling van € 1.500,00 aan overige materiële schade, bestaande in reiskosten, eigen risico zorgverzekeraar en aanschaf medicatie. Hij verzoekt om de omvang van deze schadepost te schatten, omdat hij niet beschikt over bonnetjes en het nader specificeren van deze kosten hem te ver gaat. Het is echter niet zo dat de omvang van deze schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Aegon werpt bovendien onweersproken op dat maar de vraag is of [eiser] , het ongeval weggedacht, het eigen risico niet ook had aangesproken. Bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing bestaat voor het toewijzen van deze schadepost dan onvoldoende grond.

Buitengerechtelijke kosten

4.66.

[eiser] vordert een bedrag van € 25.479,81 ter zake van de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand (€ 32.374,86 waarop Aegon in mindering een bedrag van € 6.895,05 heeft voldaan). Een specificatie van deze kosten heeft hij uiteindelijk als productie 26 in het geding gebracht. Daaruit volgt dat het gaat om 175,30 uur aan werkzaamheden tussen 13 oktober 2016 en 8 maart 2021, waarvan 164,20 uur daadwerkelijk in rekening zijn gebracht. Aegon heeft deze specificatie niet meer betwist. De dagvaarding is op 8 november 2022 betekend. Niet aannemelijk is dan dat een wezenlijk deel van deze uren is besteed aan de voorbereiding van de gedingstukken of ter instructie van de zaak, zoals Aegon nog heeft opgeworpen. Uit de dossierstukken volgt dat de advocaat van [eiser] zich in de loop van de jaren intensief met de schaderegeling heeft bemoeid. De omvang van de schade is bovendien aanzienlijk. De gehanteerde uurtarieven zijn niet buitensporig te achten, mede gelet erop dat de advocaat van [eiser] gespecialiseerd is in zaken als de onderhavige. De rechtbank acht dan zowel het maken van de kosten als de omvang ervan redelijk. De vordering is toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2022 tot de dag van algehele voldoening.

Fiscale garantie

4.67.

Aegon heeft niet betwist dat zij gehouden is een deugdelijke fiscale garantie over het totaal van de toegewezen schadevergoedingen te verstrekken. Zij zal daartoe worden veroordeeld.

Reeds betaalde bedragen

4.68.

Vaststaat dat Aegon, naast het hiervoor besproken bedrag van € 6.895,05, reeds een bedrag van in totaal € 120.000,00 aan [eiser] heeft betaald. Een deel van laatstgenoemd bedrag is ten titel van geldlening betaald en niet als (voorschot op) schadevergoeding. Aegon heeft zich echter in deze procedure op het standpunt gesteld dat met het totale bedrag van € 120.000,00 de schade is vergoed en dat dit bedrag op de te betalen schadevergoeding in mindering moet worden gebracht indien de rechtbank een hoger bedrag aan schadevergoeding zal toewijzen. Dit laatste is aan de orde, zodat ervan wordt uitgegaan dat het gehele bedrag van € 120.000,00 bij wege van voorschot op schadevergoeding is betaald en, zoals [eiser] heeft gevorderd, op de hiervoor toewijsbaar geoordeelde schadevergoeding in mindering moet worden gebracht.

Proceskosten

4.69.

Aegon zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:

- dagvaarding € 125,03

- griffierecht 2.277,00

- salaris advocaat ‭8.494‬,00 (2,0 punten × tarief € 4.247,00)‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬

Totaal € ‭10.896,03‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬

4.70.

De veroordeling in de nakosten is toewijsbaar zoals gevorderd.

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

verklaart voor recht dat de in opdracht van, althans door Aegon uitgevoerde persoonlijke onderzoeken op onrechtmatige gronden zijn uitgevoerd en dat Aegon daardoor onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en dat dientengevolge het met de persoonlijke onderzoeken verkregen onrechtmatige bewijs niet mag worden meegewogen bij de beoordeling van de onderhavige schadezaak,

5.2.

veroordeelt Aegon om ter zake van smartengeld aan [eiser] te betalen een bedrag van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 29 september 2015 tot de dag van volledige betaling,

5.3.

veroordeelt Aegon om ter zake van de tot en met 2021 geleden schade wegens verlies aan verdienvermogen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 262.991,00 (tweehonderdtweeënzestigduizend negenhonderdeenennegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over de afzonderlijke jaarschades zoals toegelicht onder randnummer 158 van de dagvaarding, steeds tot de dag van volledige betaling,

5.4.

veroordeelt Aegon om ter zake van de vanaf 1 januari 2022 geleden en te lijden schade wegens verlies aan verdienvermogen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.323.159,00 (één miljoen driehonderddrieëntwintigduizend honderdnegenenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 1 januari 2022 tot de dag van volledige betaling,

5.5.

veroordeelt Aegon om ter zake van geleden en te lijden schade wegens benodigde huishoudelijke hulp aan [eiser] te betalen een bedrag van € 45.970,00 (vijfenveertigduizend negenhonderdzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 8 november 2022 tot de dag van volledige betaling,

5.6.

veroordeelt Aegon om ter zake van geleden en te lijden schade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid aan [eiser] te betalen een bedrag van € 53.267,00 (drieënvijftigduizend tweehonderdzevenenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 8 november 2022 tot de dag van volledige betaling,

5.7.

veroordeelt Aegon om ter zake van verschuldigde kosten voor buitengerechtelijke rechtsbijstand aan [eiser] te betalen een bedrag van € 25.479,81 (vijfentwintigduizend vierhonderdnegenenzeventig euro en eenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 8 november 2022 tot de dag van volledige betaling,

5.8.

veroordeelt Aegon om aan [eiser] een deugdelijke fiscale garantie te verstrekken over het totaal van de toegewezen schadevergoedingen,

5.9.

bepaalt dat op de hiervoor toegewezen bedragen het reeds door Aegon bij wijze van voorschotten betaalde bedrag van € 120.000,00 in mindering wordt gebracht,

5.10.

veroordeelt Aegon in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € ‭10.896,03‬, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling,‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬

5.11.

veroordeelt Aegon in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Aegon niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,

5.12.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de in 5.1. gegeven verklaring voor recht,

5.13.

wijst het meer of anders gevorderde af. ECLI:NL:RBGEL:2024:267

1Vergelijk HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942 en Hof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1004.

2Vergelijk gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2016:1004, r.o. 6.11.

3Vergelijk HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942.

4Zie onder meer Hof Arnhem-Leeuwarden 23 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1759 en 26 oktober 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10024.

5Vergelijk HR 4 november 1988, NJ 1989/751.

6Dit volgt uit HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:590 en HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3397.