Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 290524 voorlopig desk. bericht; kosten in debet gesteld; geen bodemprocedure vanwege overlijden en verwerping erfenis; kosten ten laste van staat

RBLIM 290524 voorlopig desk. bericht; kosten in debet gesteld; geen bodemprocedure vanwege overlijden en verwerping erfenis; kosten ten laste van staat

2 De beoordeling

2.1.

In de beschikking van 21 juni 2023 heeft de rechtbank voornoemde dr. Van Weel benoemd tot deskundige en is geoordeeld dat aan verzoekster geen voorschot wordt opgelegd omdat zij met een toevoeging procedeert. Het voorschot op de kosten van de deskundige is in die beschikking vastgesteld op een bedrag van € 6.400,00 inclusief btw.

2.2.

De deskundige heeft zijn rapport ingediend d.d. 2 februari 2024 met daarbij gevoegd de factuur voor de kosten van het onderzoek. Die factuur betreft de betaling van een bedrag van € 5.535,75 inclusief btw voor de kosten van het deskundigenonderzoek. Het deskundigenrapport is bij brief van 5 februari 2024 aan partijen verzonden.

2.3.

Daarbij is aan partijen verzocht binnen uiterlijk twee maanden te berichten of er een bodemprocedure aanhangig wordt gemaakt of dat partijen op basis van het deskundigenrapport proberen een regeling in der minne te treffen. Ingeval van dit laatste zijn partijen er op gewezen dat de kosten van het deskundigenonderzoek en de verdeling daarvan in verband met de betaling aan de griffier in die regeling meegenomen dienen te worden. Zulks omdat de kosten van het deskundigenonderzoek immers nog betaald dienen te worden aan de griffier, nu die kosten zijn voorgeschoten vanwege de aan verzoekster verleende toevoeging.

2.4.

Bij e-mail van 27 maart 2024 heeft verweerster verzocht om conform artikel 205 Rv vast te stellen door welke partij de kosten van de deskundige dienen te worden gedragen. Daarbij is aldus verweerster verzoekster op grond van het deskundigenbericht de meest gerede partij om de kosten van het deskundigenonderzoek te dragen.

2.5.

Bij e-mail van 2 april 2024 heeft de raadsman van verzoekster bericht dat verzoekster is overleden en dat geen deskundigenbericht aanhangig zal worden gemaakt.

2.6.

Desgevraagd heeft de raadsman van verzoekster bij e-mail van 30 april 2024 de overlijdensakte van verzoekster overgelegd, alsmede een door deze rechtbank op 25 januari 2024 opgemaakte akte, waarin de daarin vermelde erfgenamen de nalatenschap van verzoekster hebben verworpen.

2.7.

De rechtbank is van oordeel dat, ondanks het overlijden van verzoekster en de verwerping van de nalatenschap door de in de akte van 25 januari 2024 vermelde erfgenamen, de vraag dient te worden beantwoord voor wiens rekening de kosten van het deskundigenonderzoek dienen te komen.

2.8.

Artikel 205 lid 2 Rv beantwoordt niet de vraag wie de meest gerede partij is om in de kosten van een deskundigenbericht te worden veroordeeld en ook de parlementaire geschiedenis biedt hierover geen duidelijkheid. Tijdens de parlementaire behandeling heeft de minister wel aangegeven geen inbreuk te willen plegen op het beginsel dat de verliezende partij de kosten draagt, maar als geen bodemprocedure volgt of aansprakelijkheid buiten rechte wordt erkend, blijft onduidelijk wie de "verliezende partij" is. Het past de rechtbank in beginsel ook niet om zich, in het kader van de beslissing die op grond van artikel 205 lid 2 Rv over de kosten moet worden genomen, uit te laten over de mogelijke aansprakelijkheid en eventueel medisch verwijtbaar handelen, nu het debat daarover ten overstaan van de rechter nog helemaal niet is gevoerd en blijkens de mededeling van de raadsman van verzoekster ook niet meer gevoerd zal gaan worden. Bij het ten laste brengen aan (een van) partijen van de kosten van de deskundige heeft de rechtbank enkel de beschikking over het voorlopig deskundigenbericht. Het rapport van professor Van Weel geeft geen of onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat sprake is van een (beroeps)fout aan de zijde van verweerster. Op grond daarvan acht de rechtbank het voorshands aannemelijk dat de bodemrechter de op dit rapport gebaseerde vorderingen zou hebben afgewezen. Bij die stand van zaken dient verzoekster vooralsnog als de in het ongelijk gestelde partij te worden aangemerkt en zou zij worden veroordeeld in de kosten van de deskundige. Het feit dat verzoekster heeft geprocedeerd met een toevoeging doet daaraan niet af. (De raadsman van) verzoekster is bovendien meerdere keren gewezen op voormelde bepaling van artikel 205 Rv, zodat verzoekster er - ondanks het feit dat zij met een toevoeging procedeerde - rekening mee had dienen te houden dat de kosten van het onderzoek geheel of gedeeltelijk voor haar rekening konden komen.

2.9.

In het feit dat verzoekster is overleden en aannemelijk is dat de kosten van het deskundigenonderzoek vanwege de verwerping van de nalatenschap niet kunnen worden verhaald, ziet de rechtbank aanleiding om de kosten van het deskundigenonderzoek uit 's Rijks kas te betalen. De kosten van het onderzoek zijn reeds vanwege de aan verzoekster verleende toevoeging aan de deskundige voldaan, zodat deze kosten voor rekening van de Staat zullen worden genomen. Op grond van het vorenstaande zullen voorts de proceskosten van verweerster - begroot op een bedrag van € 542,00 - voor rekening van de Staat worden genomen, waarbij die kosten door de Staat aan verweerster zullen worden voldaan. ECLI:NL:RBLIM:2024:4498