Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 280525 vdo t.z.v. myelopatie na delay bij cervicale kanaalstenose; kosten cf Goma 50/50

RBMNE 280525 vdo t.z.v. myelopatie na delay bij cervicale kanaalstenose; kosten cf Goma 50/50

2De kern van de zaak

2.1.

Partijen twisten al een hele lange tijd of er sprake was van medisch onzorgvuldig handelen bij de behandeling van [verzoeker] op de polikliniek neurologie van het UMCU in 2008 en 2009. Partijen hebben geprobeerd in onderling overleg een expertise te laten uitvoeren maar hebben geen overeenstemming bereikt over de vraagstelling. [verzoeker] vraagt daarom de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht te gelasten. De rechtbank wijst het verzoek toe en benoemt prof. dr. [deskundige] , als deskundige om de in de beschikking vermelde vragen te beantwoorden.

3De beoordeling

inleiding

3.1.

[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1957, heeft in 2008 de polikliniek neurologie van het UMCU bezocht omdat hij krachtverlies had aan zijn (dominante) linkerarm. Er is toen onder meer een MRI-scan van de plexus brachialis (rb: een knooppunt dat boven het sleutelbeen zit) gemaakt. De arts die de MRI beoordeelde heeft in zijn rapport als conclusie het volgende vermeld (productie 2 verzoekschrift): “Aan de plexus links geen evidente afwijkingen. Cervicale stenose C3-C4 in mindere mate C5-C6.”

3.2.

Hierna werd een afwachtend beleid gevoerd en [verzoeker] werd verwezen naar een revalidatiearts. Hij is toen in De Hoogstraat gestart met ergotherapie en fysiotherapie.

3.3.

In 2009 en 2011 heeft [verzoeker] opnieuw de polikliniek neurologie bezocht omdat hij krachtverlies had aan zijn linkerarm. In mei 2011 werd toen een MRI van de cervicale wervelkolom (rb: de halswervelkolom) gemaakt. Daarop was een absolute kanaalstenose (rb: een vernauwing van het wervelkanaal) bij wervels C3 -C4 zichtbaar en een relatieve kanaalstenose bij C5-C6. Op niveau C3-C4 was toen ook myelopatie (rb: schade in het ruggenmerg) zichtbaar.

3.4.

Op 24 november 2011 is [verzoeker] geopereerd. Daarbij werd de tussenwervelschijf tussen C3 en C4 verwijderd en werd een kunststof schijf geplaatst.

3.5.

[verzoeker] verwijt het UMCU:

I. dat er in 2008 en 2009 geen vervolgonderzoek naar de absolute stenose, met mogelijk een myelopathie (of risico op myelopathie), werd uitgevoerd;

II. dat [verzoeker] niet eerder, in 2008 of ten laatste in 2009 toen hij daar werd gezien, werd doorverwezen naar de neurochirurg;

III. dat de stenose niet eerder is behandeld dan in november 2011,

IV. dat [verzoeker] op 10 juli 2008 is medegedeeld dat er op de MRI geen afwijkingen waren, terwijl er wel een stenose (met mogelijk myelopathie of risico op myelopathie) zichtbaar en kenbaar was. Hij stelt zich op het standpunt dat hij in 2008 en 2009 onvolledig en onjuist is geïnformeerd.

3.6.

Partijen twisten al een lange tijd over of sprake is geweest van medisch onzorgvuldig handelen. [verzoeker] heeft het UMCU aansprakelijk gesteld en het UMCU heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen. In 2014 en 2015 hebben partijen geprobeerd om gezamenlijk een neurologische expertise in gang te zetten, maar dat heeft niet tot een expertise geleid. Eind 2016 heeft [verzoeker] een nadere aansprakelijkheidstelling gestuurd en begin 2017 heeft UMCU toen opnieuw aansprakelijkheid afgewezen.

hoe is het toen verder gegaan?

3.7.

[verzoeker] heeft toen zelf (opnieuw) een medisch advies aangevraagd. Dr. [neuroloog 1] , neuroloog en medisch adviseur, van [bedrijf] , heeft op 1 mei 2018 (de advocaat van) [verzoeker] onder meer het volgende bericht (productie 18 verzoekschrift):

“ Verslag MRI plexus, gemaakt op 14-06-2008 en beoordeeld op 19-06-2008 door [A] :

In deze beoordeling wordt gemeld dat het myelum op het niveau C3-C3 wat vernauwd is.

Bespreking

Volgens de behandelend arts In De Hoogstraat zou dit erop kunnen wijzen dat er al een myelopathie was of een begin hiervan in 2008. Ik wijs u erop dat ik in de bespreking van mijn advies d.d. 03-02-2016 al gesteld heb dat er bij het eerste consult in juni 2008 bij de heer [verzoeker] klinisch voornamelijk sprake was van een aandoening van het perifeer motorisch neuron (PMN), maar dat er ook toen al aanwijzingen waren voor een aandoening van het centraal motorisch neuron (CMN); (lees: aanwijzingen voor een myelopathie). Het gaat dan om de symmetrisch levendige tricepsreflex en de reflex van Hoffmann-Trömner beiderzijds.

Zoals ik stelde, waren er dus in juni 2008 lichte verschijnselen van een aandoening van het CMN (lees: myelopathie) maar zeker niet van dien aard dat er een operatie-indicatie was.

Ik ben het met cliënt eens dat er in 2008 wel redenen waren voor aanvullend onderzoek in de zin van een MRI-scan van de cervicale wervelkolom, niet alleen op basis van de beoordeling van collega Witkamp, maar ook op basis van de klinische bevindingen. Dat dit onderzoek niet is uitgevoerd is mijns inziens als onzorgvuldig te beschouwen.”

3.8.

Hierop heeft UMCU zich op het standpunt gesteld dat er geen duidelijke grondslag voor aansprakelijkheid bestaat en zij wilde toen geen medewerking meer verlenen aan een gezamenlijke expertise.

3.9.

De advocaat van [verzoeker] heeft toen een (nader) medisch haalbaarheidsonderzoek (MH) gevraagd bij SMAS-advies. Neuroloog dr. [neuroloog 2] heeft (in samenwerking met dr. [dokter] op 29 maart 2022 gerapporteerd (productie 19 verzoekschrift). Daarin is onder meer het volgende te lezen:

“BESCHOUWING:

Betrokkene kreeg op 51-jarige leeftijd begin 2008 zonder duidelijke provocatie langzaam progressief krachtsverlies van een aantal spieren van de linker schoudergordel en linker bovenarm. In het UMCU werd hij neurologisch beoordeeld. De neuroloog focuste zich op de diagnose idiopathische plexus brachialis neuritis, m.n. omdat het EMG o.a. bij deze aandoening kon passen. De vrijwel obligaat bij deze aandoening voorkomende heftige pijn in de schouder en bovenarm ontbrak evenwel. Al met al dus een diagnose die redelijk zeldzaam is, min of meer een soort 'witte raaf. Om afwijkingen bij de plexus aan te tonen of uit te sluiten werd een MRI-scan van de plexus brachialis gemaakt, die geen afwijkingen aan de plexus toonde, hetgeen niet ongebruikelijk is bij diagnose idiopathische plexus brachialis neuritis. Het feit dat er geen afwijkingen aan de plexus waren aangetoond, werd betrokkene meegedeeld. Dezelfde MRI-scan toonde evenwel aanwijzingen voor een ernstige vernauwing van het cervicale wervelkanaal op niveau C3-C4 en in mindere mate ook op niveau CS-C6. De gemaakte MRI-scan was met name gericht op de plexus brachialis, niet specifiek bedoeld voor beoordeling van de cervicale wervelkolom, maar deze komt bij een dergelijke MRI-scan ook in beeld. In theorie had de neuroloog vervolgens een MRI-CWK dienen aan te aanvragen om de afwijkingen van de cervicale wervelkolom gedetailleerder in beeld te brengen, zodat daar een juister beleid op gevoerd had kunnen worden. De afwijkingen van de cervicale wervelkolom werden betrokkene niet meegedeeld. Kennelijk werden deze bevindingen ook niet meegenomen in de differentiaal diagnostische overwegingen t.a.v. de oorzaak van het krachtsverlies van de linkerarm, terwijl een cervicale kanaalstenose een veel frequenter voorkomende aandoening is, dan een idiopathische plexus brachialis neuritis zonder pijn. Betrokkene werd naar de revalidatiearts verwezen voor begeleiding bij oefentherapie. Klaarblijkelijk is toen enige verbetering van het klinisch beeld opgetreden, maar is betrokkene nooit geheel hersteld van het krachtsverlies van de linkerarm. In 2009 recidiveerde het krachtsverlies. Er werd opnieuw neurologisch onderzoek gedaan. De neuroloog die hem toen onderzocht focuste zich op de eerder gestelde diagnose plexus brachialis neuritis, die naar werd aangenomen, gerecidiveerd zou zijn. Er werd een EMG gedaan, maar geen controle MRI-scan van de plexus of een MRI-scan gericht op de CWK, waarop een progressie van de kanaalstenose beoordeeld had kunnen worden. Betrokkene wist niet dat hij een cervicale kanaalstenose had, en kon de neuroloog (een andere dan de neuroloog in 2008) in 2009 er ook niet op attenderen een MRI-scan van de CWK (ter controle) aan te vragen. Betrokkene werd door de neuroloog weer naar oefentherapie verwezen.

In augustus 2011 ontstond er per acuut opnieuw (ten derden male) na zwaar tillen een dan ernstige toename van het krachtsverlies van spieren van de linker schoudergordel en bovenarm. Ook nu geen gevoelsstoornissen en geen pijn. De reflex-afwijkingen pasten bij een pyramidaal syndroom, ofwel dysfunctie van het ruggenmerg (myelopathie) op cervicaal niveau. Er wordt dan een MRI-scan van de CWK gemaakt, met daarop duidelijk het beeld van een zeer ernstige kanaalstenose op C3-C4 met myelopathie haard en een iets minder ernstige kanaalstenose op C5-C6. Zoals te doen gebruikelijk vond vervolgens overleg plaats met een neurochirurg en werd de indicatie gesteld voor een operatie om het ruggenmerg te decomprimeren. Een dergelijke operatie wordt in de regel gedaan om toename van de afwijkingen te voorkomen, want een (partiële of gehele) dwarslaesie kan vervolgens snel ontstaan. Het is meegenomen, als het krachtsverlies na een decompressieoperatie verbetert, maar dat is van tevoren nooit te voorspellen.

Resumerend werd in 2008 door de behandelend neuroloog van het UMC Utrecht een foutieve diagnose gesteld, mede door neurologisch onzorgvuldig handelen (verzuimd een MRI-CWK aan te vragen toen op de MRI van de plexus brachialis tevens cervicale wervelkolom afwijkingen werden gezien). Men focuste zich op de zgn. 'witte raaf' (idiopathische plexus brachialis neuritis zonder pijn) als oorzaak van het krachtsverlies van de spieren van de linker schouder en bovenarm, terwijl een meer voorkomende aandoening (zenuwwortel CS dysfunctie door cervicale kanaalstenose) niet/ onvoldoende als mogelijke oorzaak in overweging werd genomen.

In 2009 kreeg betrokkene toename van het krachtsverlies, dat na 2008 nooit helemaal was hersteld. A.h.w. met oogkleppen op borduurde de volgende neuroloog in 2009 door op de foutieve diagnose van zijn voorganger en verzuimde een MRI-scan CWK te laten maken om de afwijkingen van de cervicale halswervelkolom op mogelijke progressie te controleren. Hoogstwaarschijnlijk was bij eerder vaststellen van toename van afwijkingen op de MRI-scan betrokkene al in 2009 naar de neurochirurg verwezen voor een operatieve decompressie van het cervicale ruggenmerg om erger worden te voorkomen, hetgeen in 2011 n.a.v. toename van krachtsverlies met aanwijzingen voor een ruggenmergdysfunctie uiteindelijk wel het geval was.

BEANTWOORDING VAN DE VRAAG NAAR DE MEDISCHE HAALBAARHEID:

Concluderend is er op basis van de ter beschikking gestelde documenten hoogstwaarschijnlijk sprake van een medische fout en neurologisch onzorgvuldig handelen, waardoor een operatieve behandeling 2 jaar te laat werd uitgevoerd, waardoor betrokkene onnodig schade heeft geleden; derhalve is mijn conclusie t.a.v. de haalbaarheid van het aansprakelijk stellen van het UMC Utrecht: hoogstwaarschijnlijk haalbaar.

Een medisch deskundigenonderzoek wordt zinvol en noodzakelijk geacht om tot een nader oordeel inzake het medisch onzorgvuldig handelen door de neurologen te komen. Ik ben van mening, dat in tegenstelling tot adviezen van eerdere medische adviseurs, een neurologische expertise geïndiceerd is; geen neurochirurgische expertise. Het gaat immers om het toetsen van het handelen van de neurologen van het UMC Utrecht in 2008 en 2009.”

3.10.

Hierna heeft UMCU ingestemd met het opstarten van een gezamenlijke expertise. Daarna hebben partijen in de periode 2022-juli 2024 met elkaar gediscussieerd over de te stellen vragen en de precieze formulering daarvan. Dat heeft niet tot overeenstemming geleid.

wat vraagt [verzoeker] ?

3.11.

[verzoeker] vraagt om een deskundigenonderzoek te bevelen en één van de door hem voorgestelde personen als deskundige te benoemen om de in zijn verzoekschrift vermelde vragen te beantwoorden. Daarbij vraagt hij om te bepalen dat het UMCU de kosten van deze procedure en de kosten van de te benoemen deskundige dient te voldoen, althans om hem deze kosten niet als voorschot op te leggen.

wat vindt UMCU?

3.12.

UMCU heeft geen bezwaar tegen het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek maar zij stelt een andere vraagstelling voor. Zij stemt in met drie van de vijf door [verzoeker] genoemde personen als deskundige. Volgens UMCU moet [verzoeker] volgens de hoofdregel de kosten van de deskundige dragen en zij vraagt om [verzoeker] in de kosten van het geding te veroordelen.

toetsingskader voorlopig deskundigenbericht

3.13.

Bij de beoordeling van de verzoeken van [verzoeker] stelt de rechtbank het volgende voorop. Het doel van een voorlopig deskundigenbericht is onder andere een partij de mogelijkheid te geven om met een onderzoek door een deskundige zekerheid of duidelijkheid te krijgen over feiten en omstandigheden die voor de beslissing van een geschil van belang kunnen zijn. Dat kan helpen om een standpunt te bepalen. Ook kunnen partijen op die manier beter beoordelen of het wenselijk is een procedure te beginnen of daar mee door te gaan. De rechter moet een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht in principe toewijzen als het daaraan kan bijdragen. Een verzoek afwijzen kan ook, maar alleen als het in strijd is met de eisen van een goede procesorde, de bevoegdheid misbruikt wordt of de rechter vindt dat er een ander belangrijk bezwaar bestaat om het onderzoek te houden.


onderzoek kan plaatsvinden

3.14.

[verzoeker] heeft goed uitgelegd waarom het onderzoek nodig is. UMCU heeft er geen bezwaar tegen gemaakt. Voor de rechtbank zijn er ook geen redenen om het verzoek van [verzoeker] niet toe te staan.

3.15.

Dit betekent dat de rechtbank in deze uitspraak het gevraagde onderzoek zal bevelen en daarvoor een deskundige zal benoemen. Hierna wordt ingegaan op de vragen die gesteld moeten worden aan de deskundigen en de persoon van de deskundige. Tot slot volgen nog enkele opmerkingen die voor het onderzoek gelden.


deskundige

3.16.

Partijen zijn het erover eens dat één van de drie hierna genoemde personen als deskundige het onderzoek uit zal dienen te voeren. De griffier heeft (via een beveiligd e-mailbericht) achtereenvolgens prof. dr. [B] , prof. dr. [C] en prof. dr. [deskundige] benaderd. Op 25 april 2025 heeft prof. dr. [B] laten weten dat hij gezien zijn pensioen en emeritaat helaas niet op het verzoek in kan gaan. Op 6 mei 2025 heeft prof. dr. [C] laten weten dat hij helaas niet op het verzoek ingaat. Hij schrijft dat het te lang geleden is na zijn emeritaat in 2018, waardoor de dagelijkse neurologische praktijk te ver van hem af is komen te staan om een goed advies te kunnen geven. Op 12 mei 2025 heeft prof. dr. [deskundige] laten weten bereid en in de gelegenheid te zijn het onderzoek te verrichten en ook vrij te staan het onderzoek te doen. De rechtbank zal in deze beschikking prof. dr. [deskundige] als deskundige benoemen. Anders dan [verzoeker] in het verzoekschrift heeft aangegeven, is hij niet meer werkzaam bij de in het verzoekschrift vermelde ziekenhuis maar verbonden aan [centrum] . Hij heeft aangegeven zijn onderzoek vanuit de locatie [locatie] te verrichten.

te stellen vragen

3.17.

Partijen zijn het niet eens over de aan de deskundige te stellen vragen. Zij hebben allebei eigen vragen opgesteld en ter zitting hun standpunten over de te stellen vragen nader toegelicht. Volgens UMCU moeten alleen algemene standaardvragen worden gesteld zoals die sinds 2021 vaker worden gesteld in zaken over medische aansprakelijkheid. Zij vindt de vraagstelling van [verzoeker] onnodig uitgebreid, subjectief en sturend. [verzoeker] betoogt dat er (ook) specifieke vragen moeten worden gesteld. Met alleen standaardvragen is er volgens hem kans dat het deskundigenrapport op bepaalde punten niet bruikbaar is.

3.18.

Met inachtneming wat partijen hebben aangevoerd, zal de rechtbank een combinatie van de door partijen gewenste vragen opstellen. Een aantal van de gedetailleerde vragen van [verzoeker] , waartegen specifiek verweer is gevoerd, wordt niet opgenomen. UMCU heeft een punt dat deze (wat) subjectief en sturend zijn. Ook is de rechtbank het met UMCU eens dat het bij een deel van de gedetailleerde vragen gaat om een herhaling van eerdere vragen maar net iets anders verwoord.

3.19.

De rechtbank zal als eerste alle door UMCU gestelde vragen opnemen. Omdat de verwijten van [verzoeker] specifiek zijn, kan naar het oordeel van de rechtbank op deze algemene vragen een duidelijk antwoord volgen. Een deel van de door [verzoeker] voorgestelde gedetailleerde vragen zal daarna worden opgenomen. Dit om te voorkomen, waar [verzoeker] voor vreest, dat het rapport op bepaalde punten nog verduidelijking zal behoeven.

Voor zover deze gedetailleerde vragen al (deels) met de algemene vraagstelling zijn beantwoord kan de deskundige verwijzen naar zijn eerdere antwoorden.

3.20.

De rechtbank zal voor de inleiding bij de vraagstelling het voorstel van UMCU als uitgangspunt nemen. Die inleiding komt overeen met de standaardinleiding die de rechtbank hanteert en bevat geen aannames. De rechtbank zal voor de verwijten die daarin omschreven zijn de omschrijving van [verzoeker] in het verzoekschrift volgen.

3.21.

[verzoeker] wenst in de conceptfase zo nodig nog aanvullende vragen te stellen. Uiteraard krijgen partijen in de conceptfase de gelegenheid opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Wel wijst de rechtbank erop dat eventuele aanvullende vragen binnen het kader van een reactie op het concept dienen te blijven en niet zo ver mogen gaan dat het feitelijk op een nieuw deskundigenonderzoek neerkomt.

3.22.

Indien de deskundige met onderstaande vraagstelling of de mogelijk in de conceptfase door partijen nog te stellen vragen niet uit de voeten kan, dient hij contact op te nemen met de rechtbank.

3.23.

De vragen die aan de deskundige ter beantwoording zullen worden voorgelegd, zijn:

Inleiding

In deze zaak staat het handelen van (de neurologen van) het UMCU in 2008 en 2009 ter discussie. Uw onderzoek(srapport) heeft als doel om partijen (en zo nodig de rechter) te informeren over het handelen van UMCU. Het handelen van de betrokken artsen moet juridisch getoetst worden aan een norm die geduid wordt als de norm van het goed hulpverlenerschap. Die norm vereist kennis van de medisch professionele standaard en de manier waarop de betrokken artsen de geneeskundige behandeling heeft/ hebben verricht. Om die toets te kunnen doen, is het noodzakelijk dat de partijen door u als medische deskundige worden voorgelicht, om zo te worden voorzien van feitelijke informatie over de medische praktijk en het handelen van de betrokken artsen. U wordt als medisch deskundige niet gevraagd om te oordelen over leeftijd, rang en ervaring van de arts. Dit is voor de toets niet van belang.

In dit kader worden u onderstaande vragen gesteld. Het zal niet mogelijk zijn om alle vragen met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te geven. Wel wordt gevraagd of u, vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied, de geformuleerde vragen wilt beantwoorden, naar de stand van de wetenschap op het moment waarop de geneeskundige behandeling plaats had, uw antwoorden te motiveren en zo mogelijk te verwijzen naar relevante literatuur.

Het begrip 'medisch professionele standaard' moet u steeds opvatten als het geheel van regels en normen waaraan de hulpverlener is gehouden, die blijken uit de opleiding(seisen) voor medici, inzichten en ervaring uit de geneeskundige praktijk, wetenschappelijke literatuur, protocollen en gedragsregels.

De verwijten van [verzoeker] jegens UMCU zijn als volgt

I. dat er in 2008 en 2009 geen vervolgonderzoek naar de absolute stenose, met mogelijk een myelopathie (of risico op myelopathie), werd uitgevoerd;

II. dat [verzoeker] niet eerder, in 2008 of ten laatste in 2009 toen hij daar werd gezien, werd doorverwezen naar de neurochirurg;

III. dat de stenose niet eerder is behandeld dan in november 2011,

IV. dat [verzoeker] op 10 juli 2008 is medegedeeld dat er op de MRI geen afwijkingen waren, terwijl er wel een stenose (met mogelijk myelopathie of risico op myelopathie) zichtbaar en kenbaar was. Hij stelt zich op het standpunt dat hij in 2008 en 2009 onvolledig en onjuist is geïnformeerd.

U wordt verzocht uw onderzoek te richten op de verwijten die [verzoeker] UMCU maakt.

Hoe hoort het in het algemeen te gaan?

Vraag 1

a. Kunt u de voor de verschillende stadia van de geneeskundige behandeling waar het hier over gaat, aangeven waaruit deze moet bestaan volgens de binnen de beroepsgroep bestaande professionele standaard?

b. Wilt u daarbij zoveel mogelijk verwijzen naar richtlijnen, protocollen en literatuur, en de (digitale) vindplaats daarvan vermelden?

c. Kunt u bij de verschillende stadia van de geneeskundige behandeling aangeven of met de bepaalde handelwijze beoogd wordt een specifiek omschreven medisch doel te bereiken?

d. Zo ja, welk doel?

e. Zijn er meerdere mogelijkheden van behandeling?

f. Zo ja, voor welke mogelijke behandeling is in dit geval gekozen?

g. Kunt u aangeven of er binnen de beroepsgroep bestaande medisch professionele standaard iets bekend is over het verschil in resultaat van de behandelingen?

Hoe is het in dit geval gegaan?


Vraag 2

a. Kunt u op basis van de beschrijving in het medisch dossier een beschrijving geven van de verschillende stadia van de geneeskundige behandeling zoals die in het geding is en zoals verricht bij betrokkene?

b. Voor zover een handeling niet duidelijk is, wilt u dit dan aangeven onder opgave van redenen?

De beoordeling van het medisch handelen. U moet deze vraag zo feiteliik mogeliik beantwoorden. U hoeft niet aan te geven in hoeverre een eventuele afwijking aanvaardbaar, redelijk of verwijtbaar is.

Vraag 3

a. Kunt u aangeven of naar uw oordeel de neurologen hebben gehandeld volgens de op dat moment voor hen geldende professionele standaard?

b. Als er niet volgens de professionele standaard is gehandeld, kunt u dan aangeven in hoeverre dat niet is gebeurd en hoe er anders had moeten en kunnen worden gehandeld?

c. Kunt u aangeven of een deskundige met een andere opvatting in dit geval tot een andere conclusie zou zijn gekomen dan waartoe u komt?

d. Als inderdaad een deskundige met een andere opvatting in dit geval tot een ander oordeel zou zijn gekomen: kunt u aangeven wat die conclusie zou zijn geweest?

Enkele specifieke vragen m.b.t. de verwijten van [verzoeker] onder I, II en III

Vraag 4

In mei 2008 heeft er bij betrokkene een neurologisch onderzoek en een EMG­ onderzoek plaatsgevonden. Bij beide onderzoeken zijn afwijkingen gevonden.

a. Waren dit afwijkingen die wezen op aandoening van het PMN?

b. Waren dit afwijkingen die wezen op aandoening van het CMN?

Vraag 5

Op 14 juni 2008 is er bij betrokkene een MRI-scan van de plexus brachialis gemaakt.

a. Waren er naar aanleiding van dit neurologisch onderzoek, de EMG en de MRI­ scan aanwijzingen voor een cervicale stenose met vervorming van het myelum?

b. zo ja, gaf het resultaat van deze scan aanleiding tot het vermoeden dat er sprake was van myelopathie?

Vraag 6

De radioloog die de beelden van de MRI-scan van de plexus brachialis beoordeelt, beschrijft in zijn rapport onder andere geen afwijkingen in de plexus te zien; wel een stenose C3-C4 met wat vervorming van het myelum te zien, maar dat een eventuele myelopathie (of het risico op myelopathie) moeilijk is te beoordelen op deze plexus MRI-scan. Nu wordt beschreven dat het myelum was vervormd: is het mogelijk dat het myelum mogelijk was verdrukt of gecomprest, en indien ja wat kunnen de gevolgen van een verdrukt of gecomprest myelum (ook op langere termijn) zijn?

Vraag 7

Was er anderszins reden voor een nadere beeldvorming van de CWK gezien de bevindingen op de plexus MRI-scan, de EMG-bevindingen en het klinisch beeld zoals dat blijkt uit het medisch dossier. Met name naar de stenose en de waargenomen vervorming van het myelum om duidelijkheid in de afwijkingen te krijgen en deze te kunnen beoordelen?

Vraag 8

In hoeverre was het vermoeden van plexus brachialis neuritis op dat moment passend, mede in het licht dat [verzoeker] geen pijn of tintelingen in de linkerarm had en er op de MRI-beelden aan de plexus geen afwijkingen waren geconstateerd?

Vraag 9

Had in 2008 en/of in 2009 een neurochirurg in medeconsult moeten worden geroepen?

Vraag 10

Indien er in 2008 en/of in 2009, gelet op de EMG-bevindingen, de MRI-plexus en de gegevens in het medisch dossier van dat moment, wel aanvullend vervolgonderzoek (bijvoorbeeld in de vorm van een MRI CWK, of andersoortig (beeldvormend) onderzoek) zou zijn uitgevoerd, is het dan aannemelijk dat het beleid anders zou zijn geweest?. Meer specifiek: is het aannemelijk dat er een operatie-indicatie geweest zou zijn?

Enkele specifieke vragen m.b.t. het verwijt van [verzoeker] onder IV

Vraag 11

Had in 2008 en/of in 2009 met betrokkene gecommuniceerd moeten worden dat er een stenose C3-C4 met mogelijke (of risico op) myelopathie te zien was en tot welke gevolgen dat zou kunnen leiden? Daaronder zij ook begrepen de vraag of [verzoeker] geïnformeerd en geadviseerd had moeten worden over het al dan niet verrichten van (zijn) zware lichamelijke werkzaamheden.

Overig

Vraag 12

Heeft u nog opmerkingen die van belang zouden kunnen zijn voor de beoordeling van deze zaak door de betrokken partijen?

stukken voor de deskundige

3.24.

De rechtbank zal bepalen dat [verzoeker] de deskundige voorziet van de processtukken en dat de griffier een kopie van deze beschikking aan de deskundige toestuurt. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen de deskundige inzage zullen geven in alle bescheiden die hij voor de uitvoering van de opdracht van belang acht.

blokkeringsrecht

3.25.

De rechtbank overweegt dat nu het onderzoek door de deskundige een medisch onderzoek is waarvoor geen geneeskundige behandelingsovereenkomst bestaat, [verzoeker] het inzage- en blokkeringsrecht heeft als bedoeld in artikel 7:464 lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Anders dan UMCU ter zitting heeft betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank het blokkeringsrecht wel van toepassing omdat via een oordeel over het medische handelen van de arts de gezondheidstoestand van [verzoeker] toch ook weer opnieuw (impliciet) wordt beoordeeld. Dit betekent dat [verzoeker] als eerste het conceptrapport van de deskundige moet ontvangen en vervolgens, als bij dat rapport het blokkeringsrecht niet is uitgeoefend, ook als eerste het definitieve rapport van de deskundige moet ontvangen. De deskundige zal daarom moeten handelen als hierna in de beslissing is opgenomen. De rechtbank wijst er bovendien op dat als [verzoeker] van het blokkeringsrecht gebruik maakt de rechtbank daaraan in een eventueel op het voorlopig deskundigenbericht volgende bodemprocedure de conclusies kan verbinden die zij passend vindt.

3.26.

[verzoeker] heeft ter zitting verzocht de bepaling 6.16 uit de Richtlijn Medisch Specialistische rapportage in bestuurs- en civielrechtelijk verband 2024 (NVMSR) in de beschikking op te nemen en naar deze richtlijn te verwijzen. Hij wil daarmee bereiken dat hij, wanneer hij geen gebruik maakt van het blokkeringsrecht, op de bevindingen en conclusies in het conceptrapport van de deskundige mag reageren. De rechtbank acht het niet nodig deze bepaling op te nemen omdat de werkwijze van deze rechtbank vermeld in deze beschikking op hetzelfde neerkomt, te weten: als er geen gebruik wordt gemaakt van het blokkeringsrecht na de conceptrapportage kunnen partijen opmerkingen maken en verzoeken doen. De website waar prof. dr. [deskundige] aan verbonden is (Neuroloog [deskundige] - [centrum] ), vermeldt dat hij kandidaat lid is van de NVMSR. De rechtbank laat het aan prof. dr. [deskundige] of hij naast de bepalingen in deze beschikking ook kennis neemt van deze richtlijn.

kosten procedure

3.27.

In het petitum van zijn verzoekschrift vraagt [verzoeker] om, naast de kosten van het deskundigenbericht, ook te bepalen dat UMCU de kosten van deze procedure moet voldoen. Voor zover hij daarmee verzoekt om op grond van artikel 289 Rv een proceskostenveroordeling uit te spreken, ziet de rechtbank hiervoor in deze (voorlopige) procedure geen aanleiding. Dat geldt ook voor het verzoek van UMCU om [verzoeker] in de kosten van het voorlopig deskundigenbericht te veroordelen.

voorschot

3.28.

Over wie in deze procedure het voorschot van het deskundigenonderzoek moet betalen, hebben partijen het volgende aangevoerd. Volgens [verzoeker] is er reden van de hoofdregel af te wijken. Hij wijst op aanbeveling 18 van de GOMA (Gedragscode Openheid medische incidenten, betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid) en de aanvankelijke instemming van UMCU met een gezamenlijke medische expertise. Subsidiair verzoekt hij de kosten in debet te stellen omdat hij een toevoeging heeft. Volgens UMCU is er geen reden van de hoofdregel af te wijken. Zij wijst erop dat de GOMA buitengerechtelijk is en partijen niet bindt.

3.29.

Volgens de hoofdregel van artikel 195 Rv (oud) moet [verzoeker] (als eisende partij) in beginsel het voorschot voor de kosten van de deskundige betalen. Er kan in de omstandigheden van het geding aanleiding zijn van de hoofdregel af te wijken en het voorschot ten laste van de wederpartij (UMCU) te brengen of van beide partijen gezamenlijk.

3.30.

Afwijking van de hoofdregel zal zich met name voordoen wanneer de wederpartij de aansprakelijkheid heeft erkend en een deskundigenonderzoek slechts nodig is om de hoogte van de schade vast te stellen. Maar er kunnen ook andere redenen zijn om van de hoofdregel af te wijken. Ook artikel 18 van de GOMA (aanbeveling 23 in GOMA 2022) kan een omstandigheid zijn om van de hoofdregel af te wijken. Het enkele feit dat de doelstelling van de GOMA ziet op een goede afwikkeling van letselschade buiten rechte, staat daar niet aan in de weg. De rechtbank volgt UMCU dus niet op dit punt.

3.31.

De rechtbank ziet in deze procedure aanleiding om van de hoofdregel af te wijken. Aan de vier vereisten van artikel 18 GOMA is voldaan: er is sprake van een goed onderbouwde aansprakelijkstelling en een goed gemotiveerde afwijzing daarvan en een blijvend verschil van inzicht op medisch vakinhoudelijk gebied en afwezigheid van een klassieke scholenstrijd. Artikel 18 van de GOMA heeft als uitgangspunt dat ieder van partijen de helft van het voorschot moet dragen. [verzoeker] heeft niet toegelicht waarom het voorschot voor 100% voor UMCU moet komen, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. De rechtbank zal daarom bepalen dat ieder van partijen de helft van het voorschot moet dragen.

3.32.

Omdat [verzoeker] met een toevoeging procedeert, zal aan hem zijn deel van het voorschot niet worden opgelegd. Volgens de Wet op de rechtsbijstand worden deze kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig betaald uit ’s Rijks kas en in debet gesteld. De rechtbank zal de zaak aanhouden om een beslissing te geven over welk bedrag ieder van de partijen moet dragen. Partijen zijn tot uiterlijk zes weken nadat het deskundigenbericht op de griffie is ingeleverd in de gelegenheid de rechtbank te laten weten of tussen partijen een procedure aanhangig is over de vordering waar het rapport van de deskundige mee samenhangt. In dat geval zal de rechtbank geen beslissing over de voorlopig in debet gestelde kosten geven.

instructies

3.33.

De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven.

3.34.

Als een partij op verzoek van de deskundige of op eigen initiatief contact heeft met

de deskundige, moet dat schriftelijk gebeuren. Die schriftelijke opmerkingen en verzoeken

aan de deskundige moet hij/zij dan ook meteen in kopie aan de andere partij sturen.

4De beslissing

De rechtbank:

deskundigenonderzoek

4.1.

beveelt een onderzoek door de deskundige ter beantwoording van de vragen die zijn opgenomen onder punt 3.23,

4.2.

benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:

Prof. dr. [deskundige] , neuroloog, (etc. red LSA LM)
Rechtbank Midden-Nederland 28 mei 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2704