RBOVE 190918 kosten NRL als nodeloos gemaakt afgewezen; uitgangspunten rapport onvoldoende duidelijk
- Meer over dit onderwerp:
RBOVE 190918 schadebegroting na letsel aan pink na naaldaponeurotomie; gemiste managementfee; vav geschat op € 45.000,00 bruto; tuinonderhoud tot 65ste;
- bgk gevorderd € 10.773,84; toegewezen € 5.500,00; enkel werkzaamheden bij inschakelen deskundige en onevenredig veel e-mail;
- kosten NRL als nodeloos gemaakt afgewezen; uitgangspunten rapport onvoldoende duidelijk
- Arbeidsvermogensverlies
[eiser] vordert de gemiste managementfee tot 1 januari 2014. Hij zou na de verkoop van zijn bedrijf daar, via zijn management-BV, nog tot 1 januari 2014 werkzaamheden verrichten waarvoor zijn management-BV een fee ontving van € 11.900,- per maand (randnummer 74 e.v. dagvaarding). [eiser] ontving zijn loon vanuit de management-BV. Daarin vond ook pensioenopbouw plaats, hoe is niet gespecificeerd.
Over het bedrag dat [eiser] tot 1 oktober 2012 (privé) heeft ontvangen overweegt de rechtbank als volgt. In de dagvaarding staat dat [eiser] tot 1 oktober 2012 € 11.900,- per maand aan fee heeft gehad, terwijl [eiser] tijdens de comparitie van partijen desgevraagd heeft verteld dat hij aan inkomen € 8.000,- bruto per maand ontving tot 1 oktober 2012 en vanaf die datum een bedrag van € 5.000,- bruto per maand. Nu ‘fee’ gebruikelijk het tarief betreft dat een management-BV bij een opdrachtgever in rekening brengt en de betreffende werknemer vervolgens loon vanuit zijn management-BV ontvangt, begrijpt de rechtbank de stelling aldus dat de fee die werd betaald aan de management-BV € 11.900,- bedroeg en [eiser] aan loon aanvankelijk € 8.000,- en vanaf 1 oktober 2012 € 5.000,- ontving. Daarvan uitgaande berekend de rechtbank de schade ter zake van arbeidsvermogensverlies van [eiser] als volgt.
Met ingang van 1 oktober 2012 is de overeenkomst van opdracht beëindigd vanwege de frequente en langdurige uitval van [eiser] als gevolg van het letsel aan zijn pink. Zijn management-BV heeft sindsdien geen fee meer ontvangen en [eiser] een lager loon, de genoemde € 5.000,-. [eiser] heeft bij dagvaarding (wederom randnummer 74) zijn schade begroot op 15 maal € 11.900,-, doch een bedrag van € 85.377,- gevorderd. De omvang van de schade is op verzoek van [eiser] door NRL te Den Haag begroot op € 85.377,-.
Het MST heeft de verschuldigdheid van deze schadepost betwist nu niet [eiser] maar zijn vennootschap deze schade lijdt, [eiser] zelf een beëindigingsovereenkomst heeft gesloten en hij zijn werkzaamheden deels had kunnen uitvoeren.
[eiser] heeft ter zitting toegelicht dat het uitvoeren van zijn werkzaamheden in het kader van de overeenkomst van opdracht, omdat hij daarvoor veel met de auto op pad moest en veel computerwerk te doen had, niet realistisch was en er voor zijn voormalige bedrijf, de opdrachtgever, geen of te weinig perspectief in voortzetting van de relatie zat. Om die reden heeft hij met beëindiging ingestemd.
Dat [eiser] met de beëindiging van de overeenkomst van opdracht heeft ingestemd staat aan toekenning van schadevergoeding niet in de weg. Wel zal bij bepaling van de hoogte daarvan rekening moeten worden gehouden met enige restverdiencapaciteit, zoals door het MST bepleit.
In deze procedure gaat het om de schade van [eiser] , niet om schade van zijn management-BV. Nu [eiser] in plaats van € 8.000,- bruto per maand over de periode van 1 oktober 2012 tot 1 januari 2014 aan salaris € 5.000,- bruto per maand ontving, begroot de rechtbank zijn inkomensschade op vijftien maanden maal € 3.000,-, derhalve € 45.000,- bruto. Dat de restverdiencapaciteit van [eiser] een bedrag van € 5.000,- per maand te boven gaat is niet aannemelijk.
Het toe te wijzen bedrag is lager dan het door het NRL berekende bedrag. Het NRL heeft de schade begroot op € 85.377,-. De rechtbank mist bij die berekening een toelichting waaruit blijkt welke uitgangspunten zijn gehanteerd en waarom. Zo is niet duidelijk welke schade nu precies is berekend, de inkomensschade van [eiser] en/of de schade van de management-BV en/of schade van [eiser] in zijn hoedanigheid van aandeelhouder. De berekening is voor de rechtbank daarom niet bruikbaar.
Het door de rechtbank berekende bedrag van € 45.000,- bruto zal worden toegewezen, hetgeen meer is gevorderd wordt afgewezen.
2.5.
[eiser] heeft ter zake van de kosten tuinonderhoud ook schadevergoeding gevorderd over de jaren na 2016, als ‘pm’ post. Nu een medische eindtoestand is bereikt ziet de rechtbank geen reden de begroting daarvan aan te houden. De rechtbank zal de schade naar redelijkheid begroten en overweegt daartoe het volgende.
Het MST heeft tegen deze vordering verweer gevoerd en daartoe - ter comparitie - betoogd zich niet te kunnen voorstellen dat iemand met een functionele invaliditeit van 3% niet meer in de tuin kan werken. De mate van invaliditeit zegt evenwel niets over de concrete beperkingen en de hoogte van de daaruit voortvloeiende schade. [eiser] heeft tijdens de comparitie van partijen toegelicht waarom hij een groot deel van de tuinwerkzaamheden niet kan verrichten. De rechtbank acht die toelichting afdoende.
Gelet op de eindtoestand van de pink moet [eiser] wel in staat geacht te worden wat kleine klusjes in de tuin te doen, maar het grote werk, alsook schoffelen en vegen lijkt gelet op de toelichting van [eiser] niet realistisch. Daarnaast moet er ook rekening mee worden gehouden dat met het klimmen der jaren vaker een tuinman wordt ingeschakeld en dat, gelet op de aandoening die [eiser] heeft, ook op een later moment verdere beperkingen kunnen optreden die tot inzet van een tuinman zouden leiden.
Voorts speelt de levensstandaard van [eiser] , die zodanig is dat inschakeling van een tuinman niet ongebruikelijk is, bij de begroting mee.
Gelet op deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank het begroten van de post 'kosten tuinman' tot het 75-ste levensjaar niet reëel. De rechtbank begroot deze in redelijkheid op een bedrag van € 500,- per jaar tot het 65-ste levensjaar.
Dat komt, berekend over zeven jaar, neer op een bedrag van € 3.500,-. Nu de periode waarover de vordering wordt toegewezen relatief kort is, ziet de rechtbank geen aanleiding tot kapitalisatie over te gaan.
2.6.
Het MST heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van het gevorderde smartengeld van € 15.000,-. De rechtbank zal indachtig het gegeven dat [eiser] in totaal zeven maal is geopereerd aan zijn pink, de door hem ondervonden beperkingen en de uiteindelijk blijvende functionele beperkingen aan smartengeld een bedrag van € 5.000,- toekennen. Het MST zal tot betaling daarvan worden veroordeeld.
2.7.
In totaal zal de rechtbank ter zake van de hiervoor vermelde schadeposten het MST veroordelen tot betaling van een bedrag van € 61.937,50. De gevorderde wettelijke rente hierover is toewijsbaar zoals gevorderd, nu de ingangsdatum door het MST niet is betwist.
2.8.
Diverse posten
De vordering ter zake van de kosten van de deskundige, welke kosten dienden ter vaststelling van de omvang van de schade, ligt eveneens voor toewijzing gereed. Het MST zal veroordeeld worden tot betaling van het gevorderde bedrag van € 3.499,32. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de verschillende vervaldata van de facturen.
De vordering ter zake van de kosten van de medisch adviseur van de gemachtigde van [eiser] ten bedrage van € 907,50 zijn toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de vervaldatum van de factuur.
De kosten van het NRL ten bedrage van € 1.887,60 zullen, nu zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, de aan het rapport ten grondslag gelegde uitgangspunten onvoldoende helder zijn en het rapport niet bruikbaar is, als nodeloos gemaakt worden afgewezen.
[eiser] vordert kosten rechtsbijstand, tot aan de dagvaarding begroot op € 10.773,84. Het MST heeft voor wat betreft de hoogte van de vordering verweer gevoerd. De rechtbank zal, nu de buitengerechtelijke werkzaamheden vooral hebben bestaan uit het inschakelen van deskundigen en verzending van een onevenredige grote hoeveelheid e-mails, deze kosten begroten op een bedrag van € 5.500,-. Dat bedrag zal, tot dagvaarding, worden toegewezen.
Nu niet gesteld of gebleken is dat [eiser] deze kosten reeds heeft voldaan en, zo ja wanneer, zal de wettelijke rente hierover worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding, te weten 20 juli 2017.
2.9.
De gevorderde belastinggarantie, waartegen het MST geen, althans geen voldoende onderbouwd verweer heeft gevoerd, ligt voor toewijzing gereed.
2.10.
Het MST zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 103,10 aan explootkosten, € 1.545,- aan griffierecht en € 3.222,- aan salaris van zijn advocaat (3 punten x tarief IV). ECLI:NL:RBOVE:2018:4067