Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof A.dam 100708 onbekende omvang schade nog niet bekend is staat niet in de weg aan beoordeling kbr

Hof A.dam 100708 het feit dat omvang van schade nog niet bekend is staat niet in de weg aan beoordeling rechtsbijstandkosten

ARREST
in de zaak van:
Antoinette JONGMA-MORREN,
wonende te Glanerbrug, gemeente Enschede,
APPELLATE,
procureur: mr. A. van Hees,
t e g e n
de naamloze vennootschap
LONDON VERZEKERINGEN N. V . ,
gevestigd te Amsterdam,
GEINTIMEERDE,
procureur: mr. B. J . H . Crans.
1. Het geding in hoger beroep
Appellante (Jongman) is bij dagvaarding van 16 mei 2007 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 21 februari 2007, in deze zaak onder nummer zaaknurner 106.006.740/01 2 328520/HA ZA 05-3145 gewezen tussen Jongman als eiseres en geintimeerde (London) als gedaagde.
Jongman heeft bij memorie van grieven, onder verwijzing naar voornoemd exploot, vier grieven tegen het bestreden vonnis
aangevoerd, bewij s aangeboden en geconcludeerd - naar het hof begrijpt en zakelijk weergegeven - dat het hof dat vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar vordering bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest alsnog zal toewij zen, met veroordeling van London in de kosten van beide instanties.
London heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden, èèn productie overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Jongman in de kosten van het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens heeft Jongman een akte uitlating productie, tevens akte indienen producties genomen, waarop uitlating producties heeft gereageerd.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
2. De feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2. 1 tot en met 2.7 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt.
Omtrent die feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan .
3. De beoordel ing
3 . l Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) Jongman is op 16 december 2002 een verkeersongeval (hierna: het ongeval) overkomen, waarbij de personenauto
waarin zij als passagier zat van achter is aangereden door een bij London verzekerde personenauto. London heeft
aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
(ii) Jongman stelt een zogenaamd post-whiplashsyndroom als gevolg van het ongeval te hebben opgelopen. De daaruit
voortvloeiende schade wenst zij van London vergoed te krijgen.
(iii) In de periode 17 december 2002 tot en met 29 juli 2005 heeft Jongman zich voorzien van de bij stand van Ottenschot
Letselschadespecialisten B. V. te Hengevelde (hierna: Ottenschot). Voor die bijstand heeft Ottenschot op 7 april 2003, 14 juli 2003, 28 januari 2004 en 5 augustus 2005 rekeningen gestuurd voor in totaal een bedrag van € 7.579,86.
(iv) London heeft Jongman ter zake van de door Ottenschot verzonden rekeningen (zie hiervoor onder (iii)) een bedrag van
€ 1.415, 07 vergoed. In deze procedure vordert Jongman het restant, zijnde € 6.164,79 (met rente). De rechtbank heeft die
vordering afgewezen.
3.2 De grieven richten zich tegen de zojuist bedoelde afwijzing. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
3.3 London heeft als meest vergaand verweer aangevoerd dat Jongman onvoldoende belang heeft bij haar vordering, omdat de bewuste buitengerechtelijke kosten nog niet door haar zijn voldaan. Dit verweer faalt. De bewuste nota's zijn weliswaar
aan London geadresseerd, maar duidelijk is ook door de opmaak van de nota's - dat Jongman de primaire crediteur van
Ossenschot is en dat zij op betaling daarvan kan worden aangesproken. Daarmee is het belang van Jongman gegeven. Dat
tussen Jongman en Ottenschot sprake zou ziJn van een no cure no pay-afspraak is gemotiveerd door Jongman weersproken en blijkt ook uit niets.
3 .4 Voor het overige geldt het volgende.
3.5 Het feit dat nog niet vaststaat in hoeverre Jongman als gevolg van het ongeval letselschade (en daaruit voortvloeiende
schade) heeft geleden, staat niet aan toewijzing van de vordering van Jongman in de weg (het hof schrijft "in hoeverre" omdat London Jongman al een bedrag van € 750, - heeft uitgekeerd ten titel van "tijdelijke arbeidsongeschiktheid tot
en met januari 2003" i aldus haar brief van 14 mei 2003, onderdeel uitmakend van productie 18 bij repliek). Wel is voor
die toewij zing een vereiste dat de desbetreffende kosten geacht kunnen worden als gevolg van het ongeval te zijn gemaakt (sine qua non-verband) en daarmee in een zodanig verband te staan dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van het ongeval aan London kunnen worden toegerekend. In laatstbedoeld verband (is het verband zodanig dat de kosten kunnen worden toegerekend?) dient te worden beoordeeld of het redelijk was in verband met de mogelijke gevolgen van het ongeval deskundige bij stand in te roepen en of de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn. Ten slotte dient het niet te gaan om kosten met betrekking tot verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te sluiten (hierna: 241 Rv-verrichtingen) .
3 .6 Met de rechtbank is het hof van oordeel dat kan worden aangenomen dat Jongman zich niet tot Ottenschot zou hebben
gewend indien het ongeval haar niet zou zijn overkomen. Het tegendeel heeft London ook niet betoogd. Het sine qua nonverband is hiermee gegeven.
3.7 Niet in geschil is dat Jongman zich destijds in redelijkheid heeft kunnen voorzien van de deskundige bijstand van Ottenschot.
3.8 Resteert de vraag of de met de verrichtingen van Ottenschot gemoeide kosten als redelijk zijn te beschouwen en of die verrichtingen (deels) gezien moeten worden als 241 Rvverrichtingen.
3.9 Met betrekking tot de verrichtingen van Ottenschot geldt het volgende. Ze zijn ingezet direct na het ongeval. uit de terzake door Jongman in het geding gebrachte stukken (productie 18 bij repliek) blijkt dat London bij brief van 16 december 2002 aansprakelijkheid voor het ongeval heeft erkend en vervolgens opmerkt: "Uw claim als mede de daarbij behorende medische onderbouwing zien wij met belangstelling tegemoet". De verrichtingen van Ottenschot zijn nadien gericht geweest op het verzamelen van die medische informatie en het begeleiden van het debat, aan de hand van die informatie, tussen de medische adviseur van London en die van Ottenschot zelf. Gesteld noch gebleken is dat London op enig moment
tijdens dat debat erop heeft aangedrongen dat een medische expertise zou plaatsvinden. Het tegendeel lijkt zelfs het geval: onderdeel van genoemde productie (deel D, p. 108) is een dossierverslag van Ottenschot waarin te lezen valt dat de
medische adviseur van Jongman op enig moment geadviseerd heeft een expertise te doen plaatsvinden, maar dat London dat niet wenste. Het (overigens eerst bij memorie van antwoord geponeerde) argument van London dat de door Ottenschot gemaakte kosten niet redelijk zijn omdat Jongman eerder (dan zij heeft gedaan) een voorlopig deskundigenbericht had moeten entameren en dat zij door dat niet te doen nodeloos kosten heeft gemaakt, gaat dan ook niet op. Voor het overige heeft London in dit verband slechts aangevoerd dat de verhouding tussen de buitengerechtelijke kosten en "de vastgestelde
schade" een belangrijk ijkpunt is en dat in casu al vaststaat dat geen sprake is van enige ongevalsgerelateerde schade (zich
daarbij beroepend op het inmiddels uitgebrachte deskundigenbericht). Dit laatste is naast irrelevant onjuist, reeds omdat de deskundige in zijn rapport schrijft dat een psychiatrische beoordeling overwogen dient te worden.
Waar voorts, zoals in 3.5 al werd overwogen, aan toewijzing van de vordering van Jongman niet in de weg staat dat nog niet
vaststaat in hoeverre zij als gevolg van het ongeval letselschade heeft geleden, mist ook dit argument van London
doel.
3.10 Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat de met de verrichtingen van Ottenschot gemoeide kosten als
redelijk zijn te beschouwen.
3.11 Van 241 Rv-verrichtingen is sprake bij verrichtingen door een rechtsbij standverlener die met het oog op het in een te entameren procedure te beslechten geschil zijn gemaakt. Anders dan Jongman lijkt te betogen, kan het hier dus ook gaan om een rechtsbij standverlener die geen advocaat is. Echter, uit de terzake door Jongman overgelegde stukken (eerdergenoemde
productie 18) maakt het hof op dat door Ottenschot geen werkzaamheden zijn uitgevoerd die aan de hiervoor omschreven
norm voldoen. Nadat een medio februari 2005 tussen partijen gevoerd overleg niet tot een schikking had geleid, heeft Ottenschot na nog enkele afrondende werkzaamheden ten behoeve van Jongman verricht te hebben het dossier overgedragen aan haar advocaat. Het entameren van procedure was tot dan toe niet aan de orde geweest.
3.12 De conclusie is dat niets aan toewijzing van de vordering van Jongman in de weg staat. De grieven slagen derhalve. Het bewijsaanbod van London wordt, als te algemeen en te vaag, van de hand gewezen.
4. Slotsom
4 . 1 De grieven slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering van Jongman zal alsnog worden
toegewezen.
4.2 London zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende: veroordeelt London tot betaling aan Jongman van € 6.377,66, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.164,79 vanaf 1 oktober 2005 tot de dag der algehele voldoening
veroordeel t London in de kosten van de eerste aanleg, aan de zijde van Jongman begroot op € 376,60 aan verschotten en €
1.152, - aan salaris procureur
veroordeelt London in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Jongman begroot op € 472,85 aan
verschotten en € 632, - aan salaris procureur i verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. R.J.M. Smit, mr. M.A. Goslings en mr. J. H. Huij zer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2008. Letselschademagazine.nl