Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 251111 schade bij delay diagnose hersenabces te complex voor deelgeschil; forse matiging kosten; van 27:42 naar 13 uur, van € 530,15 naar 210,00, van 14685 naar € 3.319,70

Rb Arnhem 251111 schade bij delay diagnose hersenabces te complex voor deelgeschil; forse matiging kosten; van 27:42 naar 13 uur, van € 530,15 naar 210,00, van 14685 naar € 3.319,70 


4.6.  Dan de kosten. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Daarbij geldt een dubbele redelijkheidstoets: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn (MvT, Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 18). 

4.7.  [verzoekster] heeft in dat kader verzocht het Rijnstate te veroordelen in de kosten van het geding, met het verzoek terzake van het honorarium van de advocaat deze kosten aan de zijde van [verzoekster] te begroten op € 14.685,15. 

4.8.  Het Rijnstate heeft aangevoerd dat deze kosten in het geheel niet in redelijkheid zijn gemaakt, omdat deze procedure zich uitdrukkelijk niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. [verzoekster] had naar de stelling van het Rijnstate een bodemprocedure moeten starten en die route lag zo voor de hand dat het indienen van het verzoek volstrekt onterecht is geweest. De rechtbank oordeelt als volgt. De mogelijkheid deelgeschillen aan de rechter voor te leggen bestaat pas (relatief) kort. Ten tijde van het indienen van het verzoek was nog onvoldoende in de rechtspraak uitgekristalliseerd onder welke omstandigheden en in welke gevallen met (voldoende) kans van slagen een deelgeschil kan worden ingesteld. Daarom kan op dit moment niet worden gezegd dat het verzoek volstrekt onnodig of onterecht is ingediend. Daarom zal tot begroting van de kosten van de behandeling van het verzoek op de voet van artikel 1019aa Rv worden overgegaan. 

4.9.  [verzoekster] heeft verzocht de kosten te begroten op € 14.685,15 (27:42 uren x € 530,15). 22:42 uren hebben betrekking op het opstellen van het verzoekschrift en de rechtbank begrijpt dat de overige 5 (in plaats van de gestelde 6) betrekking hebben op het doorlezen van het verweerschrift, het voorbereiden en bijwonen van de zitting en de reistijd. Het Rijnstate heeft zowel tegen het aantal uren als het gehanteerde uurtarief verweer gevoerd. Volgens haar kan het aantal uren maximaal 8 uren bedragen en het uurtarief maximaal € 200,00 per uur exclusief BTW en kantoorkosten. Het aantal uren voor het opstellen van het verzoekschrift komt de rechtbank bovenmatig voor. De rechtbank acht 8 uren – gezien de complexiteit van de zaak – voor het opstellen van het verzoekschrift redelijk. In totaal gaat het dan om 13 uren. Ook het gehanteerde uurtarief komt de rechtbank bovenmatig voor. De rechtbank zal het uurtarief vaststellen op € 200,00 + 5% kantoorkosten en 19% BTW. Dit bedrag dient nog verhoogd te worden met het griffierecht van € 71,00, zodat het totaal bedraagt € 3.319,70. 

4.10.  De rechtbank zal het Rijnstate niet veroordelen in de begrote kosten, aangezien de aansprakelijkheid van het Rijnstate voor de door [verzoekster] geleden schade niet vaststaat en derhalve onzeker is of voor veroordeling op de voet van artikel 6:96 BW een grondslag bestaat. 

5.  De beslissing 
De rechtbank, 

wijst de verzoeken af,  LJN BV0285