Rb Breda 020511 afwijzing; te ingewikkeld en voorts het enige nog resterende geschil; kosten € 3.165,82, (10.8 uur x € 220,00 + kosten)
- Meer over dit onderwerp:
Rb Breda 020511 afwijzing; te ingewikkeld en voorts het enige nog resterende geschil en daarom geen deelgeschil; kosten € 3.165,82, (10.8 uur x € 220,00 + kosten)
3.15. [verzoeker] vordert ten slotte vergoeding van de met de opstelling van dit verzoekschrift gemoeide kosten ad Euro 2.467,82. Uit de overgelegde specificatie blijkt dat dit bedrag is opgebouwd uit loon ad Euro 1.972,67 (8,58 uur x tarief van
Euro 220,-- per uur), kantoor- en overige kosten en BTW. [verzoeker] vordert voorts de kosten in verband met de mondelinge behandeling en de griffierechten.
3.16. In artikel 1019aa lid 1 Rv is bepaald dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 tweede lid BW in aanmerking neemt. Het dient derhalve redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn.
Anders dan Unigarant aanvoert betekent het voorgaande dat ook als het verzoek niet wordt toegewezen, deze kosten worden vergoed mits ze in redelijkheid gemaakt zijn. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de omstandigheid dat [verzoeker] in een eerder stadium – toen de Wet deelgeschilprocedure overigens nog niet van toepassing was – bij brief van 7 april 2010 aan Unigarant heeft meegedeeld dat niet tot een minnelijke regeling is gekomen en dat wordt overgegaan tot het sluiten van het dossier om de zaak voort te zetten via een procedure bij de rechtbank, niet maakt dat de kosten van de onderhavige deelgeschilprocedure niet als buitengerechtelijke kosten kunnen worden aangemerkt. Die mededeling laat immers onverlet de mogelijkheid van [verzoeker] om de buitengerechtelijke fase te (her)openen middels het aanhangig maken van een deelgeschilprocedure en inherent aan de deelgeschilprocedure is dat de kosten daarvan als buitengerechtelijke kosten worden aangemerkt. Dat mogelijk in een latere bodemprocedure kan blijken dat er voor de aanvullende aanspraken van [verzoeker] geen ruimte heeft bestaan, is naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de nog noodzakelijk geachte deskundige voorlichting, dermate onzeker dat op grond daarvan niet nu al geconcludeerd kan worden dat het niet redelijk was om deze kosten te maken. Aldus dienen de kosten verbonden aan de onderhavige procedure wel ten laste van Unigarant te worden gebracht en worden de verweren van Unigarant ter zake verworpen.
3.17. Unigarant heeft niet de redelijkheid van de hoogte van de gevorderde kosten betwist. De rechtbank stelt daarom vast dat de gevorderde kosten ad Euro 2.467,82 die samenhangen met de opstelling van het verzoekschrift voor vergoeding in aanmerking komen. De door [verzoeker] aangekondigde overlegging van nadere gegevens met betrekking tot de voor de procedure (mondelinge behandeling, maken pleitnota) heeft niet plaatsgevonden. De rechtbank zal daarom die kosten, die eveneens voor vergoeding op grond van artikel 6:96 BW in aanmerking komen, gelet op de duur van de mondelinge behandeling (2 uren) en de omstandigheid dat geen pleitnota over is gelegd, begroten op Euro 440,--, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van Euro 258,--. De buitengerechtelijke kosten die op grond van artikel 1019aa Rv voor vergoeding in aanmerking komen bedragen derhalve Euro 3.165,82 (Euro 2.467,82 + Euro 440,-- + Euro 258,--). LJN BQ3226