Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 210415 kosten gevorderd obv 16,2 uur, begroot op 10,2 uur x € 180,-- + 21% + griffierecht, totaal € 2.299,56

Rb Den Haag 210415 beenbreuk leerling na duw medeleerling; in beginsel onrechtmatig, maar noodweer als rechtvaardigingsgrond;
- kosten gevorderd obv 16,2 uur, begroot op 10,2 uur x € 180,-- + 21% + griffierecht, totaal € 2.299,56

Kosten deelgeschil

4.14.
Ook als het verzoek wordt afgewezen dient in beginsel op grond van artikel 1019aa Rv begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12).

4.15.
De rechtbank neemt, nu op dit punt geen verweer is gevoerd, tot uitgangspunt dat het op zichzelf redelijk is dat aan de zijde van [moeder van A] kosten in verband met het onderhavige deelgeschil zijn gemaakt.

4.16.
Mr. Cordesius heeft gesteld dat zij € 3.092,76 aan advocaatkosten heeft gemaakt. Daarbij is zij kennelijk uitgegaan van een tijdsbesteding van 14,2 uur (4,2 uur voor het opmaken van het verzoekschrift en 10 uur voor het bestuderen van het verweerschrift en de behandeling ter zitting) en een uurtarief van € 180,--, te vermeerderen met 21% BTW. De rechtbank begrijpt, gelet op de in het verzoekschrift opgenomen begroting van de kosten en de als productie 10 overgelegde specificatie, dat het gestelde uurtarief van € 200,-- op een verschrijving berust.

4.17.
Achmea heeft er in de eerste plaats op gewezen dat [moeder van A] op basis van een toevoeging procedeert. Voorts heeft Achmea bezwaar gemaakt tegen de door mr. Cordesius opgevoerde tijdsbesteding van 10 uur voor het bestuderen van het verweerschrift en de behandeling ter zitting.

4.18.
Uit artikel 34g van de Wet op de rechtsbijstand volgt dat een toevoeging in beginsel met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, indien (a) de rechtszoekende de kosten van rechtsbijstand kan verhalen op een derde, of (b) op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft. Het is daarom niet uit te sluiten dat, voor zover aansprakelijkheid in een eventuele vervolgprocedure alsnog komt vast te staan, de verleende toevoeging zal worden ingetrokken. [moeder van A] heeft derhalve belang bij en recht op een begroting van haar kosten voor dit deelgeschil. Aan de door Achmea gestelde omstandigheid dat [moeder van A] op basis van een toevoeging procedeert, gaat de rechtbank derhalve voorbij.

4.19.
Wel is de rechtbank met Achmea van oordeel dat het aantal in rekening gebrachte uren voor het bestuderen van het verweerschrift en de behandeling ter zitting bovenmatig is. De rechtbank acht het redelijk om op dit punt rekening te houden met een tijdsbesteding van 6 uur. In totaal zal derhalve rekening worden gehouden met een tijdsbesteding van 10,2 uur voor deze procedure.

4.20.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de advocaatkosten begroten op een bedrag van € 2.221,56 (10,2 uur x € 180,--, vermeerderd met 21% BTW). Deze kosten zullen nog worden vermeerderd met het betaalde griffierecht van € 78,--, zodat het totaal uitkomt op een bedrag van € 2.299,56.

4.21.
Gelet op het feit dat de aansprakelijkheid van [B] in deze zaak niet zal worden vastgesteld, zal de door [moeder van A] verzochte kostenveroordeling worden afgewezen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van [B] alsnog (in rechte) komt vast te staan. ECLI:NL:RBDHA:2015:4759