Rb Maastricht 100811 verzoek mbt aansprakelijkheid na val tgv gladheid geen deelgeschil; Niet ontvankelijkverklaring; bijgevolg ook geen kostenveroordeling
- Meer over dit onderwerp:
Rb Maastricht 100811 verzoek mbt aansprakelijkheid na val tgv gladheid geen deelgeschil; Niet ontvankelijkverklaring; bijgevolg ook geen kostenveroordeling
2. Het geschil
2.1. Op 2 februari 2010 is [Verzoekster] ten val gekomen op de parkeerplaats bij het flatgebouw waar zij woont te Vaals. De parkeerplaats was bedekt met een laag ijs en sneeuw. Als gevolg van haar val heeft [Verzoekster] letsel opgelopen. De flats en het daarbij behorende parkeerterrein zijn eigendom van de Woningstichting.
2.2. Volgens [Verzoekster] heeft de Woningstichting geen maatregelen getroffen om de gladheid op de parkeerplaats te bestrijden. [Verzoekster] stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat de Woningstichting aansprakelijk is voor de schade (zowel materieel als immaterieel) die zij als gevolg van de valpartij heeft geleden. Deze aansprakelijkheid berust volgens [Verzoekster] primair op grond van artikel 6:174 lid 1 BW (de risicoaansprakelijkheid voor opstallen) en subsidiair op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatig handelen). Ten slotte stelt [Verzoekster] dat zij recht heeft op vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand die zij in verband met deze procedure heeft moeten maken.
2.3. Op grond van het bovenstaande verzoekt [Verzoekster] dat de rechtbank bij beschikking:
I) vaststelt dat de Woningstichting als eigenaar van de parkeerplaats risicoaansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW voor het ongeval dat [Verzoekster] op 2 februari 2010 is overkomen, althans dat de Woningstichting hiervoor aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW;
II) de buitengerechtelijke kosten conform artikel 1019aa Rv jo. 6:96 BW begroot op €3.578,64.
2.4. De Woningstichting heeft de verzoeken gemotiveerd weersproken. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank, voor zover van belang, hierna ingaan,
3. De beoordeling
3.1. Gelet op de stellingen van partijen dient allereerst te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019we.v. Rv.
3.2. Voorop zij gesteld dat, hetgeen door de Woningstichting ook niet wordt betwist, een deelgeschil ook betrekking kan hebben omtrent een geschil over de aansprakelijkheid (zie daartoe Kamerstukken II 2007/2008, 31518, nummer 3, pagina's 2 en 10 (MvT)).
3.3. Voorts moet worden voorop gesteld dat uit de doelomschrijving van de deelgeschilprocedure voortvloeit dat deze procedure dienstig moet kunnen zijn om vastgelopen onderhandelingen tussen partijen vlot te trekken. De MvT zegt hierover: "De voorgestelde deelgeschilprocedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. De bij de afhandeling en letsel- en overlijdensschade betrokken partijen krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen." (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nummer 3, pagina 2 (MvT)) En voorts: "De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden." (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nummer 3, pagina 2 (MvT)).
3.4. Dat er bij een deelgeschil sprake moet zijn van vastgelopen onderhandelingen volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het feit dat de wet verlangt dat het verzoekschrift een zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering vermeldt (zie artikel 1019x lid 3 onder c Rv).
3.5.Uit de door [Verzoekster] (als productie 3 bij de dagvaarding) in het geding gebrachte brieven van (de verzekeraar van) de Woningstichting blijkt dat zij zich op het standpunt stelt dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de valpartij op 2 februari 2010. Uit deze correspondentie blijkt echter op geen enkele wijze dat partijen onderhandelingen hebben gevoerd over de aansprakelijkheid van de Woningstichting of over enig ander aspect met betrekking tot de bepaling van de schade van [Verzoekster]. Evenmin is gebleken dat sprake is van de situatie waarop de deelgeschilprocedure doelt, te weten dat partijen over diverse aspecten van belang voor de begroting van de schade overeenstemming hebben bereikt, doch alleen niet over de aansprakelijkheid, en dat een oordeel van de rechter daaromtrent 162814/HARK 11-80 dienstig kan zijn om de onderhandelingen, die zijn gestokt ten aanzien van de aansprakelijkheidsvraag, weer op gang te trekken.
3.6. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w e.v. Rv, zodat het verzoek van [Verzoekster] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.7. Daarenboven overweegt de rechtbank dat de Woningstichting zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de deelgeschilprocedure niet is bedoeld om partijen aan de onderhandelingstafel te dwingen. De Woningstichting heeft aangevoerd dat zij niet bereid is tot het voeren van onderhandelingen, ook niet wanneer de rechtbank in de onderhavige procedure zou vaststellen dat de Woningstichting aansprakelijk is voor de door [Verzoekster] geleden schade als gevolg van de valpartij op 2 februari 2010. De Woningstichting stelt dat zij er belang bij heeft, onder meer vanwege de precedentwerking die van deze zaak zou kunnen uitgaan, om de aansprakelijkheidsvraag tot in hoogste instantie uit te procederen, hetgeen in een deelgeschilprocedure niet mogelijk is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een beslissing in deze procedure er niet toe zal leiden dat partijen (buitengerechtelijke) onderhandelingen zullen gaan voeren. De stelling van [Verzoekster] dat het aansprakelijkheidsvraagstuk in een nog te voeren bodemprocedure met betrekking tot de omvang van de schade aan de orde kan komen, maakt het bovenstaande niet anders. Een beslissing in een deelgeschilprocedure betreft immers niet een voorlopig oordeel, maar is bedoeld om een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Van dit laatste is de rechtbank niet gebleken.
3.8. Zelfs indien er sprake zou zijn van een deelgeschil, is de rechtbank van oordeel dat het onderhavige verzoek op grond van artikel 1019z Rv dient te worden afgewezen omdat de verzochte beslissing niet zal bijdragen aan de totstandkoming van een minnelijke regeling tussen partijen.
3.9. Nu [Verzoekster] ten aanzien van het deelgeschil niet-ontvankelijk wordt verklaard, komt de rechtbank aan een begroting van de kosten van het verzoek aan de zijde van [Verzoekster] niet toe.
4. De beslissing
De rechtbank
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F.W. Huinen en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.PIV-site