Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 061217 kosten gevorderd: € 5.599,74 (16,5 uren à € 225,-); begroot op € 4.574,95 (15 uren à € 225,-)

Rb Oost-Brabant 061217 dochter wijlen vader valt bij verwijderen dakleer; 60% eigen schuld; geen billijkheidscorrectie
- kosten gevorderd: € 5.599,74 (16,5 uren à € 225,-); begroot op € 4.574,95 (15 uren à € 225,-) 

Kosten deelgeschil

3.27.
Verzoekster vraagt de rechtbank de door haar gemaakte kosten van het deelgeschil

te begroten op een bedrag van € 5.186,74 en verweersters te veroordelen om dit bedrag te storten op de derdengeldenrekening van haar advocaat.

3.28.
Verzoekster beroept zich in dit verband op artikel 1019aa lid 1 Rv in samenhang met artikel 6:96 lid 2 BW en stelt dat haar kosten moeten worden begroot op een bedrag van € 5.599,74 (uitgaande van 16,5 te declareren uren à € 225,- per uur, vermeerderd met 5% kantoorkosten en 21% btw en het griffierecht ad € 883,-).

3.29.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa Rv de kosten van dit deelgeschil te begroten. Hierbij geldt de dubbele redelijkheidstoets in die zin dat het redelijk dient te zijn dat deze kosten gemaakt zijn en dat ook de hoogte van de kosten redelijk is. De rechtbank volgt verweersters in hun standpunt dat door mr. Aarts een onredelijk hoog aantal van 3,5 uur voor het bestuderen van het verweerschrift is opgevoerd en matigt dit aantal tot 2,0 uur, wat een matiging van de kosten meebrengt van € 428,79 (1,5 x € 225,- x 1,05 x 1,21). Uit de administratie van de rechtbank volgt dat aan verzoekster een griffierecht van € 287,- is geheven. De rechtbank begroot de totale kosten daarom op een bedrag van € 4.574,95.

3.30.
Hoewel aansprakelijkheid is vastgesteld kan in dit geval (vooralsnog) geen veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten plaatsvinden. Niet duidelijk is immers jegens wie die kostenveroordeling moet worden uitgesproken. Zoals hiervoor onder 3.24 is overwogen, bestaat onduidelijkheid over de vraag in hoeverre verweersters met hun eigen vermogen aansprakelijk zijn. De rechtbank ziet nu dan ook geen grond hen tot vergoeding van de kosten te veroordelen. ECLI:NL:RBOBR:2017:6446