Rb Overijssel 290817 uren tzv verweerschrift en pleitaantekeningen gematigd; € 5.406,30 (18 uren ipv 20 uren à € 235,00 + BTW en griffie)
- Meer over dit onderwerp:
Rb Overijssel 290817 deelgeschil; fietser valt over los op de weg liggende verkeerspaal; paal behoort niet meer tot weguitrusting; gemeente niet aansprakelijk
- uren tzv verweerschrift en pleitaantekeningen gematigd; € 5.406,30 (18 uren ipv 20 uren à € 235,00 + BTW en griffie)
2. De feiten
2.1. Op 15 december 2014 fietste X rond 19:40 uur te [GEMEENTE] vanaf de [STRAAT] het [PLEIN] op om over dit plein in de richting van de [STRAAT2] te gaan. In de route bevinden zich twee haakse bochten, eerst naar links en dan naar rechts.
2.2. Na de rechtse bocht is X met zijn fiets ten val gekomen. Bij de val heeft hij letsel opgelopen, onder andere een bovenbeenfractuur.
3. Het geschil
X verzoekt de rechtbank:
voor recht te verklaren dat de [GEMEENTE] aansprakelijk is voor de gevolgen van liet ongeval dat hem op 15 december 2014 is overkomen;
de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv te begroten op € 5.957,00 althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
te bepalen dat deze kosten binnen veertien dagen naar een derdenrekening moeten worden overgemaakt, vermeerderd met wettelijke rente indien dit niet binnen deze termijn is gedaan.
4. De beoordeling
4.1. Als eerste is tussen partijen in geschil gebleken de toedracht van het X overkomen ongeval. Niet in geschil is dat X al fietsend ten val is gekomen. Verweerster bestrijden de getuigenverklaringen in zoverre dat niemand het ongeval zelf heeft zien gebeuren. X heeft gesteld dat hij tegen een op de rijbaan liggende (verkeers-)paal is aangereden en daardoor is gevallen. Dit laatste wordt door verweersters uitdrukkelijk betwist aangezien die toedracht is gebaseerd op de verklaring van X zelf en verder op aannames omtrent de plaats en richting waarin die de paal vóór het ongeval op de weg zou hebben gelegen. Onbekendheid met deze feiten heeft X zelf in zijn verzoek ook aangegeven, met nog de toevoeging dat omtrent het tijdstip waarop de paal op de weg is komen te liggen ook niets bekend is (geworden).
Verweersters hebben hieraan – en voorts gerelateerd aan andere stellingen van X betreffende (afhandeling van) klachten bij de [GEMEENTE] – de vraag verbonden of deze zaak zich leent voor behandeling in de deelgeschilprocedure, nu huns inziens bewijslevering op verschillende punten noodzakelijk zal zijn.
4.2. Wat betreft de toedracht van het ongeval is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het geheel van de door X overgelegde (getuigen)verklaringen, als deels ook door verweersters in aanmerking genomen, alle reppen van een in de nabijheid van de gevallen X gelegen paal. Voldoende aannemelijk is dus dat zich op de weg een paal heeft bevonden en dat X al fietsend zodanig met deze paal in aanraking is gekomen, dat hij daardoor is gevallen.
4.3. Partijen houdt verdeeld de vraag of de [GEMEENTE] aansprakelijk is voor het ongeval dat X is overkomen. X acht dit het geval, verweersters bestrijden dit.
4.4. Aan de gestelde aansprakelijkheid van de [GEMEENTE] legt X primair ten grondslag de kwalitatieve aansprakelijkheid van de wegbeheerder voor een gebrek aan de openbare weg op grond van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
X heeft zich op het standpunt gesteld dat de weg met bijbehorende weguitrusting niet verkeerde in de staat van veiligheid die een normale oplettende weggebruiker mocht verwachten en dat derhalve sprake was van een gebrekkige opstal. In deze benadering kent X geen betekenis toe aan het kennelijke feit van een “losliggende” paal op de weg. Dit losgeraakte onderdeel van de weguitrusting, eerder deel uitmakende van een rij palen op enige afstand van elkaar ter afbakening van de weg ten opzichte van voetgangersgebied, verliest door het losraken (door omwaaien, omgeduwd/losgetrokken en “zwerven”) niet de status van onderdeel van de weguitrusting, zo betoogt X. Hij refereert aan een stroom van jurisprudentie, waarin normaal functionerende onderdelen van weguitrusting toch aansprakelijkheid op grond van voornoemd artikellid opleveren, zoals bussluizen en beweegbare paaltjes.
Verweersters hebben daartegen ingebracht dat een op het wegdek los liggende paal niet leidt tot een gebrek aan die weg, waarvoor de [GEMEENTE] aansprakelijk is.
4.5. In het licht van de ten deze relevante kelderluikcriteria[1] komt het aan op de naar objectieve maatstaven te beantwoorden vraag of de weg, gelet op het te verwachten gebruik en de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe de groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn.
4.6. De aanwezigheid op de weg van een voorwerp dat niet tot de weg behoort in de zin van artikel 6:174 BW en dat gevaar schept voor personen of zaken, is niet een gebrek van de weg als bedoeld in artikel 6:174 lid 1 BW. De aansprakelijkheid van de wegbeheerder is beperkt tot gebreken die samenhangen met de verkeersfunctie van de openbare weg.
4.7. De vraag die in dit geval ter beoordeling primair voorligt, is de vraag of een op de weg gelegen paal als aan de orde al dan niet behoort tot de weg in de zin van artikel 6:174 BW ofwel tot het weglichaam of de weguitrusting. De rechtbank volgt X niet in zijn standpunt zoals hiervoor vermeld. De rechtbank acht buiten twijfel dat palen, als hier aan de orde, op of langs de weg geplaatst, deel uitmaken van de weg c.q.de weguitrusting, evenals andere, in relatie tot de weg als functionele hindernissen bedoelde (geleiders, bloembakken en/of andere snelheidsremmende of verkeersbelemmerende objecten als pollers enz.).
De betreffende palen hebben in hun oorspronkelijke verschijning, verticaal verankerd in de grond, ten doel om een scheiding naar gebruikers op de weg te bewerkstelligen, door een deels visuele (afschrikkende en/of waarschuwende) werking en deels ook bij wijze van fysieke belemmering (bijvoorbeeld voor auto’s). Functionaliteit in relatie tot de weg is daarmee gegeven.
4.8. Naar het oordeel van de rechtbank is dat anders indien een paal als hiervoor bedoeld “een eigen leven is gaan leiden” en los op de weg ligt. Die paal behoort niet langer tot de weg in de zin van artikel 6:174 BW. Elke functionaliteit daarvan voor de functie van weg is immers afwezig c.q. verloren gegaan, zodat de paal niet meer is te beschouwen als een voorwerp dat tot de weg behoort, maar enkel daarop ligt, gelijk als dat met elk ander willekeurig voorwerp het geval kan zijn. De rechtbank vermag geen verschil te zien met de situatie, waarin voor weggebruikers gevaarlijke voorwerpen onbedoeld op de weg belanden vanaf aanhangwagens of vrachtauto’s of waarin – hetgeen in de praktijk voorkomt – vandalen bewust voorwerpen op de weg werpen, ook al zou dat losgewrikt of vernield wegmeubilair (als bijvoorbeeld verkeersborden, verkeersbakens) betreffen. Ook is niet ondenkbeeldig dat weggebruikers (zoals vrachtwagens, bezorgverkeer) de palen – zeker de modernere zwarte betonpalen die afbreken – eraf rijden (waar die bijvoorbeeld een scherpe bocht afbakenen). De herkomst c.q. de oorspronkelijke functie en de oorzaak voor het op de weg liggen van de paal, acht zij in dit kader niet van belang. De hoedanigheid van onderdeel van de opstal acht de rechtbank in een dergelijk geval verloren.
4.9. Nu niet gesproken kan worden van een gebrekkige opstal, moet het beroep van X op de risicoaansprakelijkheid falen. In zoverre ziet de rechtbank geen aanleiding om de [GEMEENTE] aansprakelijk te achten voor het X overkomen ongeval.
4.10. X houdt de [GEMEENTE] subsidiair aansprakelijk uit hoofde van onrechtmatig handelen. Kern van zijn standpunt is dat een sterk vermoeden geldt dat de paal op de weg heeft gelegen door hoe dan ook tekortschieten van de [GEMEENTE], hetzij gelegen in onvoldoende regelmatige controle van opstallen en weguitrusting, hetzij het onvoldoende hebben gereageerd op meldingen van derden inzake het verwijderen van palen of losgeraakte palen, dan wel gelegen in onvoldoende toezicht en handhaving van aan de in de nabijheid van palen op het [PLEIN] actief bouwbedrijf opgelegde voorwaarden van een bouwvergunning. X relateert dit aan rotte palen en/of niet solide verankerde palen of door bouwvakkers verwijderde palen. X gaat er van uit dat de [GEMEENTE] in klachten van omwonenden geen aanleiding heeft gezien om actie te ondernemen. Wat betreft de bouwvakkers die (tijdelijk) palen hebben verwijderd, stelt X dat de [GEMEENTE] heeft nagelaten op dat handelen toe te zien c.q. dit te verhinderen. Dat palen te los stonden of zijn blijven rondslingeren is te wijten aan het hiervoor genoemde tekortschieten van de [GEMEENTE], is de stelling van X.
4.11. De rechtbank stelt vast dat de [GEMEENTE] betwist dat meldingen, waarvan het bestaan zou moeten worden afgeleid uit overgelegde verklaringen van omwonenden, zouden zijn genegeerd. Afgezien daarvan, bestaat over de meldingen zelf- de concrete klachten – en de instantie(s) of personen waar welke klacht is gemeld, onduidelijkheid. Verweersters betwisten dat zou zijn geklaagd over het feit dat palen door derden zijn verwijderd.
De rechtbank stelt in dit licht voorts vast dat onvoldoende vaststaat of de paal waarover X is gevallen al dan niet een verrotte paal dan wel een door verrotting losgeraakte paal heeft betroffen. De door X overgelegde verklaring van Y de vermelding dat het geen verrotte paal was die zij op de weg heeft zien liggen nadat X was gevallen. X heeft een paar dagen na het ongeval een foto gemaakte van een vermoedelijk hem fataal geworden, verrotte paal.
Het gestelde verband tussen (volgens X mankerend) toezicht op de bouwvergunningvoorwaarden inzake veiligheid rondom de bouw en de paal waarover X is gevallen, acht de rechtbank te ver verwijderd c.q. onvoldoende concreet gemaakt. Verweersters hebben daarenboven een onvoldoende toezicht op het betreffende bouwproject uitdrukkelijk betwist en daarvan bewijs aangeboden.
4.12. De rechtbank is van oordeel dat ter zake van de vraag of de [GEMEENTE], vooropgesteld dat zij al bekend had moeten worden verondersteld met op enige plaats en moment losliggende palen op de weg, veiligheidsmaatregelen had moeten of kunnen nemen en of in hoeverre zij dat heeft gedaan, bezien in het licht van de verwijten van X, teveel onduidelijkheid bestaat. Nadere bewijsvoering is nodig. De deelgeschilprocedure acht zij hiervoor niet de geëigende procedure. In zoverre zal de rechtbank het verzoek om voor recht te verklaren dat de [GEMEENTE] aansprakelijk is, voor zover gestoeld op artikel 6:162 BW, eveneens afwijzen.
4.13. Ook als een verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, dient de rechtbank de kosten van de deelgeschilprocedure in beginsel te begroten op grond van
artikel 1019aa Rv, tenzij de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat van dat laatste niet op voorhand sprake is geweest.
Verweerster hebben zich bij gebreke van declaraties en specificaties niet expliciet uitgelaten ten aanzien van de door X] opgevoerde kosten. De rechtbank acht het aantal gedeclareerde uren niet bovenmatig, zij het dat zij de uren wegens bestuderen verweerschrift en pleitaantekeningen zal matigen van drie tot één uur, nu niet van pleittaantekeningen is gebleken. Zij begroot de kosten aldus op 18 uren tegen een door verweersters erkend uurtarief van € 235,00 uur, derhalve op een totaalbedrag van € 5.406,30, inclusief btw en betaald griffierecht van € 288,00.
4.14. Nu de aansprakelijkheid van de verweersters niet vast staat, wijst de rechtbank het verzoek van X om de verweersters te veroordelen in de kosten, af. stichtingpiv.nl