Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 230211 gezamenlijk verzoek; geen oordeel over kosten nu partijen daarom niet gevraagd hebben

Rb Rotterdam 230211 gezamenlijk verzoek. Rb. stelt vast dat causale relatie bestaat tussen torticollis, daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid en het ongeval; geen oordeel over kosten nu partijen daarom niet gevraagd hebben
2.  De vaststaande feiten
2.1.  Op 13 februari 1999 is [verzoeker] aangereden door de bestuurder van een auto die ten tijde van de aanrijding op basis van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) bij Achmea was verzekerd. Achmea heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.

2.2.  Het op gezamenlijk verzoek van partijen uitgebrachte rapport van 5 november 2003 van [neurochirurg], neurochirurg, houdt – voor zover van belang – in:

“Lichamelijk onderzoek (…)
Het hoofd wordt iets naar links gehouden. Overigens zijn de houding en het bewegingspatroon niet afwijkend. (…)

Beantwoording van de gestelde vragen
1.  De diagnose met betrekking tot de gevolgen van het ongeval op 13.02.1999 wordt (…) gesteld op een postwhiplash-syndroom.
Hieraan ligt naar de mening van ondergetekende een lichte liquorcirculatiestoornis met liquordrukverhoging ten grondslag.
2.  De huidige klachten en afwijkingen verband houdende met het postwhiplash-syndroom zijn mede het gevolg van het ongeval op 13.02.1999, doch waren in veel geringere mate ook voor dit ongeval reeds aanwezig, zodat moet worden aangenomen dat de eraan ten grondslag liggende liquorcirculatiestoornis door een gestoorde resorptie aan de convexiteit van de hersenen voor het ongeval reeds in aanleg al aanwezig is geweest. Arbitrair wordt het aandeel van het ongeval op de huidige klachten en afwijkingen gesteld op 66%.
3.  Het komt aannemelijk voor dat thans, ruim viereneenhalf jaar na het ongeval, een eindtoestand is bereikt. Het klinische beeld is sinds geruime tijd gestabiliseerd. Ook in het beeldvormend onderzoek en in het bijzonder de MRI-scans van de wervelkolom werden tussen 02.10.2002 en 19.02.2003 geen veranderingen gezien.
4.  Betrokkene ondervindt door de boven beschreven ongevalsgevolgen slechts geringe beperkingen bij het verrichten van loonvormende arbeid. Deze beperkingen leiden niet tot een percentage van arbeidsonbekwaamheid. Argumenten voor deze stellingname worden gevonden in het feit dat betrokkene al vrij spoedig na het ongeval zijn werkzaamheden volledig had hervat. Daarna is opnieuw een periode van arbeidsongeschiktheid opgetreden als gevolg van het doorgemaakte hartinfarct. Bovendien wordt de labiele toestand in de werksituatie van betrokkene tevens bepaald door de labiele psychische gesteldheid die slechts zeer ten dele aan het ongeval kan worden toegeschreven. Betrokkene is thans weer geruime tijd in staat zijn werkzaamheden volledig te verrichten, zij het dat bij zware werkzaamheden enige hulp moet worden ingezet.
5.  In de activiteiten van het dagelijks leven wordt betrokkene vooral belemmerd bij het verrichten van inspannende cq. lichamelijk belastende werkzaamheden, zoals schilderen, witten, stofzuigen en dergelijke. In zijn overige activiteiten, bij de zelfverzorging en bij de beoefening van zijn hobby’s zegt betrokkene geen substantiële belemmeringen te ondervinden. Sporten heeft hij nimmer beoefend.
6.  Uitgaande van de diagnose postwhiplash-syndroom en gebruikmakend van de Nederlandse Richtlijnen voor de bepaling van functieverlies bij neurologische aandoeningen (december 2001) wordt het blijvend functieverlies als gevolg van het ongeval op 13.02.1999 getaxeerd op 3% van de gehele persoon ongeacht het beroep.”

2.3.  Het op eveneens gezamenlijk verzoek van partijen uitgebrachte rapport van 25 september 2006 van [neuroloog], neuroloog, verbonden aan het Amphia Ziekenhuis te Breda, houdt – voor zover van belang – in:

“Conclusie:
1.  Flexie/extensie acceleratie/deceleratie non-contact trauma van de cervicale wervelkolom door een aanrijding van achteren op 13-02-1999>
2.  Late gevolgen hiervan.
3.  Torticollis spasmodica naar links (geleidelijk aan ontstaan).”

2.4.  Het onder 2.3. bedoelde rapport van [neuroloog] is voorzien van een zogenoemde ‘zakelijke rapportage’, die – voor zover van belang – inhoudt:

“1. Welke zijn de huidige klachten en welke verschijnselen neemt u waar bij uw onderzoek? Welke diagnose stelt u hierop?
-  Betrokkene heeft sinds het ongeval van 13-02-1999 pijnklachten in zijn nek. Tevens geheugen en concentratievermindering. Hij loopt daardoor moeizaam. Daarnaast is er geleidelijk aan sinds 13-02-1999 een standsafwijking ontstaan van het hoofd naar links. Bij lichamelijk onderzoek heeft betrokkene een scheefstand van het hoofd naar links, niet te corrigeren met willekeurige of onwillekeurige spierbewegingen. Tevens heeft hij een wat moeizaam looppatroon en een vrijwel niet beweeglijke cervicale wervelkolom. De diagnose die wordt gesteld is:
-   Flexie/extensie acceleratie/deceleratie non-contact trauma van de cervicale wervelkolom d.d. 13-02-1999.
-  Late gevolgen hiervan.
-  Torticollis spasmodicum ontstaan met een interval in de jaren na 13-02-1999.
-  Geringe syringomyelie C5-7 cervicaal (MRI).
2. Hoe is het beloop van de klachten tot nu toe geweest?
-  Betrokkene heeft sinds het ongeval van 13-02-1999 nekpijnklachten gehouden. Tevens hoofdpijnklachten en wat moeite met lopen door zijn gebogen houding. Daarnaast heeft hij geleidelijk aan (vanaf 2003/2004) een abnormale rotatiestand ontwikkeld van zijn hoofd naar links. Hij heeft daarbij een vrijwel onbeweeglijke cervicale wervelkolom gekregen.
3. Zouden alle in uw antwoord 1 genoemde klachten en afwijkingen thans ook en in dezelfde mate aanwezige zijn als het ongeval niet had plaatsgevonden? Zo neen, welke
niet? (…)
-  Bij betrokkene is de nekpijn ontstaan in aansluiting van het ongeval van 13-02-1999. De klachten van nekpijn, geheugenvermindering en concentratievermindering kunnen gerelateerd worden aan het ongeval. De torticollis naar links is niet goed te verklaren omdat deze pas is ontstaan in de jaren na 13-02-1999. Voor het eerst wordt er melding gemaakt van een torticollis in één van de verslagen van de UWV gedateerd 2004 (18-08-2004). Hoewel de torticollishouding het gevolg kan zijn van chronische nekpijnklachten ontstaan na het ongeval van 13-02-1999 is er een interval geweest van ongeveer 4 à 5 jaar voordat deze torticollis is ontstaan. De bewegingsbeperking van de cervicale wervelkolom is deels het gevolg van de torticollis naar links. De gevonden afwijkingen (de abnormale rotatie van het hoofd naar links) zijn ontstaan naar aanleiding van de nekpijnklachten die betrokkene ontwikkelde na 13-02-1999. Naar mening van ondergetekende is de bewegingsbeperking van de cervicale wervelkolom en de nekpijn een direct ongevalsgevolg. De stand van het hoofd naar links in het kader van de elders gediagnostiseerde torticollis is een indirect gevolg van het ongeval van 13-02-1999.
(…)
5. Acht U wat betreft de onder 3 omschreven ongevalsgevolgen thans een eindtoestand bereikt? Zo nee, wanneer verwacht U die dan wel? Zo ja, wilt U dan in een percentage uitdrukken wat naar uw mening de daardoor veroorzaakte functionele invaliditeit is? Hierbij de algehele invaliditeit als mens in het geheel op 100% stellend (ongeacht enig beroep); dit volgend de Guides van de AMA (vijfde editie) eventueel aangevuld met de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie.
-  Bij betrokkene is er thans sprake van een functionele stationaire eindtoestand.
Het ongeval heeft ten tijde van de neurologische expertise 7 jaar en 6 maanden geleden plaatsgevonden. Op grond hiervan mag worden aangenomen, dat de eindtoestand bereikt is en dat dit stationair zal zijn.
-  Het percentage functieverlies voor de gehele persoon wordt vastgesteld voor de AMA-guides en de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (uitgave 2001). Hierbij wordt uitgegaan van de bewegingsbeperking van de cercivale wervelkolom. Echter vermeldenswaard is dat de bewegingsbeperking niet louter alleen het gevolg is van het ongeval van 13-02-1999, maar ook is ontstaan door de zich langzaam ontwikkelde torticollis. Op grond hiervan wordt het percentage functieverlies voor de gehele persoon vastgelegd op 4%. Voor de gevonden syringomyelie C5 t/m C7 (MRI-bevinding) cervicaal wordt geen invaliditeitspercentage aangegeven, aangezien hier geen klinisch klachtenpatroon aan verbonden is.
(…)
Opmerking II:
Betrokkene heeft de rotatie van zijn linker hoofd (torticollis), die geleidelijk aan gefixeerd is geraakt, ontwikkeld in de jaren na het ongeval van 13-02-1999. Op grond hiervan wordt de abnormale rotatie van het hoofd naar links niet als direct ongevalsgevolg van 13-02-1999 gekwalificeerd. (…)
Opmerking V:
Ten tijde van de expertise verricht door [neurochirurg], neurochirurg d.d. 05-11-2003 is er naar zijn eigen zeggen weinig beperking bij het verrichten van loonvormende arbeid. De beperkingen leiden volgens collega [neurochirurg] niet tot arbeidsonbekwaamheid. Betrokkene heeft vrij spoedig na het ongeval zijn werkzaamheden volledig hervat. Collega [neurochirurg] gaat er vanuit dat een deel van de labiele toestand in de werksituatie het gevolg is van de labiele psychische gesteldheid van betrokkene. Ten tijde van de expertise van [neurochirurg] worden er geen bewegingsbeperkingen van de nek waargenomen. Bij lateroflexie is er stroefheid naar beide zijden. Het hoofd werd destijds enigszins naar links gehouden!”

2.5.  Een brief van 10 januari 2008 van [neuroloog] aan (de medisch adviseur van) Achmea houdt – voor zover van belang – in:

“Op 04-09-2007 vroeg u om opheldering met betrekking tot een aantal vragen die te maken hebben met de rapportage van [verzoeker].

1.  Heeft de geconstateerde torticollis een neurologische oorzaak? Indien ja, welke?
-  De torticollis is geleidelijk aan ontstaan in de periode na het ongeval van 13-02-1999. In 2000 heeft hij nog volledig zelfstandig kunnen werken, maar hij bleef nekpijnklachten houden. In 2003 is hij opgehouden met werken omdat zijn hoofd continu naar links ging draaien. Dit is tussen 2000 en 2003 geleidelijk aan ontstaan.
-  Opgemerkt zij hier dat bij MRI-onderzoek verricht door collega [neuroloog 2], neuroloog in het Medisch Centrum Rijnmond, er sprake is van een syringomyelie c.q. verwijd cervicaal kanaal C5 tot C7. Voor zover na te gaan is een syringomyelie geen wetenschappelijk erkende oorzaak voor het ontstaan van een torticollis.
4.  Kunt u een reden aangeven waarom in dit geval de Nederlandse Vereniging voor Neurologie richtlijnen voor whiplash niet zijn gevolgd?
-  Bij de beantwoording van vraag 5 is wel degelijk de AMA-guides en de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie gevolgd. Echter op grond van het feit dat de torticollis geen louter ongevalsgevolg is, omdat deze pas ruim na 13-02-1999 is ontstaan, is het percentage functieverlies voor de gehele persoon niet vastgelegd op 8%, maar op 4%. Daarbij is aangegeven dat de syringomyelie C5 t/m C7 (MRI-bevindingen) cervicaal een toevalsbevinding is. Er worden geen klachten verbonden aan de syringomyelie. Het mechanisme van het ongeval is in beginsel in ieder geval van het whiplash type geweest.

Gaarne zou ik nog het volgende willen opmerken:
Bij betrokkene is er sprake geweest van een flexie/extensie trauma van de cervicale wervelkolom door een aanrijding van achteren d.d. 13-02-1999. Er zijn late gevolgen. Daarnaast is er een torticollis spasmodica naar links, die geleidelijk is ontstaan, met een langdurig interval tussen het ongeval (…) en het uiteindelijke ontstaan hiervan na het jaar 2000. De nekpijnklachten zijn sinds het ongeval van 13-02-1999 altijd aanwezig gebleven. De oorzaak van de torticollis spasmodica is meestal niet na te gaan. In ieder geval kan de syringomyelie C3 t/m C7 niet verantwoordelijk geacht worden aan de klachten van de torticollis spasmodica.”

3.  Het geschil
3.1.  Het verzoek zoals dat uit het verzoekschrift is af te leiden, houdt in dat [verzoeker] een beslissing wenst over de vraag of er oorzakelijk verband bestaat tussen het ongeval dat hem is overkomen en de torticollis. Naar ter zitting bleek is niet in geschil dat de torticollis tot arbeidsongeschiktheid heeft geleid.

3.2.  Achmea heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.3.  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.  De beoordeling
4.1.  [verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade, neergelegd in de artikelen 1019w – 1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en in werking getreden op 1 juli 2010.

4.2.  Een verzoek om te beslissen over of in verband met een deelgeschil ter bevordering van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade dient op grond van het bepaalde in artikel 1019x lid 1 Rv te worden gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen, indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt.

4.3.  [verzoeker] heeft gesteld dat hij de schade die hij als gevolg van het ongeval van 13 februari 1999 lijdt en nog zal lijden, op Achmea wil verhalen. [verzoeker] heeft op grond van artikel 6 WAM een eigen recht op schadevergoeding jegens Achmea.
[verzoeker] kan op grond van artikel 7 lid 1 WAM onder meer dagvaarden voor de rechter van zijn eigen woonplaats. Nu [verzoeker] woonachtig is in het arrondissement Rotterdam, is de rechtbank op grond van artikel 1019x lid 1 Rv bevoegd om van het verzoekschrift van [verzoeker] kennis te nemen.

4.4.  De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv).

4.5.  De rechtbank begrijpt dat hetgeen partijen verdeeld houdt, ziet op de betekenis van het rapport van [neuroloog] voor het geschil over de vraag of de torticollis is aan te merken als ongevalsgevolg. De rechtbank is van oordeel dat dit geschilpunt zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat partijen tijdens de mondelinge behandeling ter zitting van 2 februari 2011 te kennen hebben gegeven bereid te zijn de onderhandelingen voort te zetten nadat de rechtbank op het hiervoor omschreven geschilpunt heeft beslist. Partijen zijn het erover eens dat de verzochte beslissing kan leiden tot de (uiteindelijke) totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank zal dan ook op dit punt een beslissing geven zoals door partijen gevraagd.

4.6.  De rechtbank ziet in de aard en inhoud van de deelgeschilprocedure aanleiding om het hiervoor omschreven geschilpunt te beoordelen volgens dezelfde criteria die zij zou hanteren als in het geval dit geschilpunt aan haar zou zijn voorgelegd in een bodemprocedure.

4.7.  Uit de overgelegde medische stukken volgt dat [verzoeker] vanaf (althans kort na) het ongeval melding heeft gemaakt van pijn in de nek. Er heeft zich uiteindelijk een standsafwijking van de nek ontwikkeld (torticollis). Ook in het rapport naar aanleiding van het eerder door [neurochirurg] verrichte onderzoek worden onder meer deze klachten vermeld. In het bijzonder komt daarin ook een lichte afwijking van de houding van het hoofd naar voren, zij het dat [neurochirurg] die slechts als observatie noemt en niet als een aspect dat bij onderzoek als afwijking naar voren komt. In zoverre komen de resultaten van het onderzoek van [neuroloog] overeen met het onderzoek van [neurochirurg].

4.8.  De rechtbank constateert dat [neuroloog] heeft gerapporteerd – kort en zakelijk weergegeven – dat de torticollis in (indirect) oorzakelijk verband staat tot het ongeval dat [verzoeker] is overkomen. Het geschilpunt dat partijen verdeeld houdt, betreft de vraag of het rapport van [neuroloog], en daarmee het daarin aangenomen medisch causaal verband tussen het ongeval en de torticollis, als uitgangspunt moet dienen voor de buitengerechtelijke afwikkeling van de schade van [verzoeker]. Achmea meent dat eerst een opinie van een nieuwe deskundige – bijvoorbeeld een hoogleraar – gevraagd zou moeten worden.

4.9.  De rechtbank stelt voorop dat partijen het indertijd eens zijn geworden over de inschakeling van [neuroloog] als deskundige, de aan hem te stellen vragen en de aan hem toegezonden informatie.
In het geval partijen in het kader van onderzoek naar de schadeafwikkeling in verband met de aansprakelijkheid van één van hen overeenkomen om gezamenlijk een medisch deskundige aan te zoeken die gezamenlijk geformuleerde vragen dient te beantwoorden, verbinden zij zich daarmee om de rapportage van de ingeschakelde deskundige in beginsel als uitgangspunt voor hun verdere stellingname te nemen. Dit zou anders kunnen zijn indien zou komen vast te staan dat het rapport van (in dit geval) [neuroloog] ontoereikend is om als uitgangspunt voor de verdere schadeafwikkeling te kunnen dienen en/of het rapport inhoudelijk of voor wat betreft de wijze van totstandkoming niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden. Daarvan is echter geen sprake.

4.10.  Naar het oordeel van de rechtbank heeft Achmea onvoldoende gesteld om aan te nemen dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren zijn tegen het rapport van [neuroloog]. Het enkele feit dat het door [neuroloog] vastgestelde percentage functieverlies niet te rijmen valt met de ernstige beperkingen die voortvloeien uit de torticollis is daartoe onvoldoende. Evenmin is het tijdsverloop tussen het ontstaan van de torticollis en het ongeval reden om het rapport van [neuroloog] terzijde te laten. Dat de toestand van [verzoeker] na het rapport van [neurochirurg] verslechterde was, volgens beide partijen, reden om een nieuw onderzoek – door [neuroloog] – te laten verrichten. Dat [neuroloog] zich rekenschap heeft gegeven van het tijdsverloop tussen het ontstaan van de torticollis en het ongeval en heeft nagegaan of ook in het eerdere onderzoek door [neurochirurg] al aanwijzingen voor (een begin van) klachten in de richting van een torticollis zijn gezien, blijkt expliciet uit zijn rapport. [neuroloog] heeft duidelijk aangegeven waarop zijn conclusie dat sprake is van medisch causaal verband tussen het ongeval en de torticollis is gebaseerd. Uit zijn rapport blijkt dat in het algemeen niet is na te gaan hoe torticollis ontstaat, maar hij sluit in elk geval uit dat de syringomyelie de oorzaak is en noemt geen andere factoren die (zelfstandig) tot de torticollis hebben kunnen leiden.

4.11.  Vastgesteld kan worden dat geen van partijen kritiek heeft geuit op de door [neuroloog] bij de totstandkoming van het rapport gevolgde procedure. [neuroloog] heeft partijen in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken en vragen te stellen, en heeft de inbreng van partijen op correcte wijze verwerkt. Evenmin is door (één van) partijen gesteld dat [neuroloog] niet op zijn taak berekend is. Nu het rapport van [neuroloog] op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de conclusies daarin deugdelijk zijn onderbouwd en ook voortvloeien uit de in het rapport vermelde gegevens, is de rechtbank van oordeel dat geen reden bestaat om de vraag naar het causaal verband tussen ongeval en torticollis voor te leggen aan een andere deskundige. Het rapport van [neuroloog] geeft op een voldoende overtuigende en begrijpelijke wijze in bevestigende zin antwoord op de vraag naar de medische causaliteit, zodat de (bodem)rechter aan de hand daarvan in staat zou zijn een oordeel te vellen over de juridische causaliteit. Dat het verband indirect is, in de zin die
[neuroloog] aangeeft in zijn zakelijke rapportage onder 3 (zie 2.4.), houdt slechts in dat er in de causale keten tussen ongeval en torticollis nog een schakel aanwezig is, te weten de nekpijn. Dat er conditio sine qua non verband tussen ongeval en torticollis bestaat is daarmee naar het oordeel van de rechtbank duidelijk.

4.12.  Op basis van het voorgaande (mede in aanmerking nemende dat ruime toerekening op haar plaats is) acht de rechtbank het verzoek van [verzoeker] om vast te stellen dat er oorzakelijk verband (in juridische zin) bestaat tussen het ongeval dat hem is overkomen en de torticollis toewijsbaar.
Nu partijen het er over eens zijn dat de torticollis heeft geleid tot beperkingen bij het verrichten van arbeid kan het verzoek ook worden toegewezen voorzover het ziet op het causaal verband tussen het ongeval en de uit de torticollis voortvloeiende arbeidsongeschiktheid.

Gegeven de omstandigheid dat het verzoek zich daartoe niet uitstrekt, wordt met het voorgaande geen oordeel geïmpliceerd over de vraag in hoeverre de schade wegens verlies aan verdienvermogen is toe te rekenen aan (de aansprakelijke partij voor) het ongeval (onder meer in verband met het oordeel van [neurochirurg] dat het causaal aandeel van het ongeval op 66% is te stellen) en evenmin over de omvang van die schade.

4.13.  Nu partijen het tijdens de mondelinge behandeling ter zitting van 2 februari 2011 erover eens zijn geworden dat alleen het bovenbesproken geschilpunt in het kader van deze deelgeschilprocedure aan de rechter zou worden voorgelegd, behoeft het verzoek tot begroting van de kosten in de zin van artikel 1019aa Rv geen bespreking meer.

5.  De beslissing
De rechtbank,

stelt vast dat er een causale relatie bestaat tussen de torticollis, de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid en het ongeval dat [verzoeker] op 13 februari 1999 is overkomen. LJN BP5418