Rb Zutphen 201011 dossieroverstijgend geschil over bgk geen deelgeschil, kosten begroot op nihil
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zutphen 201011 dossieroverstijgend geschil over bgk geen deelgeschil, kosten begroot op nihil
2. De vaststaande feiten
2.1. [verzoeker] is op 17 januari 2008 tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden als glassnijder bij zijn werkgever [verweerder sub 1] een ongeval overkomen. Achmea is de rechtsopvolger van Interpolis Schade N.V. (hierna: Interpolis) die namens [verweerder sub 1] de aansprakelijkheid heeft erkend.
2.2. [verzoeker] is in eerste instantie bijgestaan door mr. K. Aantjes te Rijswijk. In die tijd heeft Interpolis in een brief van 27 oktober 2009 voorgesteld om de totale schade vast te stellen op een bedrag van € 32.500,00 exclusief buitengerechtelijke kosten, bij e-mailbericht van 30 oktober 2009 verhoogd tot € 37.500,00. Hierna heeft [verzoeker] zich laten bijstaan door mr. Verhoeven voornoemd.
2.3. Aegon heeft aan mr. Aantjes in totaal een bedrag van € 13.819,29 aan buitengerechtelijke kosten betaald. Joosten Advocaten heeft voor de tot en met 16 juni 2011 verrichtte buitengerechtelijke werkzaamheden in totaal een bedrag van € 20.624,37 als honorarium gedeclareerd. Daarbij is deels uitgegaan van een uurtarief van € 245,00, deels van een uurtarief van € 265,00, beide exclusief BTW en 6% kantoorkosten. Aan verschotten heeft zij een bedrag van € 680,28 gedeclareerd. Van de door Joosten Advocaten in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten heeft Aegon in totaal een bedrag van € 6.180,71 betaald.
2.4. Achmea is niet bereid om de door [verzoeker] gedeclareerde buitengerechtelijke kosten volledig te voldoen.
3. Het geschil
3.1. [verzoeker] heeft op grond van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) - samengevat - verzocht Achmea c.s. te veroordelen de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente aan hem te voldoen, met veroordeling van Achmea c.s. in de kosten van dit geding, dit alles bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking.
3.2. [verzoeker] legt aan zijn verzoek - kort samengevat - het volgende ten grondslag.
Hij heeft jegens [verweerder sub 1] en Achmea op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b en c juncto artikel 6:98 BW recht op vergoeding van de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, alsmede op redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. De gedeclareerde buitengerechtelijke kosten voldoen aan dit criterium.
Over de buitengerechtelijke kosten van mr. Aantjes is overeenstemming bereikt. Hierop kan niet meer worden teruggekomen.
Het is redelijk dat [verzoeker] zich voor de afwikkeling van de schade uit het ongeval heeft gewend tot een deskundige belangenbehartiger. [verzoeker] valt niet te verwijten dat hij het regelingsvoorstel van Interpolis niet heeft geaccepteerd en van raadsman is gewisseld. Het voorstel was, mede gelet op de omvang van de geleden arbeidsvermogensschade, niet reëel.
Afgezien van enige initiële werkzaamheden zijn geen of nauwelijks “dubbele” werkzaamheden verricht. Na overname van de zaak moest de schade alsnog worden geïnventariseerd. Er is een uurtarief van € 265,00 exclusief BTW, 6% kantoorkosten en verschotten overeengekomen. Dit tarief is marktconform en redelijk, gelet op de ernst van het letsel en het financiële belang van de zaak.
Een beslissing over de buitengerechtelijke kosten kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Niets wijst erop dat er in deze zaak onoverkomelijke problemen zijn waardoor niet verder kan worden onderhandeld. Recentelijk is nog overleg gevoerd over het inschakelen van een externe schaderegelaar om een minnelijke regeling te bespreken. In de wetsgeschiedenis is uitdrukkelijk aan de orde geweest dat een probleem over de tussentijdse vergoeding van buitengerechtelijke kosten als deelgeschil behandeld kan worden.
3.3. Op het door Achmea c.s. gevoerde verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Allereerst dient beoordeeld te worden of de rechtbank bevoegd is om van het verzoekschrift van [verzoeker] kennis te nemen.
4.2. Voor de bevoegdheid om te beslissen op een verzoek in het kader van de Wet deelgeschillen voor letsel- en overlijdensschade geldt op grond van artikel 1019x lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) dat de rechter bevoegd is die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen, indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt.
[verzoeker] maakt aanspraak op vergoeding van schade die hij lijdt en nog zal lijden als gevolg van een ongeval dat hem is overkomen tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden bij zijn werkgever [verweerder sub 1]. Op grond van artikel 7:954 BW is [verzoeker] bevoegd om rechtstreeks van Achmea - de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerder sub 1] - betaling te vorderen van hetgeen [verweerder sub 1] van Achmea uit hoofde van het ongeval te vorderen heeft. Op grond van de artikelen 99 lid 1 juncto 107 Rv is de rechtbank te Zutphen bevoegd om over een tegen Achmea en [verweerder sub 1] ingestelde vordering te beslissen. De rechtbank is dus ook bevoegd om op het verzoek in deze deelgeschilprocedure te beslissen.
4.3. Vraag is vervolgens of er sprake is van een deelgeschil als bedoeld in de wet. Ingevolge het bepaalde in artikel 1019w lid 1 Rv moet het gaan om een geschil over of in verband met een deel van hetgeen ter zake de aansprakelijkheid voor schade door dood en letsel als rechtens geldt tussen de benadeelde en degene die aansprakelijk wordt gehouden en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering van de benadeelde. In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechter het verzoek afwijst voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
In de parlementaire geschiedenis is in dit verband onder meer opgemerkt dat de rechterlijke uitspraak in een deelgeschilprocedure partijen in staat moet stellen de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3 p. 2). Als ratio van de deelgeschilprocedure is genoemd de bevordering van de buitengerechtelijke onderhandelingen. Daarbij is opgemerkt dat de investering in tijd, geld en moeite moeten worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3 p. 18). De rechter heeft hierbij een ruime beoordelingsvrijheid (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 8, p. 9).
4.4. Achmea heeft gemotiveerd uiteengezet dat een beslissing over de tot nu toe gedeclareerde buitengerechtelijke kosten niet zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Gezien de discussie over de buitengerechtelijke kosten die tot op heden in rekening zijn gebracht, alsmede het feit dat Achmea in veel dossiers waarin Joosten Advocaten optreedt dezelfde discussie dient te voeren, kan reeds thans worden vastgesteld dat Achmea niet bereid zal zijn tot (volledige) voldoening van volgende declaraties, aldus Achmea. Het gaat volgens haar om een diepgeworteld geschil tussen Achmea en Joosten Advocaten over de vergoeding van buitengerechtelijke kosten dat betrekking heeft op veel dossiers. Ter onderbouwing heeft zij een recent overzicht van dossiers overgelegd waarin Joosten Advocaten is betrokken en waarin zich tussen hen en Achmea een discussie over de buitengerechtelijke kosten afspeelt. Uit dit overzicht blijkt dat ten tijde van het opstellen daarvan een bedrag van circa € 360.000,00 openstond aan door Joosten Advocaten in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten.
De kritiek van Achmea houdt in de meeste gevallen in dat de omvang van de in rekening gebrachte kosten zich niet verhoudt tot de verrichte werkzaamheden en de voortgang in het dossier. In het onderhavige geval uit zich dit volgens Achmea onder meer in de enorme tijd die is gedeclareerd voor gesprekken tussen de raadsman en [verzoeker]. Het gaat er in het onderhavige geval volgens Achmea verder om dat de op het uurtarief toegepaste specialisatiefactor niet gerechtvaardigd is, dat werkzaamheden zijn gedeclareerd die niet voor vergoeding in aanmerking komen en dat dubbele werkzaamheden zijn gedeclareerd.
4.5. Hetgeen partijen in de onderhavige procedure verdeeld houdt, betreft alleen de tussentijdse vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Over de te volgen stappen in het schaderegelingstraject hebben partijen in principe overeenstemming bereikt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het instellen van onderhavig deelgeschil contraproductief heeft gewerkt, omdat het letselschadedossier naar de juridische afdeling is overgezet en dat de te nemen stappen in de regeling van de letselschade in afwachting van de behandeling van het deelgeschil ‘on hold’ is gezet. Voorts heeft [verzoeker] de door Achmea geschetste achtergrond van onderhavig deelgeschil niet gemotiveerd betwist. Sterker nog, Achmea heeft van mr. Verhoeven bij gelegenheid van de mondelinge behandeling vernomen dat mevrouw Bol als advocaat assistent werkzaamheden ten behoeve van het dossier van [verzoeker] in aanwezigheid van Verhoeven heeft uitgevoerd, terwijl in de declaraties de werkzaamheden van mevrouw Bol - gelet op het gehanteerde uurtarief - niet zijn te traceren. Daarom is aannemelijk dat gelet op deze werkwijze tussen Joosten Advocaten en Achmea een dossieroverstijgend geschil bestaat over de door Joosten Advocaten gedeclareerde buitengerechtelijke kosten.
Conclusie is dat gelet op de overeenstemming tussen [verzoeker] en Achmea over het te volgen traject om tot schadeafwikkeling te komen, in feite geen onderhandelingstraject inzake de letselschade hoefde te worden vlot getrokken. Door bij die stand van zaken alleen over de buitengerechtelijke kosten een deelgeschil aanhangig te maken, in de wetenschap dat de discussie met Achmea over de buitengerechtelijke kosten blijvend en bovendien dossieroverschrijdend is, wordt de deelgeschilprocedure ingezet voor een doel, waarvoor de regeling niet is ontworpen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
4.6. Achmea kan niet worden gevolgd in haar betoog dat [verzoeker] in de kosten van de onderhavige procedure dient te worden veroordeeld. Verwezen wordt naar lid 3 van artikel 1019aa Rv, waarin is bepaald dat de proceskostenveroordeling van artikel 289 Rv niet van toepassing is.
Wel dient bij de begroting van de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] op grond van artikel 1019aa Rv een dubbele redelijkheidstoets plaats te vinden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. In het onderhavige geval is het niet redelijk dat onderhavige procedure is gestart. De kosten van het deelgeschil worden daarom begroot op nihil. LJN BU1420
Met commentaar van Assuraad:
"Tegen beter weten in worden in dit deelgeschil slechts de buitengerechtelijke kosten aanhangig gemaakt. De rechtbank maakt daar korte metten mee! De rechtbank heeft de kosten van het deelgeschil begroot op nihil, dat is logisch en zouden rechters vaker kunnen doen." wetdeelgeschillen.info