RBDHA 160524 begroot cf verzoek 9 uur x € 245,00 + 7% + 21% = € 2.854,81, niet toegewezen, vordering grotendeels afgewezen
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 160524 auto-ongeval op gelijkwaardige kruising; schadeverdeling 50-50 nu verzoeker geen voorrang verleende maar zich al (gedeeltelijk) op kruispunt bevond
- begroot cf verzoek 9 uur x € 245,00 + 7% + 21% = € 2.854,81, niet toegewezen, vordering grotendeels afgewezen
locatie ongeval: maps.app.goo.gl
2De feiten
2.1.
Op 14 juli 2022 heeft een aanrijding plaatsgevonden op de Mercuriusweg te Den Haag tussen [verzoeker] en een verzekerde van NN (hierna: ‘verzekerde’). De toedracht was als volgt: [verzoeker] reed in haar auto vanuit de richting van de Binckhorstlaan op een weg die parallel loopt aan de Mercuriusweg rechtdoor in de richting van de Uranusstraat. Verzekerde reed op de Mercuriusweg in de richting van de Binckhorstlaan en sloeg rechtsaf om verder te rijden op de Mercuriusweg (die overgaat in de Uranusstraat). De Mercuriusweg wordt gekruist door een fietspad dat aan de zijde waar verzekerde vandaan kwam is voorzien van haaientanden en een blokmarkering. Verzekerde verleende voorrang aan een fietser en vervolgde zijn weg op de Mercuriusweg. Daar kwam hij in botsing met [verzoeker] . Door de aanrijding is schade ontstaan.
2.2.
Uit het door [verzoeker] en verzekerde opgestelde schadeformulier volgt dat verzekerde met de linker voorkant het rechter achterportier van de auto van [verzoeker] heeft geraakt.
2.3.
[verzoeker] heeft NN aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. NN heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc:
- - een verklaring voor recht dat NN c.q. haar verzekerde aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden materiele en immateriële schade;
- - NN te veroordelen om aan [verzoeker] een voorschot op deze schade te betalen van € 5.000,00;
- - de kosten van deze deelgeschilprocedure te begroten op € 2.554,81 en NN te veroordelen tot betaling van dit bedrag.
3.2.
[verzoeker] legt aan haar verzoek ten grondslag dat verzekerde haar voorrang had moeten verlenen aangezien verzekerde een rechtsaf sloeg en hij vanuit een uitrit kwam. Op grond van artikel 18 RVV moeten bestuurders die afslaan het verkeer dat hen op dezelfde weg tegemoet komt voor laten gaan. Verder reed verzekerde op een in-/uitvoegstrook de baan van verzoekster op. Dit is een bijzondere manoeuvre en op grond van artikel 54 RVV moeten bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren het overige verkeer voor lasten gaan. Ook om die reden had verzekerde voorrang aan verzoekster moeten verlenen.
Nu verzekerde ten onrechte geen voorrang heeft verleend is NN als verzekeraar aansprakelijk voor de door [verzoeker] geleden (letsel)schade die wordt begroot op
€ 7.7981,24. Deze schade bestaat uit schade aan de auto van [verzoeker] , kosten van huishoudelijke hulp, reiskosten en smartengeld.
3.3.
NN betwist dat zij aansprakelijk is voor de door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden schade. Verzekerde heeft volgens NN geen bijzondere manoeuvre gemaakt op grond waarvan hij voorrang aan [verzoeker] had moeten verlenen. Hij reed op een doorgaande weg en kwam dus niet vanuit een uitvoegstrook, omdat hij op een doorgaande weg reed sloeg hij ook niet rechtsaf. Volgens NN was het juist [verzoeker] die voorrang had moeten verlenen aan verzekerde. Primair omdat zij een uitrit uitreed en daarmee een bijzondere manoeuvre verrichtte ex artikel 54 RVV en subsidiair omdat de botsing plaatsvond op een gelijkwaardige kruising, verzekerde van rechts kwam en [verzoeker] voorrang diende te verlenen aan voor haar van rechts komend verkeer (artikel 15 RVV).
Ten aanzien van het gevorderde voorschot op de schade heeft NN zich op het standpunt gesteld dat deze moet worden afgewezen vanwege het ontbreken van aansprakelijkheid aan de zijde van NN. Subsidiair heeft NN ten aanzien van de schade aangevoerd dat aangezien [verzoeker] slechts twee dagen heeft verzuimd van haar werk niet valt in te zien waarom zij gedurende (meer dan) 13 weken licht dan wel matig beperkt was waardoor zij huishoudelijke hulp behoefde. Verder is NN van mening dat de immateriële schade van € 1.250,00 bovenmatig is gelet op het letsel van [verzoeker] . Zij heeft, voor zover bekend, door het ongeval alleen last aan haar arm gehad. Aangezien de schadeposten niet zijn onderbouwd, dient het voorschot op de schade te worden afgewezen.
4De beoordeling
4.1.
Voor de beoordeling van de aansprakelijkheidsvraag zijn de volgende artikelen uit het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: ‘RVV’) van belang.
Artikel 54 RVV bepaalt dat als een bestuurder een bijzondere manoeuvre uitvoert zoals wegrijden, achteruitrijden, uit een uitrit de weg oprijden, van een weg een inrit oprijden, keren, van een invoegstrook de doorgaande rijbaan oprijden, van de doorgaande rijbaan de uitrijstrook oprijden en van rijstrook wisselen, die bestuurder het overige verkeer voor moet laten gaan;
Artikel 18 RVV bepaalt dat bestuurders die afslaan, het verkeer dat hen op dezelfde weg tegemoet komt of dat op dezelfde weg zich naast dan wel links of rechts dicht achter hen bevindt, voor moet laten gaan;
Artikel 15 RVV bepaalt dat bestuurders op kruispunten voorrang moeten verlenen aan voor hen van rechts komende bestuurders.
4.2.
Beide partijen hebben foto’s overgelegd van de situatie en de plaats waar de aanrijding plaatsvond. Op deze foto’s is te zien dat verzekerde vanaf de Mercuriusweg in de richting van de Binckhorstlaan reed. Hij vervolgde zijn weg op de Mercuriusweg, die met een soort van U-bocht naar rechts in de richting de Uranusstraat loopt. [verzoeker] stelt dat er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 18 RVV. Volgens [verzoeker] reed zij rechtdoor op dezelfde weg als verzekerde en sloeg verzekerde rechtsaf zodat hij voorrang had moeten verlenen aan [verzoeker] . Dat standpunt deelt de kantonrechter niet om twee redenen. Ten eerste is het niet zo dat verzekerde rechtsaf sloeg. Van afslaan is sprake als een weggebruiker een andere richting, naar links of rechts neemt. Dat was niet het geval. De Mercuriusweg loopt op deze plaats naar rechts en biedt geen andere mogelijkheid dan dat verzekerde zijn weg vervolgde met de bocht mee naar rechts. Verder was er gelet op de wegsituatie, naar het oordeel van de kantonrechter, geen sprake van een situatie waarin partijen op dezelfde weg reden. Het enkele feit dat zij op een weg reden met dezelfde naam is daarvoor onvoldoende.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de overgelegde foto’s eveneens niet dat één van partijen voorafgaand aan het ongeval een bijzondere manoeuvre heeft uitgevoerd als bedoeld in artikel 54 RVV. Van een uitritsituatie was aan beide zijden namelijk geen sprake. Voor de vraag of sprake is van een uitrit is immers van belang of van iedere verkeersdeelnemer ter plaatse mag worden verwacht dat hij de situatie op duidelijk herkenbare wijze als uitrit kan herkennen, waarbij onder meer de constructie een rol speelt. Daarvan is bij zowel [verzoeker] als verzekerde geen sprake. De daarvoor noodzakelijke kenmerken als bijvoorbeeld een verkeersdrempel of een doorlopend trottoir ontbreken. Er is weliswaar een verschil in kleur van de bestrating maar dat gold voor beide partijen en dat is onvoldoende om te kunnen spreken van een uitrit.
4.4.
Uit de foto’s volgt dat verzekerde bij het vervolgen van zijn weg over de Mercuriusweg eerst een fietspad moest oversteken. Dit fietspad is voorzien van haaientanden en blokmarkeringen, welke zich vóór het fietspad bevinden. Nadat hij het fietspad gepasseerd was kruiste zijn weg zich met het gedeelte van de weg waar [verzoeker] zich bevond. Volgens [verzoeker] diende verzekerde vanwege de aanwezigheid van de haaientanden niet alleen voorrang te verlenen aan de zich op het fietspad bevindende fietsers, maar ook aan haar. Dat standpunt deelt de kantonrechter niet. Artikel 80 RVV 1992 bepaalt namelijk dat haaientanden de volgende betekenis hebben: de bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg. In dit geval stonden de haaientanden vóór het fietspad en kruiste de weg waarop de verzekerde reed pas na het fietspad de weg waarop [verzoeker] reed. Onder de kruisende weg dient in dat geval alleen het fietspad te worden verstaan en niet ook de daarna kruisende weg. Naar het oordeel van de kantonrechter gold voor de wegsituatie waar [verzoeker] en verzekerde elkaar hebben getroffen dat sprake was van een gelijkwaardige kruising. Daarvoor geldt op grond van het bepaalde in artikel 15 RVV dat voorrang moet worden verleend aan verkeer dat van rechts komt. Nu verzekerde voor [verzoeker] van rechts kwam had zij dus voorrang moeten verlenen aan verzekerde. Doordat zij geen voorrang heeft verleend is het ongeval ontstaan, zodat zij schuld heeft aan het ongeval.
4.5.
Uit de stukken en met name het aanrijdingsformulier valt echter af te leiden dat verzekerde met de rechter voorkant van zijn auto het linker achterportier van de auto van [verzoeker] heeft geraakt. Gelet daarop kan het niet anders zijn dan dat [verzoeker] toen verzekerde het kruispunt opreed zich al (in ieder geval gedeeltelijk) op het kruispunt bevond. Nu dat het geval is heeft ook verzekerde schuld heeft aan het ongeval. Hij had er immers voor moeten zorgen dat hij zijn voertuig tot stilstand had kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was (artikel 19 RVV). Dat heeft verzekerde kennelijk onvoldoende gedaan. Gelet daarop is de kantonrechter van oordeel dat beide partijen in gelijke mate schuld hebben aan het ongeval en dat de schade tussen hen 50-50 moet worden verdeeld.
4.6.
Gelet op het voorgaande zal de gevorderde verklaring voor recht dat NN volledig aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] worden afgewezen. Het staat de kantonrechter vrij om het mindere toe te wijzen en van deze mogelijkheid zal gebruik worden gemaakt door een verklaring voor recht te geven dat NN voor 50% aansprakelijk is voor de [verzoeker] geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval.
4.7.
Het gevorderde voorschot op deze schade komt niet voor toewijzing in aanmerking omdat de gestelde schade door [verzoeker] in het geheel niet is onderbouwd. Zo heeft [verzoeker] geen medische gegevens overgelegd waaruit volgt dat zij letselschade heeft geleden. Ook blijkt uit niets dat en waarom [verzoeker] (maar liefst 13 weken) niet in staat was haar huishouden te doen en er dus recht bestaat uit vergoeding van de kosten van huishoudelijke hulp. Dit geldt te meer nu zij kennelijk twee dagen na het ongeval weer aan het werk was. De immateriële schade is ook op geen enkele wijze onderbouwd, maar komt de kantonrechter, zoals NN ook stelt, gelet op het feit dat [verzoeker] alleen ‘last van haar arm’ stelt te hebben gehad erg hoog voor. De materiële schade aan de auto is eveneens op geen enkele wijze onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van een schaderapport. Zelfs foto’s van het voertuig ontbreken.
4.8.
De vordering tot veroordeling van NN in de kosten van het deelgeschil zal worden afgewezen nu de vordering voor het overgrote deel wordt afgewezen. Wel zullen de kosten van het deelgeschil worden begroot nu het deelgeschil niet onnodig is ingesteld. Het in rekening gebrachte aantal uren voor het opstellen van het verzoekschrift en het bijwonen van de zitting zijn door NN niet betwist en kosten de kantonrechter ook niet onredelijk voor. Wel heeft NN bezwaar gemaakt tegen het gehanteerde uurtarief van € 245,00 aangezien de meeste werkzaamheden voorafgaand aan het opstellen van het verzoekschrift door [naam 2] zijn verricht die niet is ingeschreven als advocaat. Gelet daarop is, zo stelt NN, niet duidelijk door wie de werkzaamheden die verband houden met het deelgeschil heeft verricht. Daarin volgt de kantonrechter NN niet. Dat de werkzaamheden in het voorstadium zijn verricht door [naam 2] betekent niet dat het verzoekschrift ook door haar is opgesteld. Dat dit het geval is wordt door mr. Arslan gemotiveerd betwist en de kantonrechter ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen. De kantonrechter acht het gehanteerde tarief van € 245,00 redelijk en zal de kosten van het deelgeschil begroten op € 2.668,05.
4.9.
NN stelt zich verder op het standpunt er bovenop het uurtarief in redelijkheid geen kantoorkosten in rekening kunnen worden gebracht aangezien deze kosten door digitalisering niet meer worden gemaakt, zodat er geen rechtvaardiging meer bestaat om deze kosten separaat in rekening te brengen. Dat standpunt deelt de kantonrechter niet aangezien mr. Arslan gemotiveerd heeft gesteld waarom deze kosten wel terecht zijn namelijk omdat in de plaats van de oorspronkelijke kosten nu kosten moeten worden gemaakt voor digitalisering en dergelijke. De kantoorkosten ad € 186,76 worden daarom meegenomen in de begroting van de kosten van het deelgeschil. ECLI:NL:RBDHA:2024:9075