RBGEL 040424 advocaat stagiaire; verzocht 25 uur x € 230,00, op basis van pilot LSA; toegewezen 23 uur x € 180,00 +21% x 67% vanwege ES = € 3356,30
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 040424 letsel passagier scooter; 25% ES voor zover schade door niet dragen helm is verergerd
- 1/3 ES vanwege gebrekkige verlichting scooter en geen rijbewijs bij bestuurder; bill. corr. voor geval passagier niet wist van ontbrekend rijbewijs: ES 25%
- advocaat stagiaire; verzocht 25 uur x € 230,00, op basis van pilot LSA; toegewezen 23 uur x € 180,00 +21% x 67% vanwege ES = € 3356,30
2De feiten
2.1.
Op 27 oktober 2020 omstreeks 20:14 uur, het was al donker en regende licht, was [eiser] betrokken bij een verkeersongeval op de rotonde in de [straat] ter hoogte van de [straat] , in het centrum van [plaats] . Hij zat toen, zonder helm, achterop een bromscooter die werd bestuurd door [betrokkene 1] . [betrokkene 1] was met [eiser] vanaf de enigszins verdiept gelegen parkeerplaats aan de [straat] op weg naar de destijds ongeveer 200 meter verderop aan de [straat] gelegen Coop supermarkt, waar [eiser] moest zijn.
2.2.
[gedaagde 2] reed toen op de rotonde in zijn personenauto en wilde de [straat] oprijden. Hij is bij de afslag richting deze kade voor de haaientanden gestopt om een fietser van links voor te laten gaan. Vervolgens is hij weer gaan rijden en, stapvoets rijdend, in botsing gekomen met de scooter die op dat moment van links voorbij kwam rijden. In geschil is of de scooter toen op het fietspad reed of op het zebrapad. Wel staat vast dat de scooter ongeveer 30 à 40 km/u reed toen de aanrijding plaatsvond. De voorzijde van de auto heeft de scooter aan de rechter zijkant geraakt. Door de botsing is de scooter op straat gevallen. [eiser] is uiteindelijk aan de zuidzijde van de [straat] , gedeeltelijk in de struiken en op de stoep terecht gekomen. Hij is door een ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
2.3.
Tot het dossier behoort onderstaande situatietekening c.q. -foto uit het proces-verbaal van de politie, waarop de rechtbank, ter toelichting, tegen een witte achtergrond tekst heeft geplaatst. Met de groene en rode bovenaanzichten van auto’s heeft de politie de route van de auto van [gedaagde 2] weergegeven. De blauwe bovenaanzichten van een scooter geven de volgens de politie mogelijke routes van de scooter weer. Met een rode asterisk (⁕) heeft de rechtbank de plaats gemarkeerd waar [eiser] na de botsing ongeveer terecht is gekomen.
Afbeelding 1 (niet op rechtspraak.nl, red. LSA LM)
2.4.
Bij brief van 19 februari 2024 heeft de medisch adviseur van [eiser] aan zijn advocaat bericht dat [eiser] ten gevolge van het ongeluk een hersenschudding, een gebroken schouderblad rechts, een gebroken rib, twee (mogelijk vier) gebroken wervels, een wond aan zijn rechteroor, kneuzingen aan zijn gezicht en meerdere schaafwonden heeft opgelopen. Na behandeling op de spoedeisende hulp is [eiser] twee dagen opgenomen geweest op de afdeling neurologie. Op 29 oktober 2020 is hij uit het ziekenhuis ontslagen. Vanaf 9 juli 2021 tot en met 13 september 2021 is [eiser] door een fysio/manueel therapeut behandeld, aldus de medische adviseur. Thans ervaart [eiser] nog rugpijn en lichte pijn in zijn schouder, aldus [eiser] ter zitting.
2.5.
De bromscooter was ten tijde van het ongeval niet verzekerd en zodanig opgevoerd dat hij 58 km/u kon rijden in plaats van de maximaal toegestane 45 km/u. Ook overigens voldeed de scooter niet aan de eraan te stellen eisen. Koplamp en lichtarmatuur, reflectoren, een snelheidsmeter en een bel of werkende hoorn ontbraken. De bedrading voor de ontsteking was niet deugdelijk bevestigd, maar met tape vastgeplakt en de scooter verkeerde in een onvoldoende staat van onderhoud. Aan het stuur was een LED-lampje gemonteerd, waarvan niet kan worden vastgesteld of deze ten tijde van het ongeval aan was, waarvan het maar de vraag is of de lichtopbrengst voldoende was om te worden waargenomen en dat hoe dan ook niet voldoet aan de voorschriften, aldus de politie. De scooter stond op naam van [betrokkene 2] , de moeder van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] was ten tijde van het ongeval 15 jaar oud en beschikte (dus) niet over een brommerrijbewijs. [eiser] was destijds 28 jaar oud.
2.6.
Bij brieven van 28 mei 2021 heeft [eiser] [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aansprakelijk gesteld voor zijn schade als gevolg van het ongeval.
2.7.
Bij brief van 13 juli 2021 heeft [eiser] de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer (verder: het Waarborgfonds) bericht dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aansprakelijkheid van de hand wijzen en geen verhaal bieden voor de schade. Gelet daarop verzoekt [eiser] het Waarborgfonds om de kwestie in behandeling te nemen en zijn schade te vergoeden.
2.8.
Bij e-mail van 15 juli 2021 heeft het Waarborgfonds aan [eiser] laten weten dat er voor het Waarborgfonds geen taak is weggelegd. Een beroep op het fonds is alleen mogelijk wanneer de benadeelde geen andere weg kan bewandelen. Bij het ongeval is een verzekerde auto betrokken die geen voorrang heeft verleend. [eiser] kan zich als opzittende schuldloze derde tot de verzekeraar van de automobilist wenden, aldus het Waarborgfonds.
2.9.
Bij brief van 22 oktober 2021 heeft [eiser] zich voor vergoeding van zijn schade gewend tot Allianz, bij wie de betrokken auto ingevolge de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (verder: de WAM) was verzekerd.
2.10.
Bij e-mail van 1 juni 2022 heeft Allianz uiteindelijk aan [eiser] laten weten dat, als het Waarborgfonds niet bereid is om het dossier in behandeling te nemen, Allianz daartoe zal overgaan, conform artikel 25 lid 4 van de WAM. Daarbij heeft Allianz vermeld dat zij een eigenschuldpercentage van 50% toepast en dat zij op de voet van artikel 6:102 BW een deel van de schadevergoeding zal verhalen bij (de ouders van) de bestuurder van de scooter of bij het Waarborgfonds.
2.11.
Bij e-mail van 13 juni 2022 heeft het Waarborgfonds aan [eiser] het volgende bericht: “Richting ons heeft de wederpartij (de automobilist) genoegen genomen met een 25% vergoeding op grond van zijn voorrangsverplichting. Wij peinzen er niet over om de schade in behandeling te nemen. Met u delen wij de mening dat een deelgeschil niet nodig zou moeten zijn. Aangezien tegenpartij haar aandeel in de aanrijding van 75% heeft geaccepteerd.”
2.12.
Allianz heeft nadien tegenover [eiser] haar standpunt gehandhaafd dat een eigen schuld percentage van 50% passend is.
2.13.
Het Openbaar Ministerie heeft [eiser] bericht dat de strafrechtelijke vervolging van [betrokkene 1] is geseponeerd vanwege tijdsverloop.
3Het geschil
3.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank, op de voet van artikel 1019w Rv, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair, voor recht zal verklaren dat Allianz alle, als gevolg van het ongeval op 27 oktober 2020 door [eiser] geleden en nog te lijden (materiële en immateriële) schade, volledig (voor 100%) dient te vergoeden en voor zover het schade betreft verergerd door het niet dragen van een helm, deze schade voor 75% dient te vergoeden,
subsidiair, voor recht zal verklaren dat Allianz in ieder geval gehouden is een door de rechtbank in goede justitie te bepalen percentage van de schade, hoger dan 50%, te vergoeden,
met begroting van het honorarium van mr. Ten Hove op een bedrag van € 6.957,50, te vermeerderen met het verschuldigde griffierecht en met veroordeling van verweerder om dit totaalbedrag binnen twee weken na de beschikking aan [eiser] te voldoen.
3.2.
[eiser] baseert de verzochte verklaringen voor recht kort gezegd daarop dat niet in geschil is dat Allianz aansprakelijk is en dat alleen voor zover de schade is verergerd door het niet dragen van een helm, de verplichting om deze schade te vergoeden met 25% is gereduceerd op grond van eigen schuld (artikel 6:101 BW), althans dat Allianz en [gedaagde 2] in ieder geval aansprakelijk zijn voor meer dan de 50%, die zij hebben erkend.
3.3.
Allianz en [gedaagde 2] (samen verder ook te noemen Allianz) voeren verweer. Zij betogen dat het verzoek zich niet leent voor een deelgeschilprocedure. Inhoudelijk betwisten zij dat [gedaagde 2] heeft erkend aansprakelijk te zijn voor de schade en bieden zij uit coulance aan 50% van de schade te vergoeden, waartoe zij zich beroepen op eigen schuld van [eiser] in de zin van artikel 6:101 BW.
4De beoordeling
4.1.
Allianz heeft zich in haar verweerschrift geconcentreerd op haar eigen schuld-verweer. Volgens Allianz is de causale bijdrage van [eiser] aan de schade (veel) groter dan die van [gedaagde 2] , is een billijkheidscorrectie ten gunste van [eiser] niet aan de orde en is daarom passend dat ten minste 50% van de schade voor rekening van [eiser] blijft. Zoals ter zitting aan de orde is gesteld verliest Allianz hiermee uit het oog dat zij in deze procedure ook voor het Waarborgfonds en dus voor de schadelijke gevolgen van eventuele fouten van [betrokkene 1] heeft op te komen. Zij treedt immers als regelend verzekeraar mede op voor het Waarborgfonds (in de zin van artikel 25 lid 4 WAM of op grond van Bedrijfsregeling 7 Schuldloze derde) en is voornemens te zijner tijd regres te gaan nemen op dat fonds, klaarblijkelijk voor zover de schade volgens haar gevolg is van fouten van [betrokkene 1] . De bedoeling hiervan is dat [eiser] niet te maken krijgt met aansprakelijke partijen die naar elkaar wijzen, maar zijn schade in beginsel integraal kan verhalen op een van hen, in dit geval Allianz, zoals Allianz blijkens haar opstelling in en buiten rechte ook heeft aanvaard. Bij de toepassing van de wettelijk regeling van eigen schuld zullen dus eventuele relevante omstandigheden aan de zijde van [eiser] moeten worden afgewogen tegen eventuele relevante omstandigheden aan de zijde van zowel [gedaagde 2] als [betrokkene 1] . Tegen deze achtergrond is het volgende van belang.
4.2.
In de eerste plaats gaat het dan om de causale bijdrage aan de schade van de relevante omstandigheden over en weer. De vergoedingsplicht moet worden verminderd door de schade over de benadeelde ( [eiser] ) en de vergoedingsplichtige ( [gedaagde 2] en [betrokkene 1] ) te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, aldus artikel 6:101 BW.
Over en weer gemaakte fouten
4.3.
[eiser] stelt in randnummer 21 van het verzoekschrift dat niet in geschil is dat Allianz aansprakelijk is voor de schade die hij als gevolg van de aanrijding lijdt. Allianz werpt op zichzelf terecht op dat zij nooit tegenover [eiser] heeft erkend dat [gedaagde 2] een verkeersfout heeft gemaakt of dat [gedaagde 2] aansprakelijk is (randnummer 69 en 70 van het verweerschrift en randnummer 3 van de pleitnotities van haar advocaat). [eiser] heeft echter ook gemotiveerd gesteld dat de aansprakelijkheid van [gedaagde 2] is gebaseerd op schending van zijn, uit artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 voorvloeiende voorrangsverplichting, hetgeen onrechtmatig is jegens [eiser] (randnummer 16 van het verzoekschrift). Deze bepaling luidt als volgt: “Haaientanden hebben de volgende betekenis: de bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg.” Deze, door de politie (pagina 25 van het proces-verbaal Forensische Opsporing Verkeer) en het Waarborgfonds (zie hiervoor onder 2.8.) onderschreven en op zichzelf ook aannemelijke stelling, heeft Allianz onvoldoende gemotiveerd weersproken. In haar verweerschrift en ook ter zitting heeft zij ermee volstaan dat zij een verkeersfout en aansprakelijkheid van [gedaagde 2] nooit heeft erkend. Een concrete betwisting van aansprakelijkheid of bijvoorbeeld een betwisting van toerekenbaarheid of beroep op overmacht, valt daarin niet te ontwaren en hoefde [eiser] daarin dus ook niet te lezen. Hieraan kan niet afdoen dat [gedaagde 2] in producties bij de processtukken wellicht heeft opgeworpen dat hem geen schuld aan het ongeval treft. Wat daar overigens van zij, zoals gezegd is dat standpunt in deze procedure niet betrokken. Bij wegdenken van deze voorrangsfout van [gedaagde 2] zou de schade niet zijn ontstaan. Als onvoldoende gemotiveerd weersproken stelt de rechtbank daarom vast dat [gedaagde 2] tegenover [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld, door ten onrechte geen voorrang te verlenen aan de bromscooter waarop [eiser] als opzittende werd vervoerd, en dus jegens [eiser] schadeplichtig is, voor de vergoeding van welke schade [eiser] zich op de voet van artikel 6 lid 1 van de WAM rechtstreeks tot Allianz kan wenden. Dit neemt uiteraard niet weg dat [betrokkene 1] mogelijk ernstiger fouten heeft gemaakt dan [gedaagde 2] en ook [eiser] mogelijk het een en ander te verwijten valt, waarover verderop meer, maar dit doet aan de aansprakelijkheid van [gedaagde 2] niet af.
4.4.
Aansprakelijkheid van [betrokkene 1] jegens [eiser] hebben zowel [eiser] als Allianz (en daarmee ook het Waarborgfonds), aangenomen, omdat [betrokkene 1] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] zonder helm als opzittende op zijn bromscooter te vervoeren, terwijl [betrokkene 1] pas 15 jaar oud was en (dus) niet over het vereiste rijbewijs beschikte, ook van zijn moeder niet op de scooter mocht rijden, de scooter niet verzekerd was (en was opgevoerd), de scooter in het donker geen behoorlijke koplamp voerde en ook anderszins gebrekkig was, en vervolgens ten onrechte niet op de autorijbaan is gaan rijden, maar op het fietspad dan wel het zebrapad. Of het LED-lampje aan het stuur van de bromscooter aan of uit was, acht de rechtbank van ondergeschikt belang, nu dat lampje sowieso niet aan de voorschriften voldeed en de lichtopbrengst ervan bovendien onvoldoende was om de scooter voor andere weggebruikers behoorlijk zichtbaar te maken.
4.5.
De politie heeft niet kunnen vaststellen of de scooter ten tijde van het ongeval op het fietspad of op het zebrapad reed. Volgens [gedaagde 2] reed de scooter stellig op het zebrapad toen de botsing plaatsvond. Vanuit de verdiept liggende parkeerplaats komt het voetpad in een min of meer rechte lijn uit op het zebrapad en niet op het fietspad. Om vervolgens wel op het fietspad terecht te komen had de bestuurder de scooter met scherpe bochten het fietspad op moeten sturen. Dat acht de rechtbank met een snelheid van 30 à 40 km/u en een volwassen man achterop als passagier, niet goed mogelijk. Zij stelt daarom in deze procedure vast dat de botsing, anders dan [betrokkene 1] tegenover de politie heeft verklaard, plaatsvond terwijl de scooter over het zebrapad reed, zoals [gedaagde 2] heeft verklaard. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [eiser] in deze procedure in het midden heeft gelaten of het ongeval op het fietspad dan wel het zebrapad heeft plaatsgevonden.
4.6.
Ook bij wegdenken van de in 4.4. bedoelde fouten van [betrokkene 1] zou de schade niet zijn ontstaan. Deze gedragingen zijn tegenover [eiser] onrechtmatig. In deze procedure staat dan ook vast dat [betrokkene 1] , naast [gedaagde 2] , gehouden is de schade van [eiser] te vergoeden.
4.7.
Dan is aan de orde de vraag of de schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan [eiser] kunnen worden toegerekend, zoals Allianz stelt en [eiser] betwist voor zover het gaat om andere omstandigheden dan het niet dragen van een helm.
4.8.
Wat dit laatste betreft is nog van belang dat niet in geschil is dat voor zover de schadelijke gevolgen van het ongeval zijn verergerd door het niet dragen van een helm, 25% van deze schade voor rekening van [eiser] dient te blijven. Allianz heeft niet iets anders bepleit tegenover het daartoe strekkende standpunt van [eiser] . Hiervan wordt dan verder uitgegaan. Het letsel en zeker de thans nog ervaren klachten aan rug en schouder, zou echter grotendeels niet minder erg zijn geweest indien [eiser] wel een helm zou hebben gedragen. In dat verband is het volgende van belang.
4.9.
Allianz heeft in de eerste plaats gesteld dat [eiser] , toen de scooter werd gestart, had kunnen en moeten opmerken dat de scooter geen adequate verlichting voerde en daarom niet had moeten opstappen of had moeten afstappen. [eiser] heeft dit betwist.
4.10.
De rechtbank acht hier van belang dat niet alleen sprake was van een defecte koplamp, maar van het ontbreken van een koplamp; de hele lichtarmatuur was volgens de politie afwezig en in plaats daarvan was een LED-lampje gemonteerd. Dat moet [eiser] zijn opgevallen. [eiser] werpt verder op dat hij niet wist en ook niet kon waarnemen dat de scooter geen licht voerde. Dat acht de rechtbank niet geloofwaardig. Ook als de straatverlichting brandt is in het donker voor een opzittende van een scooter zonder meer waarneembaar of de koplamp het wel of niet doet, ook als het directe zicht op de weg voor de scooter wordt bemoeilijkt door hoofd en rug van de bestuurder. De lichtbundel die een werkende scooterkoplamp zou moeten uitstralen, is daarvoor ruimschoots breed en fel genoeg. [eiser] had niet moeten opstappen of had [betrokkene 1] tot stoppen moeten manen en had moeten afstappen van de scooter toen tot hem doordrong dat de scooter geen behoorlijke verlichting voerde en vervolgens over het voetpad (en het zebrapad) ging rijden met onaangepaste snelheid. Als hij dat had gedaan zou de schade niet zijn ontstaan.
4.11.
Dat [eiser] ook had moeten merken dat de scooter andere gebreken vertoonde en was opgevoerd, heeft Allianz onvoldoende gemotiveerd gesteld. In het algemeen kan van een toevallige passagier niet worden verwacht dat deze waarneemt dat een scooter harder kan rijden dan is toegestaan, zeker niet als gedurende de rit feitelijk de maximumsnelheid niet wordt overschreden en de scooter in kwestie geen snelheidsmeter heeft, zoals in dit geval. Ook het ontbreken van reflectoren, een snelheidsmeter en een bel of werkende hoorn, het ondeugdelijk bevestigd zijn van de bedrading voor de ontsteking en een onvoldoende staat van onderhoud van de scooter, zijn gebreken waarvan, zonder toelichting, die ontbreekt, niet kan worden gezegd dat [eiser] deze had moeten constateren.
4.12.
Allianz heeft verder gesteld dat [eiser] wist dat [betrokkene 1] nog geen 16 jaar oud was en daarom had kunnen en moeten weten dat [betrokkene 1] niet over een rijbewijs kon beschikken, althans dat [eiser] , gegeven de jeugdigheid van [betrokkene 1] , zich ervan had moeten vergewissen dat [betrokkene 1] de scooter kon en mocht besturen, voordat hij bij [betrokkene 1] achterop ging zitten. [eiser] heeft dit betwist.
4.13.
Voor de stelling van Allianz dat [eiser] wist hoe oud [betrokkene 1] was en dat hij geen rijbewijs had pleit dat [betrokkene 1] tegenover de politie heeft verklaard 1) dat [eiser] hem een keer heeft gevraagd hoe oud hij was, 2) dat [eiser] met vrienden van [betrokkene 1] omgaat en voorts 3) dat hij [eiser] aanvankelijk de lift heeft geweigerd met de mededeling dat hij niet wilde dat zijn ouders zagen dat hij met de scooter was weggeweest. [eiser] heeft echter betwist dat hij [betrokkene 1] naar zijn leeftijd heeft gevraagd en werpt op dat hij [betrokkene 1] vaker op een scooter door de buurt heeft zien rijden, dat hij [betrokkene 1] op 27 oktober 2020 met zijn scooter aantrof op de parkeerplaats aan de [straat] en voorts dat de omstandigheid dat [betrokkene 1] met zijn scooter uit het zicht van zijn ouders wilde blijven, niet meteen betekende dat hij pas 15 jaar oud was en geen rijbewijs had. [eiser] meent dat hij daarom niet hoefde te betwijfelen dat [betrokkene 1] bevoegd was om een bromscooter te besturen. Zonder bewijslevering door Allianz kan de rechtbank niet beoordelen of haar stellingen juist zijn.
4.14.
Dit zal in deze procedure ook in het midden blijven. Bewijslevering zal namelijk getuigenverhoren vergen waarvan de investering in tijd, geld en moeite niet opweegt tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing kan leveren aan de totstandkoming van een minnelijke regeling (artikel 1019z Rv). Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [eiser] de omvang van de schade niet concreet heeft gemaakt en dat de blijvende klachten beperkt lijken, en voorts dat, gelet op het hierna volgende, ook zonder bewijslevering een beslissing op de verzoeken kan worden gegeven, alleen niet zo gedetailleerd als partijen wellicht voor ogen hebben.
4.15.
De omstandigheid dat na bewijslevering zou komen vast te staan dat [eiser] wist of kon weten dat [betrokkene 1] jonger was dan 16 en geen rijbewijs had (situatie A) moet dus worden onderscheiden van de omstandigheid dat dit niet zou komen vast te staan (situatie B). De rechtbank zal hierna op dit onderscheid terugkomen. Van belang is hier nog wel dat in situatie B naar het oordeel van de rechtbank niet van [eiser] kon worden verlangd dat hij zich van de rijbevoegdheid van [betrokkene 1] zou hebben vergewist. In het algemeen mag worden aangenomen dat iemand die een motorvoertuig bestuurt daartoe in staat en bevoegdheid is. Dit kan anders zijn indien de bestuurder zo jeugdig oogt dat twijfel gerechtvaardigd is. Het gaat hier echter om een bestuurder die bijna oud genoeg was om een brommer te mogen besturen en van wie Allianz niet heeft gesteld en ook niet is gebleken dat hij een bijzonder jeugdige indruk maakte. In situatie A is een vergewisplicht logischerwijs niet aan de orde.
4.16.
Allianz heeft verder nog gesteld dat [eiser] risico’s heeft aanvaard, door achterop te stappen bij [betrokkene 1] die geen rijbewijs had en dus de verkeersregels niet kende, niet wist dat hij op de weg moest rijden, niet wist aan welke eisen de scooter moest voldoen en niet wist wat de maximumsnelheid was. Een zelfstandig verwijt dat losstaat van het hiervoor besproken verwijt dat [eiser] wist of kon weten dat [betrokkene 1] jonger was dan 16 en geen rijbewijs had, leest de rechtbank hierin echter niet. Deze aspecten zullen worden betrokken bij het meewegen van de ernst van de fout om achterop te stappen bij een scooterrijder zonder rijbewijs, dus ter zake van een eventuele billijkheidscorrectie. Risico-aanvaarding kan niet als zodanig een grond zijn voor het (gedeeltelijk) afweren van aansprakelijkheid, zie HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0300.
Causale verdeling
4.17.
De rechtbank constateert dat bij wegdenken van zowel de voorrangsfout van [gedaagde 2] en de in 4.4. bedoelde fouten van [betrokkene 1] , als de in 4.10. bedoelde aan [eiser] toe te rekenen omstandigheid, de schade integraal zou zijn uitgebleven. Of [eiser] wel of niet wist of kon weten dat [betrokkene 1] jonger was dan 16 en geen rijbewijs had, maakt dat niet wezenlijk anders, omdat [eiser] , als hij dat wel wist of kon weten, ook niet achterop de scooter zou zijn gaan zitten. De causale bijdrage van de aan deze drie actoren toe te rekenen omstandigheden aan de schade wordt daarom ieder op een derde gesteld. Uitgangspunt is dan dus dat [eiser] 33% van de schade zelf moet dragen en dat Allianz, die opkomt voor de aansprakelijkheid van zowel [gedaagde 2] als [betrokkene 1] , 67% van de schade van [eiser] moet vergoeden.
4.18.
Op dit uitgangspunt geldt aanvullend hetgeen in 4.8. is overwogen over het niet dragen van een helm door [eiser] . Dit betekent dat, voor zover de schade is verergerd door het niet dragen van een helm, van deze schade 25% extra voor rekening komt van [eiser] .
4.19.
[eiser] heeft nog gewezen op het in 2.11. opgenomen citaat uit een e-mail van het Waarborgfonds dat Allianz c.q. [gedaagde 2] tegenover dat fonds genoegen heeft genomen met vergoeding van 25% van de schade. Onduidelijk is of deze verklaring betrekking heeft op de schade van [eiser] . De verklaring zou ook kunnen zien op de materiële schade aan de auto die Allianz aan haar verzekerde heeft vergoed en voor 25% op het Waarborgfonds heeft kunnen verhalen. In ieder geval is Allianz daaraan in haar rechtsverhouding tot [eiser] niet gebonden, zodat deze verklaring aan het voorgaande niet kan afdoen.
Billijkheidscorrectie
4.20.
Dan is aan de orde of de billijkheid een andere verdeling eist. In dat verband is in de eerste plaats de ernst van de over en weer gemaakte fouten van belang. De ernst van de fout(en) van [eiser] moet worden afgewogen tegen de ernst van de fouten van [betrokkene 1] en [gedaagde 2] .
4.21.
In situatie A, dus als komt vast te staan dat [eiser] wist of kon weten dat [betrokkene 1] jonger was dan 16 en geen rijbewijs had, acht de rechtbank de aan [eiser] te maken verwijten in verhouding tot de ernst van de fouten van [betrokkene 1] en [gedaagde 2] zo ernstig, dat een correctie van de verdeling in zijn voordeel niet aan de orde is. Mocht dit echter niet komen vast te staan (situatie B), dan acht de rechtbank de resterende fouten van [eiser] van zodanig geringer gewicht dan die van [betrokkene 1] en [gedaagde 2] , dat een aanpassing geboden is, en wel zodanig dat [eiser] dan 25% van de schade zelf moet dragen. Aan de zijde van [eiser] wordt dan immers alleen de omstandigheid meegewogen dat hij niet is afgestapt, toen bleek dat de scooter geen behoorlijk licht voerde en over het voetpad reed met onaangepaste snelheid. Deze fout is tegenover de voorrangsfout van [gedaagde 2] en de grove fouten van [betrokkene 1] , bepaald minder ernstig te noemen. Dat kan echter niet meer worden gezegd indien daarbij wordt betrokken dat [eiser] wist of kon weten dat hij opstapte bij een bestuurder die te jong was om over een rijbewijs te beschikken (situatie A).
4.22.
[eiser] heeft verder nog verzocht om de verdeling te corrigeren vanwege de aard van het letsel, het tijdsverloop tot het moment waarop duidelijk was of het Waarborgfonds dan wel Allianz de schade zou gaan regelen en de onnodige en speculatieve beschuldiging van Allianz dat [eiser] de scooter samen met [betrokkene 1] uit de garage van [betrokkene 2] heeft weggenomen. Daar gaat de rechtbank niet in mee.
[eiser] heeft in het verzoekschrift zijn medische behandeling iets ernstiger voorgesteld dan deze in werkelijkheid was, althans volgens zijn medisch adviseur. Buiten kijf staat dat de botbreuken ernstig waren, maar inmiddels lijkt het letsel goed hersteld. Er zijn geen aanwijzingen dat de resterende klachten aan rug en schouder ernstig zijn en over de schouderklachten heeft [eiser] ter zitting gezegd dat deze licht zijn.
Vanaf de aansprakelijkstelling van het Waarborgfonds tot het aanbod van Allianz om de schade te regelen zijn ongeveer 11 maanden verstreken. Omdat het Waarborgfonds eerst is aangesproken lag, gelet op de tekst van artikel 25 lid 4 WAM, in de rede dat dit fonds de regeling op zich zou nemen. Allianz heeft in de tussentijd wel informatie over het ongeval bij haar verzekerde ingewonnen. Van onrechtmatig lang talmen is dan geen sprake.
De moeder van [betrokkene 1] heeft tegenover de politie verklaard dat [eiser] en haar zoon de scooter uit een schuur hadden gestolen. Het stond Allianz vrij buiten rechte hierop te wijzen.
4.23.
Het voorgaande overziende komt in situatie A 33% van de schade voor rekening van [eiser] en in situatie B 25%, steeds met dien verstande dat voor zover de schade door het niet dragen van de helm is verergerd, van deze schade in situatie A 58% (33% + 25%) en in situatie B 50% (25% + 25%) voor rekening moet blijven van [eiser] .
4.24.
Niet toewijsbaar is dan de primair gevorderde verklaring voor recht dat Allianz alle, als gevolg van het ongeval op 27 oktober 2020 door [eiser] geleden en nog te lijden (materiële en immateriële) schade, volledig (voor 100%) dient te vergoeden en voor zover het schade betreft verergerd door het niet dragen van een helm, deze schade voor 75% dient te vergoeden.
Het subsidiair verzochte is wel toewijsbaar, in die zin dat voor recht verklaard kan worden dat Allianz gehouden is in situatie A 67% van de schade te vergoeden en in situatie B 75%, steeds met dien verstande dat voor zover de schade door het niet dragen van de helm is verergerd, Allianz slechts gehouden is deze schade voor respectievelijk 42% en 50% te vergoeden. Het petitum laat hiervoor de ruimte.
4.25.
Gelet op het voorgaande kan zonder bewijslevering op de verzoeken worden beslist. Afwijzing van de verzoeken op grond van artikel 1019z Rv ‒ waarop Allianz en [gedaagde 2] doelen met hun betoog dat het verzoek zich niet leent voor een deelgeschilprocedure ‒ is dan niet aan de orde.
Kosten
4.26.
Ter zake van de proceskosten geldt het volgende. Reeds nu de verzoeken niet op grond van artikel 1019z Rv zullen worden afgewezen, maar gedeeltelijk toewijsbaar zijn geoordeeld, kan, anders dan Allianz en [gedaagde 2] hebben bepleit, niet worden gezegd dat de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank zal dus tot de begroting van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van [eiser] overgaan, zoals in artikel 1019aa Rv is voorgeschreven.
4.27.
[eiser] heeft verzocht de kosten van de werkzaamheden van zijn advocaat te begroten, en wel een bestede tijd van 25 uur tegen een uurtarief van € 230,00 exclusief btw. Allianz heeft zowel de redelijkheid van het aantal uren als de redelijkheid van het tarief betwist.
4.28.
De advocaat van [eiser] is sinds februari 2023 advocaat-stagiair. Een uurtarief van € 230,00 exclusief btw komt dan onredelijk hoog voor. [eiser] heeft erop gewezen dat dit tarief past in de Pilot Procesafspraken LSA-advocaten / WA-verzekeraars. Aan [eiser] kan worden toegegeven dat de in deze pilot afgesproken voorschottarieven ook gelden voor advocaat-stagiaires en advocaat-medewerkers van LSA advocaten, die zelf geen LSA-lid hoeven te zijn (regel 7). Echter nog daargelaten dat [eiser] de omvang van de schade niet concreet heeft toegelicht en daarom niet valt na te gaan in welke categorie uit de pilot deze zaak valt, is in de pilot uitdrukkelijk bepaald dat de afspraken geen normerende werking dienen te hebben voor een definitieve beoordeling van de redelijkheid ex artikel 6:96 lid 2 BW van de in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten (regel 2). De rechtbank staat in deze zaak nu voor een dergelijke definitieve beoordeling. Allianz heeft zich dus, wat de advocaatkosten van deze zaak betreft, niet gebonden aan de tarieven uit de pilot. De rechtbank acht in deze zaak voor aan advocaat-stagiair met een jaar ervaring een uurtarief van € 180,00 exclusief btw ten hoogste nog passend.
4.29.
Gegeven de complexiteit van deze zaak met meerdere aansprakelijke partijen, de inhoud van het verzoekschrift en de spreekaantekeningen en de achtergrond van de advocaat in kwestie, acht de rechtbank de tijdsbesteding niet echt buitensporig. Hooguit kan worden gezegd dat niet valt in te zien waarom nog een uur extra is gerekend voor afronding en diversen en is 4,5 uur in totaal voor het bestuderen en bespreken van het verweerschrift en het voorbereiden van de zitting aan de forse kant. De rechtbank zal daarom 23 uur aan advocaatwerkzaamheden begroten.
4.30.
De begroting sluit dan op een bedrag van € 5.095,40 (23 × € 180,00 + 21% btw + € 86,00 aan griffierecht).
4.31.
Verzocht is ‘verweerder’ in de aldus begrote kosten te veroordelen, zonder duidelijk te maken wie daarmee wordt bedoeld, Allianz, [gedaagde 2] of beide. De rechtbank houdt het ervoor dat [eiser] hier alleen het oog heeft op Allianz, op wie uiteindelijk tegenover [eiser] de schadevergoedingsverplichting rust, ook ter zake van schade die gevolg is van fouten van [betrokkene 1] , waarvoor [gedaagde 2] niet hoeft op te komen.
4.32.
Zoals Allianz en [gedaagde 2] opwerpen dient [eiser] op grond van eigen schuld in beginsel zelf een gedeelte van de aldus begrote kosten voor zijn eigen rekening te nemen, en wel hetzelfde percentage dat hiervoor ter zake van de overige schade is vastgesteld. [eiser] heeft niet aangevoerd dat de billijkheid ter zake van de begrote kosten van deze procedure een andere verdeling eist. In dit verband zal nu een veroordeling tot betaling van 67% (situatie A) van de begrote kosten (dus een bedrag van € 3.413,92) worden uitgesproken, met dien verstande dat zal kunnen blijken dat Allianz alsnog gehouden is 75% van deze kosten te voldoen (situatie B). De kosten van deze procedure zijn niet vergroot door het niet dragen van een helm, zodat geen sprake is van extra eigen schuld ter zake van deze kosten.
4.33.
Allianz en [gedaagde 2] hebben tenslotte de verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad betwist. Een verklaring voor recht is naar haar aard niet voor tenuitvoerlegging vatbaar. Het gaat hier dus alleen om de kostenveroordeling. Niet kan worden uitgesloten dat ooit op de voet van artikel 1019cc lid 3 Rv hoger beroep zal worden ingesteld tegen deze beschikking, in welk geval belang zou kunnen bestaan bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daartoe zal dan ook ter zake van de kostenveroordeling worden overgegaan.
5De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat Allianz gehouden is in situatie A 67% van de als gevolg van het ongeval op 27 oktober 2020 door [eiser] geleden en nog te lijden (materiële en immateriële) schade te vergoeden en in situatie B 75%, steeds met dien verstande dat voor zover de schade door het niet dragen van de helm is verergerd, Allianz slechts gehouden is deze schade voor respectievelijk 42% (situatie A) en 50% (situatie B) te vergoeden.
5.2.
begroot de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van [eiser] op een bedrag van € 5.095,40,
5.3.
veroordeelt Allianz om binnen twee weken na heden een bedrag van € 3.413,92 aan [eiser] te betalen,
5.4.
verklaart de veroordeling onder 5.3. uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af. ECLI:NL:RBGEL:2024:2222