RBLIM 110322 deelgeschilprocedure is volstrekt onnodig of onterecht ingesteld
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 110322 verzekeraar kan met oog op twijfel aan betrouwbaarheid getuige niet aan erkenning aansprakelijkheid gehouden worden
- tegenverzoek verklaring voor recht tzv opvoeren onbetrouwbare getuige en terugbetaling voorschotten afgewezen; kan niet bijdragen aan minnelijke regeling
- deelgeschilprocedure is volstrekt onnodig of onterecht ingesteld
2
De feiten
2.1.
Op 11 januari 2016 heeft op de Einderstraat (een voorrangsweg) in Heerlen een aanrijding plaatsgevonden, waarbij [verzoeker] als bestuurder van de auto van het merk Volkswagen, type Golf, met kenteken [kenteken 1] en [verweerder sub 1] als bestuurder van de auto van het merk Jaguar met kenteken [kenteken 2] betrokken waren. [verzoeker] reed over de Einderstraat in de richting van de Oud Brunssummerweg en [verweerder sub 1] , komend van de Oud Brunssummerweg, reed op de Einderstraat en wilde links afslaan naar de Hei Carisborgerweg.
2.2.
De politie is ter plaatse geweest en heeft een proces-verbaal opgemaakt. Daarin staat voor zover relevant:
“( ... ) Bestuurder [verzoeker] reed over de Einderstraat in de richting van de Oud Brunssummerweg en bestuurder [verweerder sub 1] kwam vanaf de Oud Brunssummerweg en reed over de Einderstraat. [verweerder sub 1] wilde linksaf de Hei Carisborgerweg in rijden en zag hierbij [verzoeker] over het hoofd. ( ... )”
2.3.
Partijen hebben een schadeaangifteformulier ingevuld en ondertekend.
2.4.
[verweerder sub 1] verklaart op het aanrijdingsformulier:
“( ... ) naar mijn mening ben ik niet schuld 500 meter verder kwam auto B dacht dat ik genoeg tijd had ( ... )
Ik was niet schuld. Op zoon 500 mt kwam de golf aan dacht dat ik tijd genoeg had om lings af te slaan maar hij kwam zo hard aan gereden dat ik het niet reden denk zeker dat hij 100 km per uur reed. ( ... )”
2.5.
Verder heeft [verweerder sub 1] een getuigenverklaring van mevrouw [getuige 1] van 10 februari 2016 ingebracht. Daarin staat voor zover relevant:
“( ... ) Op het moment van het ongeval bevond ik mij: ( ... ) T splitsing Einderstr / Hei Carisborgweg
Ik heb het volgende waargenomen: Ik keek naar links heel ver zag ik ’n auto aan komen daarna rechts en zag ook ’n auto iets korter bij hij draaide mijn straat in en de auto links die echt ver weg was ( ... ) was opeens op ’t kruispunt en veroorzaakte ’n botsing.
Naar mijn mening is het ongeval de schuld van: degene die links van mij kwam
Omdat: hij had volgens mij ’n te grote snelheid. Hij was in no time bij t kruispunt ( ... )”
2.6.
Van de zijde van [verzoeker] is een getuigenverklaring van de heer [getuige 2] van 26 februari 2016 ingebracht. Daarin staat voor zover van belang:
“( ... ) Ik heb gezien dat [verzoeker] gewoon recht door reedt en de tegen partij links afsloeg zonder knipperlicht ( ... )
Wie acht u schuldig aan het ongeval?
De tegen partij want die sloeg af zonder te kijken
Waarom acht u die persoon schuldig?
Hij heeft geen voorrang verleent aan rechtdoor gaant verkeer!
Waar bevond u zich ten tijde van het ongeval?
Ik reed achter [verzoeker] en de snelheid was gemiddelt 50 km/H
Staat u in familie/kennis of zakelijke relatie tot degene die de schade leed en zo ja, welke?
Nee! ( ... )”
2.7.
ASR heeft als WAM-verzekeraar van [verweerder sub 1] op 15 maart 2016 aansprakelijkheid erkend voor het ongeval.
2.8.
ASR heeft de materiële voertuigschade met de eigenaar van de door [verzoeker] bestuurde auto, de heer [naam eigenaar] , afgewikkeld.
2.9.
ASR heeft aan [verzoeker] in totaal € 27.500,00 betaald als voorschot op een eventueel te betalen bedrag aan schadevergoeding ter zake het ongeval.
2.10.
Bij e-mailbericht van 11 december 2020 deelt ASR aan (de advocaat van) [verzoeker] mee:
“( ... ) Bij beoordeling resp. overgaan tot ( ... ) erkenning van aansprakelijkheid door a.s.r. in 2016 heeft voor ons een beslissende rol gespeeld de ( ... ) verklaring van de heer [getuige 2] , die bij ons expliciet werd gepresenteerd als onafhankelijke getuige. Desgevraagd werd door deze beweerdelijke getuige ook aangegeven dat hij niet in enige relatie zou staan tot uw cliënt. ( ... )
Onze afdeling speciale zaken heeft mij evenwel laten weten dat uw cliënt en deze beweerdelijke getuige elkaar al wel kenden in de periode voor het ongeval. Dat dit een heel ander licht op de kwestie werpt, behoeft wat a.s.r. betreft geen betoog. Graag verneem ik op dit punt expliciet van uw cliënt. Kende hij de heer [getuige 2] al in de periode voor het ongeval? ( ... )”
2.11.
De advocaat van [verzoeker] reageert bij e-mailbericht van 16 december 2020 als volgt:
“( ... ) Verder informeerde client mij dat hij ten tijde van het ongeval de getuige niet kende, maar dat zij wel na het ongeval kennis met elkaar hebben gemaakt. De inhoud van de verklaring van client en van de getuige is derhalve juist en naar waarheid verklaard. ( ... )”
2.12.
Bij e-mailbericht van 24 februari 2021 bericht ASR aan (de advocaat van) [verzoeker] :
“( ... ) Bijgaand treft u een afschrift van de betreffende Facebookpagina waaruit blijkt dat uw cliënt en de heer [getuige 2] vrienden zijn en elkaar vóór het ongeval al kenden. ( ... ) Van groot belang is tevens dat het betreffende moment van karten op 16 januari 2015 is en het ons bezighoudende ongeval is van ongeveer een half jaar later. ( ... )”
3
Het geschil
Het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt dat de rechtbank – na intrekking van de verzoeken tegen Voogd & Voogd tijdens de mondelinge behandeling - op grond van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- bepaalt dat [verweerder sub 1] en ASR op grond van artikel 6:162 BW juncto artikel 15 RVV 1990 juncto artikel 7:954 BW aansprakelijk zijn voor de materiële en immateriële schade die [verzoeker] als gevolg van het verkeersongeval d.d. 11 januari 2016 heeft geleden en nog zal lijden;
- [verweerder sub 1] en ASR veroordeelt tot betaling van een aanvullend voorschot op de materiële schade ter hoogte van € 25.000,00, onder algemene titel, dan wel een deel te betitelen als smartengeld, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag als voorschot op de schadevergoeding te voldoen;
- bepaalt dat [verweerder sub 1] en ASR gehouden zijn medewerking te verlenen aan een (buitengerechtelijke) onafhankelijke neurologische expertise;
- de kosten van deze procedure begroot en [verweerder sub 1] en ASR veroordeelt tot betaling van deze kosten en het griffierecht.
3.2.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij schade heeft geleden (en nog lijdt) als gevolg van het verkeersongeval op 11 januari 2016. ASR heeft daarvoor aansprakelijkheid erkend en voorschotten betaald. De geleden en nog te lijden schade is echter veel hoger dan het bedrag dat tot nu toe betaald is. ASR wil volgens [verzoeker] nu (nog) niet meewerken aan het vragen van een neurologische expertise, terwijl een dergelijke expertise wel noodzakelijk is voor de afwikkeling van de schade.
3.3.
[verweerder sub 1] en ASR voeren verweer. Daarop wordt hierna bij de beoordeling nader ingegaan.
Het tegenverzoek
3.4.
ASR en [verweerder sub 1] verzoeken de rechtbank te verklaren voor recht dat [verzoeker] onrechtmatig heeft gehandeld jegens hen en dat hij gehouden is de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden, alsmede [verzoeker] te veroordelen tot terugbetaling van de reeds aan hem betaalde voorschotten en de voldane materiële voertuigschade.
3.5.
Aan het tegenverzoek leggen ASR en [verweerder sub 1] ten grondslag dat [verzoeker] bedrog heeft gepleegd door de getuigenverklaring van [getuige 2] als onafhankelijk te presenteren terwijl hij [getuige 2] wel degelijk kende. De erkenning van aansprakelijkheid, die op de verklaring van [getuige 2] steunde, wordt door ASR vernietigd op grond van bedrog dan wel dwaling en zij houdt [verzoeker] aansprakelijk voor de gevolgen van het gepleegde bedrog. Subsidiair kan ASR in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet worden gehouden aan haar erkenning van aansprakelijkheid.
3.6.
[verzoeker] heeft verweer gevoerd. Daarop wordt hierna bij de beoordeling nader ingegaan.
4
De beoordeling
Het verzoek
4.1.
Het verweer van [verweerder sub 1] en ASR dat de verzoeken zich niet lenen voor behandeling in een deelgeschil omdat [verzoeker] het volledige geschil tussen partijen aan de rechtbank heeft voorgelegd, kan geen stand houden. Meerdere deelgeschillen kunnen tegelijkertijd ter beslissing worden voorgelegd. Dit mag er echter niet toe leiden dat in wezen een gehele bodemzaak aan de rechter ter beslissing in een deelgeschil wordt voorgelegd. Gelet op de formulering van het petitum van het verzoekschrift - zoals hiervoor weergegeven in overweging 3.1. - is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] niet het hele geschil heeft voorgelegd. Partijen hebben weliswaar over en weer standpunten ingenomen over de door ASR en [verweerder sub 1] aan [verzoeker] tegengeworpen eigen schuld en schadebeperkingsplicht, maar hebben daaraan geen verzoek dan wel tegenverzoek gekoppeld. De lezing die [verweerder sub 1] en ASR aan het verzoek van [verzoeker] geven, waarbij zij het verzoek tevens opvatten als een verzoek te verklaren voor recht dat [verzoeker] geen eigen schuld kan worden toegerekend vanwege het niet dragen van de autogordel, deelt de rechtbank niet. Het verzoek van [verzoeker] (onder 1) ziet immers op het vaststellen van de aansprakelijkheid. Over de omvang van die aansprakelijkheid wordt in het petitum niet gesproken. De verzoeken lenen zich derhalve voor behandeling in dit deelgeschil.
4.2.
ASR is van mening dat zij niet gehouden kan worden aan haar aanvankelijke erkenning van aansprakelijkheid. Daartoe heeft zij verschillende grondslagen aangevoerd. De rechtbank ziet aanleiding om eerst de subsidiaire grondslag, inhoudende een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, te beoordelen.
4.3.
De aanvankelijke erkenning van aansprakelijkheid door ASR was met name gebaseerd op de verklaring van [getuige 2] vlak na het ongeval. Die verklaring is door [verzoeker] ingeroepen ter ondersteuning van zijn standpunt dat [verweerder sub 1] schuld had aan het ongeval. De verklaring ligt dan ook in zijn risicosfeer. Aan de betrouwbaarheid van de verklaring is naar het oordeel van de rechtbank inmiddels serieuze twijfel ontstaan. Daartoe is het volgende van belang.
4.4.
In de getuigenverklaring van [getuige 2] is ingevuld dat hij en [verzoeker] niet in familie / kennis of zakelijke relatie tot elkaar staan. [getuige 2] heeft op 16 januari 2015 een bericht op Facebook geplaatst. Dat was een jaar vóór het ongeval. Bij het bericht is een foto gevoegd die is genomen op een kartbaan. De tekst van het bericht luidt “#wijkartennooooit!!! [naam 1] --- [naam 2] --- [naam 3] --- [naam 4] --- [verzoeker]” (de volledige achternamen zijn in het oorspronkelijke Facebookbericht genoemd, maar in deze procedure geanonimiseerd). Tijdens de mondelinge behandeling verklaarde [verzoeker] dat hij op de kartbaan is geweest en dat hij alle genoemde personen kent, met uitzondering van [getuige 2] . [getuige 2] zou bevriend zijn met de andere genoemde personen. Die personen zouden op hun beurt neven en bekenden van [verzoeker] zijn. De rechtbank is met ASR van oordeel dat het zeer onwaarschijnlijk is dat [verzoeker] iedereen behalve [getuige 2] kende en dat zij elkaar ook na dit gezamenlijke karten nog steeds niet zouden kennen.
4.5.
Bovendien had [verzoeker] , als hij [getuige 2] ondanks het gezamenlijke karten niet kende, daarover openheid van zaken moeten geven toen ASR in februari 2021 uitdrukkelijk om een toelichting vroeg op het geplaatste Facebookbericht. Dat heeft [verzoeker] echter niet gedaan; in plaats daarvan heeft hij slechts herhaald dat hij [getuige 2] ten tijde van het ongeval niet kende. Van [verzoeker] mocht worden verwacht dat hij in ieder geval zou uitleggen dat hij op de kartbaan aanwezig was, wie de genoemde personen waren en in welke verhouding hij tot hen stond.
4.6.
De twijfel omtrent de betrouwbaarheid wordt versterkt doordat [getuige 2] en [verzoeker] daags nadat [getuige 2] zijn verklaring heeft ondertekend ook weer in verband met elkaar worden gebracht door een ander Facebookbericht. Uit het Facebookbericht van 28 februari 2016 blijkt dat [verzoeker] met een groep in Aken op stap is geweest. Onder dat bericht is als reactie het volgende vermeld: “ --- en nog n meisje zijn onderweg verloren” (een deel van het bericht is in deze procedure geanonimiseerd). [verzoeker] heeft weliswaar betwist dat hij die avond op stap is geweest met de groep, maar gelet op het feit dat sprake is van meerdere berichten waarin [getuige 2] en [verzoeker] aan elkaar worden gelinkt, is de enkele blote betwisting door [verzoeker] onvoldoende om de ontstane twijfel weg te nemen.
4.7.
Daar komt tot slot bij dat dat [getuige 2] niet als getuige is vermeld op het schadeformulier. Het formulier is in aanwezigheid van de politie ingevuld. Op het formulier staat een telefoonnummer van een getuige, maar dat nummer is niet van [getuige 2] .
4.8.
Vorenstaande omstandigheden maken, mede in het licht bezien van de volledig andersluidende verklaring van getuige [getuige 1] , dat er op dit moment geen verstrekkende gevolgen verbonden kunnen worden aan de aanvankelijke erkenning van aansprakelijkheid door ASR. Er zijn zo veel twijfels gerezen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om ASR thans aan haar aanvankelijke erkenning van aansprakelijkheid te houden. Het subsidiaire beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid slaagt daarom. Het primaire beroep op vernietiging van de erkenning behoeft geen bespreking meer, mede omdat de rechtbank hierna tot het oordeel komt dat het tegenverzoek dat voortbouwt op de gevolgen van de vernietiging, zich niet voor behandeling in dit deelgeschil leent.
4.9.
Doordat ASR niet langer aan haar aanvankelijke erkenning van aansprakelijkheid kan worden gehouden, moet worden beoordeeld of kan worden vastgesteld dat ASR en haar verzekerde [verweerder sub 1] aansprakelijk zijn voor het ongeval. De aansprakelijkheidsvraag kan in een deelgeschil aan de orde worden gesteld. De rechtbank is echter van oordeel dat het onderhavige geschil zich niet leent voor een afdoening in het kader van een deelgeschilprocedure. Om een oordeel te kunnen geven over het verzochte, dat [verweerder sub 1] en ASR aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval, is van essentieel belang dat vastgesteld wordt hoe dit ongeval zich heeft voorgedaan dan wel heeft kunnen voordoen. Partijen twisten over de toedracht en de oorzaak van het ongeval. Partijen verschillen van mening over relevante feiten en omstandigheden. Op [verzoeker] rust de stelplicht en bij gemotiveerde betwisting de bewijslast van de toedracht van de aanrijding. Gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen en de getuigenverklaringen is op grond van de stukken de juistheid van de lezing van [verzoeker] in dit deelgeschil niet komen vast te staan.
4.10.
Gezien het voorgaande kunnen de voor het beantwoorden van de aansprakelijkheidsvraag van belang zijnde feiten onvoldoende worden vastgesteld. Nadere bewijsvoering ligt in de rede. De rechtbank is van oordeel dat de daarmee gepaard gaande investering in tijd, geld en moeite niet opweegt tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Het verzochte met betrekking tot de vaststelling van de aansprakelijkheid zal dan ook worden afgewezen.
4.11.
Gelet op het vorenstaande liggen de daaraan gekoppelde verzoeken tot betaling van een aanvullend voorschot alsmede een veroordeling tot het verlenen van medewerking aan een neurologische expertise eveneens voor afwijzing gereed. Die verzoeken kunnen immers slechts voor toewijzing in aanmerking komen als de aansprakelijkheid vaststaat.
4.12.
Ten aanzien van de proceskosten overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt, dient te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Dat is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande blijkt dat het volstrekt onterecht is geweest de onderhavige zaak als deelgeschilprocedure aanhangig te maken. ASR heeft [verzoeker] in het voortraject al geconfronteerd met het op Facebook geplaatste bericht en om opheldering gevraagd. Die opheldering is, zoals hiervoor is overwogen, niet gegeven. In deze omstandigheden had het voor [verzoeker] ook duidelijk moeten zijn dat het verzoek geen kans van slagen had en had hij daarvan moeten afzien. De rechtbank zal daarom niet overgaan tot begroting van de kosten van de behandeling van het verzoek. Gelet op het voorgaande is voor een veroordeling van [verweerder sub 1] en ASR in de kosten van het deelgeschil geen plaats.
Het tegenverzoek
4.13.
De in artikel 1019w e.v. Rv geregelde deelgeschilprocedure is bedoeld om het buitengerechtelijke traject te versterken. De deelgeschilprocedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood van een ander of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. De bij de afhandeling van de letsel- en overlijdensschade betrokken partijen krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. De deelgeschilprocedure kan worden gevoerd over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen partijen rechtens geldt ter zake van aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel in gevallen dat de beëindiging van dat geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou zijn ingesteld indien de zaak ten principale aanhangig zou zijn gemaakt. De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat dit tegenverzoek niet thuishoort in een deelgeschilprocedure, maar in een bodemprocedure. De rechtbank ziet niet hoe een toewijzing van het tegenverzoek zou kunnen bijdragen aan het totstandkomen van een minnelijke regeling. Anders dan ASR en [verweerder sub 1] betogen, kan het tegenverzoek niet worden gezien als het verlengde van een verzoek om vast te stellen dat geen aansprakelijkheid bestaat. Het tegenverzoek gaat veel verder. Daarin wordt immers verzocht om onrechtmatig handelen van [verzoeker] vast te stellen en hem te veroordelen tot terugbetaling van reeds gedane betalingen. Het tegenverzoek zal dan ook op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen. ECLI:NL:RBLIM:2022:7610