RBMNE-161025 ernstig letsel 4 jarig meisje na val van klimtoren; begroot, niet toegewezen, cf verzoek 8:24 uren x € 275 + 21% = € 2795,10
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE-161025 ernstig letsel 4 jarig meisje na val van klimtoren; begroot, niet toegewezen, cf verzoek 8:24 uren x € 275 + 21% = € 2795,10
in relatie tot:
RBMNE 181224 4 jarig meisje valt tijdens gymles van glijbaan bij 1.4 meter hoge klimgymtoren; School niet aansprakelijk
- kosten deelgeschil, begroot, niet toegewezen, cf. verzoek: 21:12 uur x € 265,- +21% = € 6.462,37
2. De kern van de zaak
2.1. [dochter van verzoekende partij] - de dochter van [verzoekende partij] - is op 28 oktober 2019 op 4-jarige leeftijd tijdens de gymles op school van de zijkant van een glijbaan gevallen. [dochter van verzoekende partij] zat op de glijbaan en had aan [klasgenootje], een klasgenootje van toen ook 4 jaar oud, gevraagd haar een duwtje te geven. Dat heeft [klasgenootje] gedaan. [dochter van verzoekende partij] is daarna van de glijbaan gevallen en hard op haar hoofd terecht gekomen. [dochter van verzoekende partij] heeft hierdoor letsel opgelopen: een schedelbreuk en een epidurale bloeding, welke diagnose enkele dagen na de val is gesteld. Ook nu ervaart [dochter van verzoekende partij] nog klachten door het ongeval. In deze deelgeschilprocedure verzoekt [verzoekende partij] kort gezegd voor recht te verklaren dat [verweerders c.s.] (de ouders van [klasgenootje]) aansprakelijk is voor de door [dochter van verzoekende partij] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. Ook verzoekt [verzoekende partij] kort gezegd te verklaren voor recht dat Klaverblad, als aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerders c.s.], verplicht is de schade die [dochter van verzoekende partij] als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden te vergoeden. De rechtbank wijst deze verzoeken af. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
3. De beoordeling
De zaak leent zich voor een deelgeschil procedure
3.1. [verzoekende partij] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Rv. In dit artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. De rechtbank moet beoordelen of er sprake is van schade die wordt geleden door dood of letsel. Ook moet de rechtbank beoordelen of er sprake is van een geschil omtrent een deel van wat partijen verdeeld houdt.
3.2. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over schade als gevolg van dood of letsel in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. In verband hiermee moet de rechtbank eerst beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Als dit onvoldoende het geval is, moet het verzoek worden afgewezen (artikel 1019z Rv).
3.3. In dit geval verschillen partijen - kort gezegd van mening over de vraag of [verweerders c.s.] aansprakelijk is voor de door [dochter van verzoekende partij] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. Met een oordeel hierover kan de ontstane impasse tussen partijen worden doorbroken en kunnen de onderhandelingen in principe worden voortgezet. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek inhoudelijk zal bespreken.
Het toetsingskader: aansprakelijkheid voor minderjarigen
3.4. [verzoekende partij] heeft de gestelde aansprakelijkheid van [verweerders c.s.] gegrond op artikel 6:169 lid 1 BW. Dat artikel bepaalt dat voor schade aan een derde toegebracht door een als een doen te beschouwen gedraging van een kind dat nog niet de leeftijd van veertien jaren heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, degene die het ouderlijk gezag of de voogdij over het kind uitoefent aansprakelijk is.
3.5. Daarnaast stelt de rechtbank voorop dat in dit geval sprake is van een sport- en spelsituatie. Dat [dochter van verzoekende partij] het letsel heeft opgelopen tijdens een (verplichte) gymles op school, maakt dit niet anders in het kader van het beoordelen van de eventuele aansprakelijkheid van [verweerders c.s.]. Dat punt zou een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de eventuele aansprakelijkheid van de school, waar het gaat om diens toezichthoudende taak. [verweerders c.s.] staat daarbuiten.
Over sport- en spelsituaties heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 28 juni 1991 (ECLI:NL:HR: 1991:ZC0300, NJ 1992, 622) overwogen dat de vraag of de deelnemer aan een sport als voetbal onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging waardoor aan een andere deelnemer letsel is toegebracht minder snel bevestigend moet worden beantwoord dan wanneer die gedraging niet in het kader van de sportbeoefening zou hebben plaatsgevonden. Deelnemers aan een sport als voetbal hebben tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, ook als vergelijkbare gedragingen buiten het kader van de sport niet aanvaardbaar zijn. Verder overwoog de Hoge Raad dat het enkele overtreden van de spelregels, waaronder regels ter bevordering van de veiligheid van de speler, niet onrechtmatig is, maar dat overtreding van een spelregel wel een factor is die meeweegt bij de beoordeling van de rechtmatigheid. In latere arresten heeft de Hoge Raad deze lijn (die overigens ook was terug te vinden in zijn arrest van 19 oktober 1990, ECLI:NL:HR: 1990:AD1456, NJ 1992/621) bevestigd. In zijn arrest van 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1239, NJ 2004/238) overwoog de Hoge Raad in dit verband ook dat deelnemers aan het spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede, onvoldoende doordachte handelingen of andere gedragingen waartoe het spel uitlokt van elkaar hebben te verwachten.
Inhoudelijke beoordeling: geen aansprakelijkheid van [verweerders c.s.]
3.6. Voor de vraag of [verweerders c.s.] aansprakelijk is voor de door [dochter van verzoekende partij] geleden en nog te lijden schade, moet worden vastgesteld of de gedraging van [klasgenootje] al dan niet als een onrechtmatige daad aan haar kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en legt dit hierna uit.
3.7. Over de toedracht van het ongeval is het volgende bekend. [verzoekende partij] heeft een rapport van Andriessen Expertise als productie 2 in het geding gebracht. Andriessen Expertise heeft onderzoek gedaan naar (de toedracht van) het ongeval. Op pagina 7 van het rapport is onder "e. Lezing verzekerde" onder meer het volgende opgenomen: "[dochter van verzoekende partij] bevond zich in het vrije speelgedeelte (op de Klimgim toren) toen zij omstreeks 10:30 uur van de glijbaan viel. Voor zover duidelijk geworden zat zij op de glijbaan en vroeg zij aan [klasgenootje] of zij haar wilde duwen. Zij is er toen per ongeluk afgeduwd/gevallen en is toen naast de mat van de glijbaan terechtgekomen. Zij kwam met de achterzijde van het lichaam op de grond/op haar rug/achterhoofd en ging direct huilen. De reden dat [dochter van verzoekende partij] na het duwtje van leerling [klasgenootje] is gevallen, is naar verwachting van de leerkracht dat zij omkeek terwijl zij het duwtje kreeg. Leerling [klasgenootje] bevond zich ten tijde van de door haar gegeven duw op de Klimgim toren."
3.8. De lerares van [dochter van verzoekende partij], [lerares], gaf de gymles op 28 oktober 2019 en heeft een verklaring over het voorval opgesteld. [verweerders c.s.] heeft die verklaring overgelegd als productie 2 bij het verweerschrift. In die verklaring is onder meer het volgende opgenomen: "Na het ongeval is ook aan de andere kinderen gevraagd wat er gebeurd was. Daaruit bleek dat [dochter van verzoekende partij] aan [klasgenootje] had gevraagd om te duwen en toen heeft [klasgenootje] geduwd en is [dochter van verzoekende partij] opzij gevallen."
3.9. Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat [dochter van verzoekende partij] bovenaan op de Klimgim toren zat en dat [klasgenootje] zich achter haar bevond. [dochter van verzoekende partij] heeft [klasgenootje] gevraagd haar een duwtje te geven. Dat heeft [klasgenootje] gedaan. Daarna is [dochter van verzoekende partij] van de glijbaan gevallen en is zij op haar hoofd terechtgekomen. Dat is wat de rechtbank uit de beschikbare stukken heeft kunnen opmaken; meer kan de rechtbank niet vaststellen. De rechtbank weet bijvoorbeeld niets over de hoogte van de glijbaan. Uit het rapport van Andriessen Expertise volgt dat de glijbaan op een hoogte van waarschijnlijk 80 cm of 110 cm en in het geval dat niet zo zou zijn maximaal 140 cm hing. Ook is onduidelijk of [dochter van verzoekende partij] is gevallen door het duwtje van [klasgenootje] of dat zij is gevallen doordat zij omkeek en daardoor schuin van de glijbaan is gegaan. Daarnaast blijkt uit het dossier ook niets over de hardheid van het duwtje van [klasgenootje]. Het enige dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld is dat [klasgenootje] een duwtje heeft gegeven. [verweerders c.s.] heeft tijdens de mondelinge behandeling hierover verklaard dat [klasgenootje] na het voorval, op dezelfde dag, heeft verteld dat zij [dochter van verzoekende partij] - op verzoek van [dochter van verzoekende partij] - een duwtje heeft gegeven en dat [dochter van verzoekende partij] is gevallen van de glijbaan. Meer heeft [klasgenootje] na het voorval niet verklaard over wat er precies is gebeurd. Dat [dochter van verzoekende partij] aan [verzoekende partij] heeft verteld dat de duw van [klasgenootje] hard was, blijkt nergens uit en is dus niet vast komen te staan. Het is dus niet gebleken dat [klasgenootje] [dochter van verzoekende partij] zo hard van de glijbaan heeft geduwd dat dit handelen als onvoorzichtig moet worden aangemerkt, laat staan dat dit onrechtmatig zou zijn. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat als [klasgenootje] ouder zou zijn dan 14 jaar, dat dan de conclusie zou moeten worden getrokken dat haar handelen als een onrechtmatige daad aan haar zou kunnen worden toegerekend. [verweerders c.s.] is daarom niet aansprakelijk op grond van artikel 6:169 lid I BW. Het was dus een gedraging van [klasgenootje] die bij sport en spel kan voorkomen, zonder dat daardoor enige aansprakelijkheid van (de ouders van) in dit geval de duwer ontstaat.
3.10. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekende partij] nog aangevoerd, aanvullend op het verzoekschrift, dat de onrechtmatigheid van de gedraging van [klasgenootje] er ook in ligt dat [klasgenootje] een oogpleister droeg en daardoor onvoldoende kon zien. Uit de verklaring van de juffrouw blijkt met stelligheid dat [klasgenootje] haar oogpleister bij de gymles altijd afdeed en die dan op het bureau van de juffrouw legde. Deze aanvullende grondslag kan, zonder verdere feitelijke onderbouwing, die ontbreekt, niet tot een andere conclusie leiden.
3.11. Omdat de aansprakelijkheid van [verweerders c.s.] niet vast is komen te staan, worden de verzoeken van [verzoekende partij] afgewezen.
De kosten van het deelgeschil worden begroot op € 2.795,10 inclusief btw
3.12. De rechtbank moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de deelgeschilprocedure begroten. Dat geldt ook als een verzoek in deelgeschil wordt afgewezen. Alleen als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, hoeven de kosten van de procedure niet te worden begroot. Van deze laatste situatie is in dit geval geen sprake.
3.13. Bij de begroting van de kosten moet de rechtbank de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) in aanmerking nemen. Daarbij moet de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
3.14. [verzoekende partij] maakt aanspraak op € 2.795,10 inclusief btw, te vermeerderen met het griffierecht van € 90,-. Uit de door [verzoekende partij] overgelegde productie 9 volgt dat mr. De Graaff-Bosch 8 uur en 24 minuten heeft besteed aan deze zaak. [verweerders c.s.] voert aan dat het aantal bestede uren onredelijk is. Voor het opstellen van het onderhavige verzoekschrift, inclusief de daarbij horende verrichtingen zoals voorbereiding en correspondentie, had niet meer dan 4 uur moeten woren genoteerd.
3.15. De rechtbank is van oordeel dat het aantal bestede uren niet onredelijk is, gelet op de complexiteit en omvang van dit dossier en de ervaring van de advocaat. De redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank dan ook worden begroot op 8:24 uren x € 275,- exclusief btw, dus op € 2.795,10 inclusief btw te vermeerderen met het door [verzoekende partij] betaalde griffierecht van € 90,-. Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de kosten alleen begroten en [verweerders c.s.] niet veroordelen tot betaling daarvan. Het begrote bedrag hoeft alleen door [verweerders c.s.] te worden betaald, als haar aansprakelijkheid alsnog komt vast te staan.
Met dank aan mw. mr. M.G.F. (Babette) de Graaff-Bosch, BAEN Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2025/RBMNE-161025