Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 140525 verzocht en begroot, niet toegewezen, € 5566 o.b.v. € 200 per uur

RBNHO 140525 mishandeling tussen leerlingen op schoolplein; school niet aansprakelijk, heeft voldaan aan haar (secundaire) zorgplicht, ook t.z.v. nazorg
- verzocht en begroot, niet toegewezen, € 5566 o.b.v. € 200 per uur

2De feiten

2.1.

Verzoeker sub 2 en 3 zijn de ouders en wettelijk vertegenwoordiger van [verzoekster sub 1] (hierna: de ouders).

2.2.

[verzoekster sub 1] was een leerling van de school. Op 16 november 2022 is [verzoekster sub 1] , toen brugklasleerling, na schooltijd, rond 16.00 uur, op het schoolterrein slachtoffer geworden van een mishandeling door een ouderejaars leerling, waarbij zij op haar hoofd is geslagen. Aan de mishandeling ging in ieder geval een woordenwisseling eerder op de dag vooraf. De mishandeling is gefilmd met telefoons.

2.3.

Na het incident zijn de ouders van [verzoekster sub 1] gebeld en is [verzoekster sub 1] met een vriendin naar huis gefietst. ’s Avonds zijn de ouders nog gebeld door de mentor van [verzoekster sub 1] .

2.4.

De dag na het incident heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de ouders en de teamleider, de heer [teamleider] . De heer [teamleider] heeft ook met de klas van [verzoekster sub 1] gesproken over wat er was gebeurd. De school heeft een brief verstuurd aan de ouders van de klasgenoten van [verzoekster sub 1] en aan alle medewerkers waarin melding is gemaakt van het incident, dat het in de klas is besproken en dat de leerling die [verzoekster sub 1] heeft geslagen is geschorst. Ook is in die brief medegedeeld dat de leerlingen die het incident hebben gefilmd en beelden ervan hebben verspreid een passende sanctie hebben gekregen.

2.5.

Op 21 november 2022 is [verzoekster sub 1] voor het eerst weer naar school gekomen. Er heeft ook een gesprek plaatsgevonden tussen de heer [teamleider] , de ouders en de directeur van de school, mevrouw [directeur] . De dader is niet meer op de school toegelaten en heeft thuisonderwijs gekregen.

2.6.

Op 23 november 2022 is [verzoekster sub 1] alleen in de middag naar school geweest, omdat het nog niet goed met haar gaat. Op verzoek van de ouders is het docententeam geïnformeerd en is ze gevraagd om extra aandacht te besteden aan het welzijn van [verzoekster sub 1] .

2.7.

Op 29 november 2022 is [verzoekster sub 1] weer naar school gegaan nadat zij een aantal dagen is thuisgebleven.

2.8.

Op 6 december 2022 heeft er een 10-minuten gesprek plaatsgevonden. Tijdens het gesprek heeft de school voorgesteld om [verzoekster sub 1] extra ondersteuning te bieden in de vorm van een Intern Ondersteunings Team (IOT). Volgens de ouders zag dit echter niet op het geweldsincident, maar op andere kleinere incidenten waarbij hun dochter betrokken was.

2.9.

In maart 2023 heeft de mentor van [verzoekster sub 1] gesignaleerd dat zij wat extra ondersteuning nodig heeft. Ook blijkt dat [verzoekster sub 1] het gevoel heeft dat de heer [teamleider] haar negeert. Er hebben gesprekken plaatsgevonden met de ouders, waarbij opnieuw is gesproken over een IOT. Op 15 maart 2023 bleek dat [verzoekster sub 1] tegen haar klasgenootjes heeft verteld dat ze ongeneeslijk ziek is. Dit blijkt te berusten op een misverstand. De ouders hebben dat toegelicht.

2.10.

Op 16 maart 2023 hebben de ouders [verzoekster sub 1] ziekgemeld en aangegeven dat zij zich al een hele tijd niet veilig voelt op school en dat ze om die reden niet naar school zal komen.

2.11.

Tussen 16 maart en 3 april 2023 hebben er gesprekken plaatsgevonden over het terugkomen van [verzoekster sub 1] naar school, waaronder op 20 maart 2023. Van het gesprek op 20 maart 2023 is door de school een verslag gemaakt. Daarop hebben de ouders uitgebreid gereageerd. Tijdens dat gesprek zijn ook afspraken gemaakt. Op 3 april 2023 hebben de ouders laten weten dat zij willen dat [verzoekster sub 1] naar een andere school gaat. [verzoekster sub 1] is hierna niet meer teruggekomen op de school. Zij zit inmiddels op een andere school

2.12

Op 12 april 2023 hebben de ouders een klacht ingediend bij de school over onvoldoende handelen door de school na het incident op 16 november 2022. Op 16 mei 2023 heeft hierover een hoorzitting plaatsgevonden en op 8 juni 2023 is door mevrouw [directeur] , de directeur, op de klacht gereageerd. De directeur heeft daarbij onder meer geschreven dat achteraf bezien de school aan de ouders had moeten vragen of zij [verzoekster sub 1] na het incident hadden kunnen ophalen en dat de school in eerste instantie na het incident vaker contact met [verzoekster sub 1] en de ouders had moeten opnemen wat op een later moment wel is gebeurd. De ouders waren niet tevreden over de afhandeling van de klacht, waarna de klacht (maar ook andere klachten) in behandeling zijn genomen door het College van Bestuur. Er heeft wederom een hoorzitting plaatsgevonden, onder andere met de jurist van de ouders. Op 30 oktober 2023 zijn de klachten door het College van Bestuur ongegrond verklaard.

2.13

Bij brief van 15 mei 2024 is de school aansprakelijk gesteld, welke aansprakelijkstelling bij brief van 22 mei 2024 door de advocaat van de school is afgewezen.

3Het verzoek en het verweer

3.1.

[verzoekster sub 1] en haar ouders verzoeken dat de rechtbank:

  1. voor recht verklaart dat de school op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is voor de schade van [verzoekster sub 1] veroorzaakt door het ontstaan van de haar overkomen mishandeling op 16 november 2022 en het niet leveren van nazorg na deze mishandeling;

  2. de school in de proceskosten veroordeelt zoals begroot in productie 12 bij het verzoekschrift, ook als het verzochte onder a) wordt afgewezen.

3.2.

Aan het verzoek leggen [verzoekster sub 1] en haar ouders ten grondslag dat de school haar zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende toezicht te houden op het schoolterrein en onvoldoende nazorg te leveren na de mishandeling. Er was geen geldend protocol om effectief te kunnen acteren na het incident. Er is pas laat met ouders contact geweest, de houding van de school was niet pro-actief en ten onrechte is getracht het incident “klein te houden”. De school heeft daarbij artikel 3B van de Wet op het voortgezet onderwijs (WvO) geschonden. De school heeft niet gezorgd voor de (fysieke , sociale en psychische) veiligheid van [verzoekster sub 1] . Het schenden van de zorgplicht levert een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW op, aldus [verzoekster sub 1] en haar ouders.

3.3.

De school voert verweer tegen het verzoek.

3.4.

Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De kern van het geschil ziet op de vraag of de school op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de gestelde schade van [verzoekster sub 1] . Volgens [verzoekers] is deze schade ontstaan door de mishandeling zelf én door het gebrek aan nazorg door de school na de mishandeling. Voordat kan worden beoordeeld of er sprake is van aansprakelijkheid, moet worden ingegaan op de vraag of [verzoekers] ontvankelijk zijn in hun verzoek.

Niet-ontvankelijkheid

4.2.

Het meest verstrekkende verweer dat de school voert is dat het verzoek van [verzoekers] niet-ontvankelijk is. Volgens de school kan in een deelgeschilprocedure de aansprakelijkheidsvraag worden voorgelegd, maar is het dan wel van belang dat een beslissing op de aansprakelijkheidsvraag kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Partijen zijn in deze zaak buiten rechte niet in onderhandeling en zijn dat ook niet geweest, zodat er geen sprake is van een impasse die het sluiten van een vaststellingsovereenkomst verhindert. Verder voert de school aan dat het verzoekschrift niet aan de vereisten van artikel 1019x van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voldoet. Dit maakt dat het verzoek van [verzoekers] zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

4.3.

De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van [verzoekers] zich wel leent voor behandeling in deelgeschil en dus wel ontvankelijk is. Uit de stellingen van partijen en de stukken die zij hebben overgelegd blijkt dat er door partijen wel degelijk gesproken is over de aansprakelijkheid voor de schade van [verzoekster sub 1] . De school heeft de aansprakelijkheid afgewezen. In die omstandigheid ligt het niet voor de hand om in onderhandeling te treden over de verschillende aspecten van de schade. Dat [verzoekers] dan juist de aansprakelijkheidsvraag voorleggen in een deelgeschilprocedure is begrijpelijk. Het verzoek leent zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook om in deelgeschil te worden behandeld. Het standpunt van de school dat het verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten van artikel 1019x Rv volgt de rechtbank niet. [verzoekers] zijn ontvankelijk in hun verzoek.

Onrechtmatige daad

4.4.

Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW moet er aan een vijftal eisen voldaan zijn. Het eerste vereiste waaraan voldaan moet zijn, is dat er sprake moet zijn van een onrechtmatige daad. Artikel 6:162 lid 2 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een onrechtmatige daad wordt aangemerkt als een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

4.5.

Volgens vaste jurisprudentie rust er op een school een bijzondere zorgplicht ten aanzien van de gezondheid en veiligheid van de leerlingen die aan haar zorg zijn toevertrouwd en onder haar toezicht staan. Deze bijzondere zorgplicht houdt in dat een school alle inspanningen moet verrichten die redelijkerwijze van haar kunnen worden gevergd om een veilig schoolklimaat te bieden. De zorgplicht is echter niet onbegrensd. De zorgplicht van een school is een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting. Verder vereist de maatschappelijke zorgvuldigheid niet dat op iedere leerling rechtstreeks toezicht wordt gehouden zodanig dat elke onregelmatigheid direct wordt opgemerkt en dat direct kan worden ingegrepen1. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met het gegeven dat de zorgplicht die de school hier heeft een secundaire zorgplicht betreft. Er is namelijk een andere (primaire) partij, in dit geval een medeleerling van [verzoekster sub 1] , die de schade direct veroorzaakt heeft. Als een school deze zorgplicht schendt, kan er sprake zijn van een onrechtmatige daad zoals bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW. Er moet dus beoordeeld moet worden of de school in het licht van deze (secundaire) zorgplicht toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld.

4.6.

[verzoekers] stellen dat de school op twee verschillende punten onrechtmatig heeft gehandeld, namelijk door het onvoldoende houden van toezicht op het schoolterrein en het onvoldoende leveren van nazorg. De rechtbank zal deze twee punten hierna afzonderlijk van elkaar bespreken.

Onvoldoende toezicht

4.7.

Volgens [verzoekers] dient de school zorg te dragen voor de fysieke veiligheid op school. Dit betekent dat van de school verwacht mag worden dat er een minimumniveau van toezicht aanwezig is, vooral op de momenten dat groepen leerlingen samenkomen in publieke ruimten. Het verlaten van de school aan het einde van de dag is zo een moment. Op het moment dat de mishandeling van [verzoekster sub 1] in de fietsenstalling plaatsvond was er echter geen daadwerkelijk toezicht aanwezig. De enige vorm van toezicht was in de vorm van cameratoezicht. Cameratoezicht werkt echter niet preventief om incidenten zoals een mishandeling te voorkomen, terwijl het surveilleren door een volwassene wel preventief werkt. Ook kan een surveillerende volwassene direct handelen als er toch een incident plaatsvindt. Dat er geen toezicht werd gehouden betekent dat de school de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden, aldus [verzoekers] Des temeer nu er eerder op de dag al problemen waren geweest tussen [verzoekster sub 1] en degene die haar later heeft mishandeld en er voor de school daarom extra reden was om toezicht te houden.

4.8.

De school betwist dat zij haar zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende toezicht te houden. Het enkele feit dat er een incident heeft plaatsgevonden betekent niet dat de school onrechtmatig heeft gehandeld. Er was cameratoezicht, in de pauzes wordt er gesurveilleerd en daarbuiten hebben conciërges en MT-leden een rol in de veiligheid. Daarbij had de school voorafgaand aan het incident geen aanwijzing dat [verzoekster sub 1] doelwit zou worden van geweld. Een incident eerder op de dag tussen [verzoekster sub 1] en de medeleerling was afgehandeld. Er waren verder geen meldingen of signalen over onenigheid. Ook als er wel een of meerdere surveillanten aanwezig zouden zijn geweest, zouden niet alle incidenten te voorkomen zijn. Een klap is helaas snel uitgedeeld.

4.9.

De rechtbank oordeelt als volgt. Dat op de school een zorgplicht rust op basis waarvan zij maatregelen dient te nemen om geweldsincidenten door leerlingen te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken staat tussen partijen niet ter discussie. Het organiseren van toezicht maakt deel uit van de maatregelen die een school behoort te nemen. Hoe de school het toezicht organiseert is in beginsel aan de school. Het toezicht behoort tot het schoolbeleid en de school is vrij om hier keuzes in te maken.

Geweld door leerlingen vindt opzettelijk en bewust buiten het zicht van de school plaats en is voor scholen vaak niet vooraf kenbaar. Het is voor scholen zoals het Atlas College daarom erg lastig om geweldsincidenten zoals deze te voorkomen. De zorgplicht van scholen is daarom een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting. Het enkele feit dat er een geweldsincident heeft plaatsgevonden betekent dan ook niet dat de school haar zorgplicht heeft geschonden. Dat kan anders zijn als er concrete aanwijzingen voor de school zijn om extra maatregelen te treffen.

4.10.

Dat er, zoals is gesteld, in het geheel geen toezicht op het schoolterrein heeft plaatsgevonden is niet gebleken. De school heeft aangevoerd dat er cameratoezicht is en dat er buiten de pauzes niet wordt gesurveilleerd, omdat de leerlingen op verschillende tijdstippen naar huis gaan. Van een piekmoment waarop extra toezicht nodig kan zijn, is dus geen sprake, aldus de school. De rechtbank is van oordeel dat de school hierin geen onbegrijpelijke keuze heeft gemaakt. [verzoekers] stellen dat meer toezicht (bij het uitgaan van de school toezicht moet worden gehouden door één of meer surveillerende volwassenen) de kans op een incident als een mishandeling aanzienlijk had kunnen verkleinen. Wat daarvan zij, het is maar de vraag of de mishandeling had kunnen worden voorkomen door het aanwezig zijn van één of meer surveillanten. Een surveillant kan ook niet overal tegelijk zijn en juist bij geweldsincidenten wordt vaak moeite gedaan om buiten het zicht van de school te blijven. Daarbij is in dit geval niet is gebleken dat er voor de school aanwijzingen waren (bijvoorbeeld een kenbare broeierige sfeer op de school) om extra toezicht te houden op het schoolterrein. Evenmin is vast komen te staan dat de school op de hoogte was van een (voortdurende) escalatie van problemen tussen [verzoekster sub 1] en de medeleerling die haar uiteindelijk heeft geslagen. De ouders hebben dat wel aangevoerd maar de school heeft het weersproken. In deze procedure is er geen ruimte voor het leveren van nader bewijs, bijvoorbeeld door het horen van getuigen. Extra toezicht hoefde dan ook niet van de school te worden verlangd.

4.11.

Tot slot is ook niet gebleken dat er geen protocollen waren. Onweersproke is gesteld dat er een pestprotocol was en een regionaal convenant veilige scholen. Echter ook is aangevoerd dat deze protocollen het onderhavige incident niet hebben kunnen voorkomen. De rechtbank volgt de school daarin. Zij verwijst daarvoor naar hetgeen hiervoor onder 4.10 is overwogen.

4.12.. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat de school haar zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende toezicht te houden en dat bij afdoende toezicht het incident had kunnen worden voorkomen.

Onvoldoende nazorg

4.13.

De school behoort ook zorg te dragen voor de sociale en psychische veiligheid van leerlingen, aldus [verzoekers] Dit heeft de school volgens hen onvoldoende gedaan. Na de mishandeling is aan [verzoekster sub 1] niet de nodige (medische) nazorg geboden. Terwijl zij door de mishandeling zelfs een moment het bewustzijn heeft verloren, is het haar toegestaan om zelf naar huis te fietsen. De school heeft in de weken en maanden na het incident weinig aandacht en interesse getoond naar [verzoekster sub 1] en is vooral terughoudend en afwachtend geweest. Dit terwijl [verzoekster sub 1] juist meer ondersteuning nodig had. Ten slotte heeft de school niets gedaan om het verspreiden van filmpjes van het incident op sociale media te voorkomen. De school had de leerlingen direct kunnen aanspreken en sancties kunnen stellen op het toch verspreiden van de filmpjes. [verzoekster sub 1] heeft nog altijd veel last van de filmpjes die rondgaan op internet, ook nu zij op een nieuwe school zit. Bij een geldend protocol had er effectief kunnen worden opgetreden, hetgeen de school heeft nagelaten.

4.14.

De rechtbank kan [verzoekers] niet volgen in hun stelling dat de school is tekortgeschoten in het leveren van nazorg. De nazorg die de school dient te verlenen ziet op zorg voor de leerling die slachtoffer is geworden van een geweldsincident. Deze nazorg ziet daarom niet op maatregelen of acties die de school had kunnen nemen tegenover andere leerlingen. [verzoekers] stellen dat de school haar zorgplicht mede heeft geschonden door onvoldoende te doen om het verspreiden van filmpjes van het incident tegen te gaan. Het gaat hier om maatregelen die de school had kunnen nemen tegenover andere leerlingen, zodat op basis hiervan geen sprake kan zijn van een schending van de zorgplicht jegens [verzoekster sub 1] . Overigens staat vast dat de teamleider van [verzoekster sub 1] meteen de dag na het incident een brief naar alle ouders/verzorgers van haar klas heeft gestuurd met daarin een vermelding en toelichting op de acties die zijn genomen na het incident. Anders dan [verzoekers] stellen, heeft de school wel maatregelen genomen toen duidelijk werd dat er filmpjes van het incident op sociale media werden verspreid. Er is met de klas gesproken en aan de betreffende leerlingen is een sanctie opgelegd. [verzoekers] stellen dat de school een publieke reactie had moeten geven naar aanleiding van het incident en het verspreiden van de filmpjes. Dat zou [verzoekster sub 1] hebben geholpen door zich minder slachtoffer te voelen. De school was er echter van overtuigd dat dit alleen maar meer beschadigend zou zijn geweest voor [verzoekster sub 1] . Dat is een keuze die de school heeft gemaakt. Deze is niet op voorhand onbegrijpelijk. Dat de ouders vinden dat de school niet ver genoeg ging maakt nog niet dat de school haar zorgplicht heeft geschonden en er sprake is van onrechtmatig handelen jegens [verzoekster sub 1] .

4.15.

Uit de vaststaande feiten blijkt dat de dag na het incident er uitgebreid is gesproken door de ouders met de teamleider. Ook op 21 november 2022 is een gesprek en overleg geweest over hoe en wanneer [verzoekster sub 1] weer terug kon naar school. Tot 29 november, de dag dat [verzoekster sub 1] weer naar school ging, is er regelmatig contact geweest. Dat de school op dat moment had moeten inzien dat er mogelijk sprake was van ernstig letsel is niet gebleken. Dat er wellicht in die periode ook meer gevraagd had kunnen worden hoe het met [verzoekster sub 1] ging, zoals de directeur heeft toegegeven in reactie op de klacht, siert haar maar betekent nog niet dat er juridisch sprake is van tekortschieten.

4.16.

In de periode daarna tot februari 2023 zijn er geen aanwijzingen dat de schools specifiek nazorg of aandacht had moeten leveren of schenken aan [verzoekster sub 1] . Tot die tijd bereikten de school geen signalen die daarom vroegen. Na de ziekmelding van [verzoekster sub 1] op 16 maart 2023 zijn de contacten tussen de ouders en de schools weer geïntensiveerd. Toen bleek dat het eigenlijk niet goed ging met [verzoekster sub 1] Uit hetgeen door partijen is verklaard begrijpt de rechtbank dat ook voor de ouders van [verzoekster sub 1] pas in maart 2023 echt duidelijk werd dat het niet goed ging met hun dochter. Voor de rechtbank is daarom niet duidelijk wat de school anders of meer had moeten doen in de periode van december tot maart 2023. Dat de school achteraf heeft aangegeven dat, als zij eerder van de problemen hadden geweten, anders hadden gehandeld maakt nog niet dat de school onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [verzoekster sub 1] door haar zorgplicht niet na te komen. Na de ziekmelding van [verzoekster sub 1] op 16 maart 2023 heeft de school naar het oordeel van de rechtbank adequaat gehandeld. Er heeft vrij snel op 20 maart 2023 een gesprek met de ouders plaatsgevonden waarbij afspraken zijn gemaakt. Het (on)veiligheidsgevoel van [verzoekster sub 1] en de ouders is door de school serieus genomen en de school heeft daarin haar verantwoordelijkheid genomen. De inzet en intentie was terugkeer naar school maar dat is uiteindelijk niet gelukt. Dat niet op alle wensen van de ouders is ingegaan betekent niet dat er tekort is geschoten door de school.

Conclusie

4.17.

Het voorgaande betekent dat de school haar zorgplicht niet heeft geschonden en daarom ook niet onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. De verzoeken van [verzoekers] wordt daarom afgewezen.

Kosten

4.18.

[verzoekers] verzoeken de rechtbank om de school in de kosten van de procedure te veroordelen, ook in het geval dat de verzochte verklaring voor recht wordt afgewezen. De school voert aan dat dit verzoek moet worden afgewezen. De deelgeschilprocedure is bedoeld om een toegankelijke voorziening te bieden in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. Van een buitengerechtelijke onderhandelingsfase is echter nooit sprake geweest. Het gaat daarom ook niet om kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW. De school verzoekt daarom te bepalen dat de kosten van partijen worden gecompenseerd.

4.19.

De rechtbank moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de deelgeschilprocedure begroten. Dat geldt ook als een verzoek in deelgeschil wordt afgewezen. Alleen als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, hoeven de kosten van de procedure niet te worden begroot. Van deze laatste situatie is in dit geval geen sprake, zodat de rechtbank de kosten die verzoeker voor deze procedure heeft gemaakt, zal begroten.

4.20.

Bij de begroting van de kosten moet de rechtbank de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen. Daarbij moet de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

4.21.

[verzoekers] maken aanspraak op een bedrag van € 5.566,- inclusief btw, te vermeerderen met het griffierecht. De school heeft geen verweer gevoerd tegen het uurtarief van € 200,-. Wel heeft de school verweer gevoerd tegen de tijdsbesteding. Zij voert aan dat het in rekening brengen van zes uur voor een bezoek en vier uur voor een brief onredelijk hoog is. Wat wel een redelijke tijdsbesteding zou zijn geweest stelt de school niet.

4.22.

De rechtbank is van oordeel dat de door [verzoekers] gevorderde uren niet onredelijk voorkomen. De redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de kantonrechter dan ook worden begroot op € 5.566,- inclusief btw, te vermeerderen met het door [verzoekers] betaalde griffierecht van € 320,-.

4.23.

Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de kosten alleen begroten en de school niet veroordelen tot betaling daarvan. Het begrote bedrag hoeft door de school alleen te worden betaald als haar aansprakelijkheid alsnog komt vast te staan.

1Hof ’s-Hertogenbosch 7 september 2000, NJ 2001, 577

 

Rechtbank Noord-Holland 14 mei 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:5502